De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: O Schepper fier.GOdt is een Godt in goedtheydt boven maten,Ga naar margenoot+
Al meerder dan Hemel en Aerd' is hy,Ga naar margenoot+
Maer wat zijn wy, dan broosch en aerden vaten,Ga naar margenoot+
Iae arem stof, en schandigh slijck daer by,Ga naar margenoot+
Wy zijn kleyn, en moeten pooghenGa naar margenoot+
Kleyn zijn, in ons eyghen ooghen,Ga naar margenoot+
Niet hoogh van moede, wantGa naar margenoot+
De sulck' is Gods vyant.
Altijdts blijft Godt de self, en oock zijn jaren
Nemen gheen endt: maer onse daghen hier
Seer snel voorby sonder ophouden varen,Ga naar margenoot+
De breed' eens hants is maer ons leven schier,Ga naar margenoot+
Bloem int veldt zijn wy gheleken,Ga naar margenoot+
T'helpt ghemeestert noch ghestreken,Ga naar margenoot+
Want heden Coninck grootGa naar margenoot+
Zijn wy, en morghen doot.Ga naar margenoot+
Heerlijc is God, en heerlijc sijnen Name,Ga naar margenoot+
Welcx roem en lof sal altijdts heerlijck sijn,Ga naar margenoot+
Maer wat zijn wy sondaren oneersame,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 254]
| |
Ga naar margenoot+Wat komt ons toe, dan schaemt' in ons aenschijn,
Ga naar margenoot+Op ons moghen wy niet roemen,
Ga naar margenoot+Dan't verrotten Vader noemen,
Ga naar margenoot+De wormen vuyl veracht
Ga naar margenoot+Ons Moeder en gheslacht.
Ga naar margenoot+God alleen wijs, heeft kennisse van allen
Ga naar margenoot+Ia tis voor hem te samen bloot en naeckt,
Ga naar margenoot+Wy weten met wat heden sal ghevallen,
Ga naar margenoot+Ons weten is stuckwerck en onvolmaeckt,
Ga naar margenoot+Van selfs zijn wy arm dwasen,
Ga naar margenoot+Hoe wy meer zijn opgheblasen
Ga naar margenoot+Op ons verstant, hoe meer
Ga naar margenoot+Wy sot zijn voor den Heer.
Ga naar margenoot+God is alleen volmaeckt, en al goet grondigh,
Hy is diet goet in ons werckt, en vervult,
Wy dooghen niet van selfs, maer zijn al sondigh,
Wt der natuer, al door ons eyghen schult,
Ga naar margenoot+God is getrou, en waerachtigh,
Ga naar margenoot+Wy Menschen zijn leugenachtigh,
Ga naar margenoot+Versuymelijck eenpaer,
En vol ghebreken swaer.
Ga naar margenoot+Godt over al is milt, en seer barmhertich
Ga naar margenoot+Sijn gaven goet gheeft hy sonder verwijt,
Int geven wy te vreck sijn, tvalt ons smerigh,
Ons eyghen om een ander worden quijt,
Wy willen ons eyghen soecken,
Ga naar margenoot+Godt liet dooden, en vervloecken,
Ga naar margenoot+Voor ons zijn eyghen kint,
Ga naar margenoot+Waer zijn wy soo ghesint?
God konde snel uyt niet alles wel stichten
Seer wonderbaer, en cant noch breken oock
Maer wat doen wy, wat konnen wy uytrichten?
Ga naar margenoot+Ons leven is maer eenen domp oft roock,
Ga naar margenoot+Wil God uyt de locht niet gheven
Asem, wy moghen niet leven,
| |
[pagina 255]
| |
Ontreckt ons Godt zijn handt,
Wy ligghen haest int zandt.
God vermaght al, geen dingh is hem ondoenlijck,Ga naar margenoot+
Maer sonder hem, is ons vermoghen niet,Ga naar margenoot+
Tis dwaesheyt, dat wy ons verheffen coenlijcGa naar margenoot+
Datter yet goets uyt onse macht geschiet,Ga naar margenoot+
Wy konnen een hayr niet makenGa naar margenoot+
Wit oft swart, laet ons versaken
Dat wy yet zijn voor slot,Ga naar margenoot+
Maer al in al is Godt.Ga naar margenoot+
Ist Godt dan al, zijn Menschen soo bevanghenGa naar margenoot+
In ydelheyt, en soo gantsch nietigh bloot,
Hoe komt dat wy met vlijtiger aenhangen?
Daer al aen cleeft geheel ons welvaert groot
En niet recht beminnen desen,
Die ons vooren heeft bewesen
En liefde, die daer gaet
Boven datmen verstaet.
Nu dan wel op, laet ons oprechten wederGa naar margenoot+
Ons handen slap, ons steunsel sy den steenGa naar margenoot+
Christus, op dat sy niet en sincken neder,
De losse knien, datse vast staen aen een,
Dat wy zijn ghesont, want moeten
Rechten loop doen met ons voeten,
Om prijs, ons leven lanck,
Sonder struyckelen manck.
Veel loopen, maer een wint den prijs ter bane,Ga naar margenoot+
Dats Christus weert te hebben, eer en prijs
Door hem verwint zijn stryder onderdane,
Die wettigh kampt, en blijft volheerdich wijs,Ga naar margenoot+
Door hem sal hyt al besitten,
Daer niet meer en werden hittenGa naar margenoot+
Hongher noch dorst, in dieGa naar margenoot+
Lams soete heerschappie.
Een-wesigh Godt, dry-namigh int oorconden,
Lof sonder endt, zy uwe Majesteyt,
Meer danmen can bedencken oft vermonden,
| |
[pagina 256]
| |
Zijt ghy, o Heer, en blijft in eeuwicheyt,
Ons en hoeven gheen ghedachten,
Dan om u Naems eer betrachten,
Want ghy zijt weerder, dan
Men u gheprijsen kan.
Een is noodigh. |
|