De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Gods Kinderen ghy meught wel sijn verheucht.EEn bloem tot Saron delicaet,Ga naar margenoot+
Ben ick, ende een Roose int dal,
Ghelijck een Roose ghebloeyet staet
Onder die doornen, siet, alGa naar margenoot+
Soo is oock onder het ghetalGa naar margenoot+
Der dochters in persoone,
Mijne vriendinne schoone,
Ydoone // als eenen Appelboom grootGa naar margenoot+
Onder wilde boomen bloot
Soo is onder die soonenGa naar margenoot+
Mijnen lieven vriendt minjoot.Ga naar margenoot+
Ick sit onder de schaduw' goetGa naar margenoot+
Van hem wien ick begheere vry,
Sijn vrucht is mijner kelen soet,
My inden wijnkelder leydet hy,Ga naar margenoot+
De liefd' is zijn banier over my,Ga naar margenoot+
Hy verquickt my midts desen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot+Met bloemen uytghelesen,
Om ghenesen // soo laeft hy mijn snel,
Met Appelen seer wel
Want ick van liefden
Ben kranck, end' in ghequel.
Onder mijn hooft zijn slinck' handt leyt,
Ga naar margenoot+End' omhelset my met zijn rechterhandt,
Ga naar margenoot+Ick besweere u dochteren gheseyt,
Ga naar margenoot+Van Ierusalem die Stadt playsant,
Ga naar margenoot+By die Rheen end' Hinden des veldts opt lant,
Dat ghy na uwen sinne
Niet en weckt mijn vriendinne,
Ten beginne // haer niet eerst en roert aen,
Ga naar margenoot+Tot der tijdt datse saen
Heeft een behaghen,
Ga naar margenoot+Op vanden slaep te staen.
Dat is de stem van mijnen vrient,
Ga naar margenoot+Hy huppelt op de bergen, sijn comst geschiet
Ga naar margenoot+Op die kleyn berghen wel gheingient
Springt mijnen vriendt, sonder verdriet,
Ghelijck een Rhee oft jonck Herte siet,
Hy staet als een verwachter
Aen onsen wandt van achter,
Sonder lachter // siet hy door die venster in
Door die tralie niet min,
Hy gheeft antwoorde,
Hy spreeckt tot my syne vriendin.
Ghy mijn vriendinne wilt opstaen,
Ga naar margenoot+Mijn schoone, komt herwaert aenboort,
Ga naar margenoot+Want siet, den winter is vergaen,
Ga naar margenoot+Den reghen is voorby met accoort,
Die bloemen zijn ghecomen voort,
Ga naar margenoot+Den Meytijdt is voor duere,
Ga naar margenoot+Die Tortelduyve puere,
Nu ter ure // hoortmen overluyt
In ons landt, al vol juyt,
Dan Vijgheboom heeft ghekreghen
Sijn knoppen met virtuyt.
Ga naar margenoot+Die wijnstocken zijn ghebloeyt jent,
| |
[pagina 207]
| |
Sy gheven haren reucke fijn,Ga naar margenoot+
Staet op vriendin, u t'mywaert wendt,Ga naar margenoot+
mijn schoone comt herwaert, o Duyve mijn
En toont my u lieflijck aenschijn,
In reten en steengaten,
V stem uyt charitaten
My laten // hooren wilt aen elcken kant,
O mijn vriendinne, want
V stem is soet,
End' u aenschijn playsant.
Vanght ons de Vossen, die Vossen kleynGa naar margenoot+
Die de Wijnberghen verderven swaer,Ga naar margenoot+
Want ghebloeyt zijn ons Wijnbergen reyn,Ga naar margenoot+
Mijn vrient is mijn, end 'ic ben zijn eenpaerGa naar margenoot+
Die weydet onder die Roosen daer,Ga naar margenoot+
Tot dat den dagh coel blijcket,Ga naar margenoot+
En die schadeuw' wijcket,
Keert weder, ghelijcket // eene Rhee subijt,
Als een jongh Herte zijt
Op die scheydt-berghen,
O mijn vrient, al mijn jolijt.
Een is noodigh. |
|