- en meteen vloog die gek het tooneel op en naar Alaska. Toen dacht ik, dat ze 't heele spul afbraken van het lachen en stampen.
Ik heb de pan bij den steel! - brulde de zot, greep Alaska in haar tricotje vast, sleepte haar het tooneel af en hij was weg; achter er uit. En wat moest ik doen? De voorstelling was kapot, de wonderspin geroofd. Al 't volk stroomde naar buiten, om achter den vent, die de pan bij den steel had, te gaan jagen. Maar niemand heeft hem gevonden; hoe was het mogelijk.
En weet je wat het was voor een gek? Een rijke boerenjongen, die zich den kop gek gelezen had. Een boekengeleerde, zoogezegd. En nou was 't hem eindelijk naar den kop gestegen; hij had “Paljas” gelezen.
Nou moeten jullie verder hooren. Dien avond kwam Coba niet terug, en de broodwinning stond stil, maar de kermis ging door. Dat moeten jullie zich nou eens voorstellen. Het was me daar een schaai...’
‘Waarom is tante Mieke dan niet ingevallen voor haar; jullie waren toch geburen?’
‘Als ik maar rauw hondenvleesch gelust had,’ lachte Mieke: ‘en als ik gedurfd had, want die Coba was nog mooi jaloersch ook.’
‘En daar stond ik. Zonder Coba. Zonder wonderspin. Den volgenden dag kwam ze terug om haar kleêr. En kon ik haar tegenhouwen? We waren niet voor de wet getrouwd. En daar ging de spin, het adder. Ze lachte me nog in m'n facie uit ook. - Ik ga trouwen - zei ze: met een schatrijken jongen. Een lieverd, waar ik alles van gedaan kan krijgen. Tref ik het even? -
Jij beter dan hij, lammeling! zei ik daarop en ik zei nòg