Tot den Goedt-willighen Leser.
BEminden Leser, den H. Augustijn De ciuit. l. 11. c. 21. Leert ons, dat vvy in elcke creature dry dingen soude bemercken: het eerste is, vvie datse ghemaect heeft, te vveten, Godt: het tvveede is, hoe dat hijse ghemaeckt heeft, te vveten, door een vvoordt, segghende: Zijt, ende sy is ghevvorden: het derde is, vvaerom dat hijse gemaeckt heeft, te vveten, om sijn eyghen goedtheydt. Dese salighe aenmerckinghen dienen ons, om door het aen-schouvven van elcke creature, te komen tot den Schepper aller creaturen, ende ons in sijn oneyndelicke goedtheydt te vermaken. Het vvelck al is't dat het door alle creaturen gheschieden kan, bijsonderlick nochtans ende eyghentlick helpt hier toe, rijpelick te letten op de gheestelicke middelen, die Godt ons daghelicx gunt, om sijn gratie in ons te vermeerderen, ende sijn Godtlick beeldt in ons te vernieuvven.
Onder dese middelen een is, dat hy alle menschen, ionghe, oude, kleyne, groote, simpele ende vernufte voorsiet van gheestelicke boecken, om hen door die tot hunne salicheydt te ondervvijsen, ende in sijn liefde te ontsteken.