De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Lof zy u God, hooghsten Regent. Of: O Christus lief minnare soet.
Ga naar margenoot+MIjn vriendt com' in zijns lofs besluyt
En ete van zijn edel fruyt,
Van zijn edel vruchten gheresen:
Ick kom' mijn suster, lieve Bruydt,
In mynen hof vol van virtuyt,
Mynen myrrhe hebb' ick gelesen,
Met al myne kruyden int wesen,
Ick hebbe van mijnen seem by desen
Met mynen heunigh g'eten fijn,
En gedroncken van mijnen Wijn,
Met mijnen melcke ghepresen.
| |
[pagina 411]
| |
Mynen beminden eet en smaeckt,
Drinckt myne vrienden onghelaecktGa naar margenoot+
Wort droncken, recht vernieut van sinne,Ga naar margenoot+
Ick slape, maer mijn herte waeckt,Ga naar margenoot+
Daer is de stem mijns vriendts volmaeckt
Die aenkloppte uyt reyner minne,Ga naar margenoot+
Doe my open lieve vriendinne,
Mijn vrome suster en Duyvinne,
Want mijn hooft is vol dauw eenpaer,Ga naar margenoot+
En vol nacht druppelen mijn haer,Ga naar margenoot+
Dus doet open en laet my inne.Ga naar margenoot+
Mynen rock heb ick uytghedaen,Ga naar margenoot+
Hoe sal ick dien weder doen aen?Ga naar margenoot+
Mijn voeten die heb ick gaen dopen,Ga naar margenoot+
En schoon ghewasschen, sal ick saen,Ga naar margenoot+
Die wederom vuyl maken gaen?Ga naar margenoot+
Mijn vriendt komt met zijn hant geslopenGa naar margenoot+
Door een hol, en voor sulck nopenGa naar margenoot+
Beeft mijn lichaem, dus om doen open,Ga naar margenoot+
En in te laten mijnen vriendt,Ga naar margenoot+
Soo stondt ick op wel gheingient,
Mijn hand vanden Myrrhe dropen.
Over mijn vinghers liepen my
Die Myrrhen, aenden grendel vry,
Aent slot, maer als ick met accoorde
Mynen vriendt in liet, doe was hyGa naar margenoot+
Henen ghehaen den wegh voorby,Ga naar margenoot+
Mijn Ziel ginck uyt na synen woorde,Ga naar margenoot+
Sonder vinden, na hem ick spoorde,
Ick riep, gheen antwoordt ick en hoorde,Ga naar margenoot+
Des Stadts wachters my vonden snel,Ga naar margenoot+
Sy hebben my gaen wonden fel,Ga naar margenoot+
Ghelijck wreede verstoorde.Ga naar margenoot+
Die wachters der mueren present
Die namen my mijn sluyer jent,
Dochters Ierusalems, ter trouwen
Besweer ick u komt ghy ontrent
Mijnen vriendt soo maeckt hem bekent,
Dat is ligghe in groot in benouwen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 412]
| |
Van liefden kranck, teer int verflouwen:
Seght ons, o ghy schoonste der Vrouwen,
Wat is voor ander vrienden doch
V vrient, dat ghy aldus ons noch
Besworen hebt voor elcx aenschouwen?
Ga naar margenoot+Mijnen vriendt is wit ende root.
Ga naar margenoot+Onder veel duysent sijns ghenoot
Ga naar margenoot+En vindt men niet, derf ick uyt spreken,
Sijn hooft is dat fijnste gout bloot,
Sijn hayren zijn ghekrolt minjoot,
Rave swart onbesweken,
Sijn ooghen zijn seer wel gheleken
Duyven ooghen aen water beken,
Ghewassen klaer met melcke soet,
Ghestadigh daer in overvloedt,
Staende sonder ontbreken.
Als Kruydthofkens vruchtbaer besproeyt
Daer Apotekers kruyt in groeyt,
Zijn de wanghen mijns vriendts eersame,
Sijn lippen als roosen ghebloeyt,
Daer druypenden Myrrhe uytvloeyt,
Sijn handen zijn na den betame,
Ghelijck gulden ringhen bequame
Vol Torkoysen, en zijn lichame
Ga naar margenoot+Dat is ghelijck als reyn yvoor
Ga naar margenoot+Verciert zijnde nae toebehoor,
Met Saphyren van grooter fame.
Ga naar margenoot+Sijn beenen zijn gecompareert
Marmor colomnen, ghefondeert
Op gulden voeten, reyn van zede
Sijn ghedaent, is onghesesseert
Als Libanon ghexalteert,
Als Cederen zijn kele mede,
Ga naar margenoot+Die is soete vol lieflijckhede,
Soodanigh een vol liefd', en vrede
Ga naar margenoot+Is mynen vriendt, jae vry is hy
Soodanigh een dochteren ghy,
Al van Ierusalem de stede.
Een is noodigh. |
|