Den hemelschen handel der devote zielen
(1625)–Lodewijk Makeblijde– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
Des VVoensdaeghs.
| |
[pagina 151]
| |
wat de nature schoon ende costelijck heeft, vergheleken, maer bedrieghelijck ende valsch is. Soo acht alle rijckdommen ende besondertheden der cabinetten aller Princen, Coninghen, ende Keysers, als slijck ende modder, by de geestelijcke goederen, waer af dit hof vol is. Ga naar margenoot+ De lieflijckheydt in dit hof is oock soo uytnemende, dat het aerdtsch paradijs hier by vergeleken, maer een benauwden kercker was. Wie isser, die dit bermerckende, niet en sal Godt in dese schoonheydt loven? Wie, niet verlanghen om die te aenschouwen? O gheluckighe Engelen, wien Godt een sulcke plaetse van ruste, na uwen gheluckighen strijdt teghen Lucifer, ghegheven heeft! Ga naar margenoot+ Ten tweeden: Ondersoeckt wat Enghelen zijn die dit hof bewoonen, hoe veel daer Engelen zijn, ende hoe verscheyden van soorten. Enghelen zijn gheestelijcke, verstandige, ende vrye creaturen, sonder lichaem, levende beelden der Godlijcker Majesteyt, gheschickt ten dienste Godts, na der naturen onstervelijck, ende soo weerdigh, dat het naturelijck wesen van den minsten Enghel alle costelijckheyt der sienelijcker creaturen te boven gaet, ende achtbaerder is als de gantsche sienelijcke werelt vol peerlen ende goude. Aengaende het ghetal der Enghelen, dat is uytnemende groot: want in den hemel meer Engelen zijn, alsser oyt menschen op de werelt gheseest zijn, nu zijn, ende wesen sullen tot het uyterste des tijdts: ja meer alsser op der aerden, in de locht, ende in de zee ghedierten zijn, ende boomen oft planten. Sy zijn oock seer verscheyden van wesen oft nature: Den heylighen Thomas meynt, datter niet eenen Enghel in den hemel is van eender soorte; maer dat sy al van verscheyden soorten zijn. Waer uyt spruyt een onbegrijpelijcke | |
[pagina 152]
| |
vermakelijckheydt in het aenschouwen van soo veel verscheyden Enghelsche naturen al om schoonst ende weerdichst. Ga naar margenoot+ Ten derden: Oversiet de bequame orden, in de welcke dese Enghelen van Godt geschickt zijn: te weten, in dry heylighe Prinsdommen, ende elck Prinsdom in dry chooren, maeckende t'samen neghen chooren, elck verscheyden in weerdicheyt, glorie ende ghediensticheden by Godt. Hier heeft elcken Enghel plaetse, na de weerdicheydt sijnder nature, ende de mate sijnder gratie, ende de grootte sijnder verdiensten: welcke dry dinghen een-voegelijck in d'Enghelen malckander volghen, ende vergheselschappen na het ghevoelen van veel gheleerde. Ga naar margenoot+ Ten vierden: Mediteert de glorie die d'Engelen in Godt hebben: Sy aenschouwen claerlijck het Godlijck wesen, ende alle sijn eyghendommen. Godt vervult hen met sijn wesen, beschijnt dit hof met onveranderlijcke claerheyt, ende glorie boven duysent Sonnen. Soo dat Godt in hen is, ende sy volcomelijck in Godt, om-cinghelt van de Majesteyt Godts. Waer uyt volght, dat de vermakelijckheyt van dit hof hier, uyt-vloeyende, sonder mate oft eynde is. Ga naar margenoot+ Ten vijfden: Aensiet d'andere wellusten van dit hof. Ten 1. hier zijn de fonteynen der salicheydt, ende de vloeten aller vreughden. Ten 2. hier zijn de lustelijckste velden van de goedtheyt, almogentheyt ende wijsheyt Godts. Ten 3. hier zijn de lust-hoven van Godts schoonheyt, soeticheyt, ende vriendelijckheyt. Ten 4. hier zijn negen dreven, na 't ghetal der Engelscher chooren, al in orden gheschickt, te weten, der Seraphynen, Cherubynen, ende Throonen: der Heerschappijen, Crachten ende Moghentheden: der Overheven, Ardtsch-enghelen ende Engelen. Hoe lieflijck is't in dese dreven met den geest te wandelen! Hoe vermakelijck de schoonheyt de- | |
[pagina 153]
| |
