‘Laten we nou geen ruzie maken. Kom moeder, gaat u nou weer naar de huiskamer dan kunnen we ons even aankleden.’
‘Welja, neem jij het maar voor hem op. Je ouwe moeder beledigen dat kan hij. Een mooie toestand, maar ik ga al.’
Toen George en Annelies alleen waren keken ze elkaar aan en opeens begonnen ze te lachen, zo erg te lachen, dat ze niet meer konden ophouden. Het was goed dat de deur dicht was en mevrouw Kolkman bij het kacheltje zat te kleumen.
Tien minuten later kwamen ze samen de huiskamer binnen.
‘Nu zal ik eerst koffie maken en George, maak jij dan even de haard aan. Maar niet met proppen papier.’
Mevrouw Kolkman zat in mokkend zwijgen.
‘Slecht weer,’ zei George en porde in de as. Het zat stevig vast met een grote sintel, een wolk as stoof de kamer in.
‘Je morst,’ zei mevrouw Kolkman, die niet zwijgen kón.
‘Ja, wat een rommel he? Rotkachel.’
‘Hm,’ zei mevrouw Kolkman. ‘Waarom ben je thuis George? Heb je een snipperdag?’
Hier was een kans om alle gevraag de kop in te drukken. Maar het zou toch alleen maar uitstel van executie betekenen. Beter maar meteen de knoop doorhakken.
‘Nee,’ zei George. ‘Ik heb geen snipperdag. Ik ben ontslagen.’
‘Ontslagen?’ Mevrouw Kolkman was sprakeloos.
‘Ja, ontslagen. Eruit gebonjourd. Nu weet u het.’
‘Maar dat is verschrikkelijk.’
‘Ja, dat kan wel.’
‘Wat moet dat nu in godsnaam? Heb je wat anders?’
‘Nou, niet bepaald.’
‘Wat betekent dat?’
‘Ik heb niets anders. Nog niet.’
Annelies kwam met de koffie binnen.
‘Brandt die haard nu nog niet?’
‘Bijna, als ik maar wat petroleum had.’
‘Annelies, hij is ontslagen,’ zei mevrouw Kolkman verbijsterd, alsof ze Annelies wat nieuws vertelde.