De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Guilielmus van Nassouwe.
Ga naar margenoot+MEt Israel te Mara,
Helpt my, o Heer voorby,
Als een Dochter van Sara,
Door het gheloove vry,
Gheeft my // dat ick sachtmoedigh,
Ga naar margenoot+Met eenen stillen gheest,
Verciert zy overvloedigh,
| |
[pagina 403]
| |
In wel doen onbevreest.
Al die voorby passeren,
Mijn smerte doch aensiet,Ga naar margenoot+
Ofmen daer compareren
By mach eenigh verdriet,
Ick liet // voor 'swerelts sonden,
Mijn leven met ghedult,
Doch was in my bevonden,
Noyt gheen misdaet oft schult.Ga naar margenoot+
Reyn Lammeken verheven,Ga naar margenoot+
Lof zy u menighfout,
Mijn licht, mijn troost, en leven,
In 'sWerelts doncker wout,
Groen hout // die self door lijdenGa naar margenoot+
Volkomen zijt, ock doet
In lyden my verblijden,
Maeckt al mijn bitter soet.Ga naar margenoot+
Ick en ben sulcken gheenenGa naar margenoot+
Priester, die niet en kan
Melydigh zijn met eenen
Yeghelijcx swackheyt, dan
Vry van // sondighe daden
Ben ick in als besocht,
Tot my, stoel der ghenaden,
Men vry oyt komen mocht.Ga naar margenoot+
Treckt my met groot verlanghen,
Heer, dat ick tot u gae
Vrymoedich, om t'ontfanghen
V barmherticheyt, jae
Ghenade laet my vinden
Ter noot op elck saysoen,
Och mijns herten beminden
V hulp heb ick van doen.
Ghenoeghen wilt u laten
Met mijn ghenade groot,
Verslaghen krancke vaten
Troost ick in haren noodt,
Ter doot // toe blijft ghetrouwe
In mijn wesens begin,
| |
[pagina 404]
| |
Ga naar margenoot+Ghy krijght noch vreucht nae rouwe,
T'sterven werdt u ghewin.
Een dinck doet my verwerven
Oock troost int ghemoedt mijn,
Ga naar margenoot+Dats in leven en sterven
V eyghen, Heer, te zijn,
Och dijn, woordt ongheloghen
Ga naar margenoot+Vertroost al mijn verstandt,
Dat ghy boven vermoghen
Ga naar margenoot+Bekoren laet niemandt.
Ga naar margenoot+Neffens alsulcke slaghen
Maeck ick den uytganck snel,
Op dat ghy soudt verdraghen
Dit kort lijdens ghequel,
Merckt wel, tis niet uyt nijde,
Ga naar margenoot+Beproef ick hier oft daer
Ga naar margenoot+Mijn kinders, ick kastijde
Ga naar margenoot+Die ick lief hebbe maer.
Ick weet het is de waerheyt,
Ga naar margenoot+O Heer seer goedertier,
T'castijden dunckt my swaerheyt
In dit kort leven hier,
Maer schier, het sal na desen
Gheven vreedsame vrucht,
Van gherechtighen wesen,
Daer men niet meer en sucht.
Ga naar margenoot+Al u sorchvuldigh waken
Ga naar margenoot+Werpt hier int aersche dal
Ga naar margenoot+Op my, ick sal wel maken,
Besorghen u van al,
Ga naar margenoot+Ick sal, verlossen komen
V, die in lijden zijt,
Ga naar margenoot+En niet laten den vromen.
In onrusten altijt.
Noyt gront om op te bouwen,
Soo goet, die my wel past,
Ga naar margenoot+Daer die heylighe Vrouwen,
Ga naar margenoot+Haer hop' op stelden vast,
Mijn last // wilt doch aenveerden,
| |
[pagina 405]
| |
En my blyven ontrent,
Och hoecksteen groot van weerden,
V zy lof sonder endt.
Salicheyt toegheschrevenGa naar margenoot+
Is haer ghelijck ghy leest,Ga naar margenoot+
Al die in lydens sneven
Verduldigh zijn gheweest,
Gheneest // dus hert' en sinnen,
V selven gantsch verliest,
Om my t'een noodigh winnen,
Het beste deel verkiest.
Een is noodigh. |
|