ser boomen te besichtigen! Ten 5. hier is een lieflijcke verkeeringe met malckander, soo dat elck des anders glorie ende troost, als sijn eygen bemindt: uyt welcke liefde in elcken Enghel een ongemeten vreught spruyt: die na de mate der glorie van elcken Engel wort vermeerdert. Ten 6. dit hof is eeuwich, vol Coninghen, vol eere, vol majesteyt, vol overvloedigheyt aller waere goederen. Ten 7. het is vry van allen onpeys, tegenspoet, vreese, ongemac, swaricheyt, ongestadicheyt, ende al wat eenichsins kan bedroeven. Wie heeft hier oyt een sulck hof gesien, oft konnen sien, oft oock konnen begrijpen? Ten 8. daer hoort-men ghedurigen blijden sanck ende feestelijck ghespel, op trompetten, schalmeyen, bommen, reyen, snaren orghelen, cymbalen des jolijts, ende duysent andere instrumenten, versaemt met Engelsche voysen. O lieflijcheydt, die niet te verwenschen is! O vreughdt ende vermakelijckheyt, die onbegrijpelijck is! Ga naar margenoot+ Ten sesten: Overleght de goede diensten, die sy in den hemel Gode bewijsen. Ten 1. sy vereeren de Majesteyt Godts, als Princen sijns Rijcks, by hem staende, door de schoonheyt van hun nature, deughden ende glorie, die in elcken Engel, soo gheseyt is, verscheyden is. Ten 2.sy prijsen gedurichlijck Godt over de weerdicheyt sijnder glorie, ende dancken hem met onbegrijpelijcke soete melodije, voor sijn miltheyt. Ten 3. sy presenteren hen-selven tot alle gediensticheden, na Godts wel-behagen: ende achten hen-selven grootelijcks ghe-eert, als sy eenighe gheboden Godts mogen ontfangen. Ten 4. sy volbrenghen al wat Godt hen gebiedt rasschelijck, blijdelijck, volcomelijck, met uyt-stellende, niet tegen-strijdende, niet achterlatende. Dese diensten zijn: Dat opperste Engelen d'onderste verlichten, ende veel Godlijcke dinghen te kennen gheven, regeeren ende bestieren: Dat sy de cracht | |
[pagina 154]
| |
der booser gheesten beletten ende breken: Dat sy den mensch ter salicheydt helpen, sy comen by hem, blijven by hem, sy bewaren hem in alle sijn weghen van leedt, sy verwecken hem totter deughdt, sy besorghen hem veel oorsaken van goedt te doen: soo dat wy groote reden hebben de Enghelen te dancken, ende ons als Engelen in hun geselschap te dragen: Sy bewaren oock door Godts bebel alle soorten van creaturen, tot volmaecktheydt der wereldt, ende noodt oft gherief der menschen. Ga naar margenoot+ Ten sevensten: Ondersoeckt hoe d'Enghelen dit triumphantelijck hof van Godt vercreghen hebben: te weten, door hunnen ghetrouwen dienst, dien sy Godt bewesen hebben. Het welck is soo geschiet: Godt hadde dese hemelsche geesten eerst sonder glorie geschapen, bequaem om sijn glorie te verdienen: hier toe hadde hy hen-lieden boven-naturelijcke gratie gegeven,ende sijnen wille kennelijck gemaeckt. Soo gheschapen wesende, hebben sy terstont de crachten haerder nature tot Godt gekeert, sijn gratie waer-ghenomen, ende tot sijnder eeren ghebruyckt, sijn gheboden in weerde ghehouden, ende hen ten eeuwigen dienste Godts in alle gehoorsaemheyt ghepresenteert: hem met alle danckbaerheydt kennende als hunne Schepper, Heere, ende opperste goet. Hebben oock de rebelle geesten, dat is, Lucifer met sijn boos gheselschap, die Godt wederspannich vielen, ende hem de glorie sijnder Majesteyt wilden ontrecken, wederstaen, ende uyt den hemel ghedreven, tot een eeuwich ballinckschap vol tormenten ende maledictie. Voor desen ghetrouwen dienst heeft hen Godt dit glorieus ende triumphantelijck hof beschickt, daer sy triumphelijcken feest in alle salicheyt eewichlijck sullen houden. Leert hier uyt, hoe goet dat is Godt boven al te beminnen, ende sijn eere in alles te beschermen; voordts hoe salich | |
[pagina 155]
| |
in de ghehoorsaemheyt sijnder gheboden met blijdschap te herderen. Ga naar margenoot+ Ten achtsten: Waerdeert de goetheyt Godts tot ons, die ons door sijn bermherticheydt tot dit triumphantelijck hof der saligher Engelen gheschickt heeft, om de plaetsen der booser Enghelen, die met Lucifer af-ghevallen zijn, te vervullen; als wy onsen Christelijcken roep in deughden voleynt, victorie teghen de vyanden onser ziele vercreghen, ende het swaer pack onser stervelijcker conditie af-gheleyt sullen hebben. Dan sal ons Godt sijn Enghelen ghelijck maken, ende tot die salighe eeuwicheydt met glorie vereeren. Ga naar margenoot+ Ten neghensten: Danckt voor al Godt den Heere voor die schoone glorie, die hy sijn ghetrouwe Engelen in sijn Rijck uyt-deelt. Danckt oock d'Enghelen voor alle de hulpe, die sy de menschen doen, ende besonderlijck die sy u oyt ghedaen hebben. Bidt hen, dat sy de selve sorge tot het eynde uwes levens over u willen ghestadelijck vervolghen: ende in u een begheerte verwecken om volcomelijck na uwen roep te leven, ende eenen yver om hunne salige in-spraken waer te nemen. Ende leest tot hunder eere de na-volghende Ghetijden. |
|