| |
| |
| |
[4]
Ik kreeg een brief van Adriaan van der Staay, voormalig directeur van het scp. ‘Stel je voor,’ schreef hij me, ‘dat een Amerikaanse president na de verwoesting van het World Trade Center had gezegd: deze misdaad is verschrikkelijk. Wij zullen de daders vinden en bestraffen, we zullen de meest betrokken landen Duitsland en Saudi-Arabië alle steun geven bij het opsporen van de complotteurs. Wij zullen onze veiligheidsdiensten meer alert maken. Dit mag nooit meer gebeuren, voorzover wij bij machte zijn hieraan iets te doen.
Stel dat de Nederlandse overheid het afgelopen najaar had gezegd: er zijn politieke moorden gepleegd, maar wij hebben de daders te pakken, wij
| |
| |
belonen de dappere politieagenten die hen gearresteerd hebben, wij geven steun aan alle organen van onze staat, naar binnen en naar buiten, die onze open en kwetsbare samenleving verdedigen. De veiligheid van onze burgers en hun vertegenwoordigers wordt alleen gegarandeerd als wij deze troebele geesten isoleren en ongevaarlijk maken, niet als wij onze samenleving of andere samenlevingen de schuld geven van onnoembaar onheil.
De boodschap zou zijn dat onze samenleving een goede samenleving is, dat ook andere samenlevingen in principe goede samenlevingen zijn, en dat de overheid er is om over de veiligheid van de burgers te waken en dat ook doet. Een dergelijke boodschap geeft weinig voer aan handelaars in angst en intellectuele projectontwikkelaars, en schept minder paniek.
Zo is het niet gegaan, en het is wijsheid achteraf, al had ik die wijsheid ook vooraf.’
Is de angstjagerij nu voorbij? En is de schade van het afgelopen halfjaar te herstellen? Zeker, maar dan moeten we wel vandaag beginnen. Nederland is, inderdaad, nog altijd een goede samenleving. Publicisten als Ayaan Hirsi Ali en Afshin Ellian con- | |
| |
fronteren ons met risico's en problemen die zij uit hun verleden maar al te goed kennen, maar die voor de doorsnee Nederlander nieuw zijn. Ze zijn verbaasd, verontwaardigd zelfs, over het gemak waarmee sommige Nederlanders capituleren in de strijd om de vrijheid, over de losheid waarmee een signeersessie van Geert Wilders wordt afgeblazen, over de achteloosheid waarmee Ayaan Hirsi Ali wordt geweerd van een boomplantdag in Zuid-Limburg. Terecht stellen ze de vraag: ‘Waar zijn jullie principes?’ Die hartstochtelijke waarschuwingen kunnen we niet naast ons neerleggen.
Deze auteurs lijken echter soms uit het oog te verliezen dat alles wat ze bekritiseren in ‘het land van Ooit’ - het polderen, compromissen sluiten, tolereren, pappen en nat houden, de kwetsbaarheid - exact de keerzijde vormt van alles wat ze zo waarderen in hun nieuwe vaderland. Immers: zonder tolerantie geen vrije geest, zonder polderen geen welvaart, zonder compromissen geen democratie, zonder beschaving en zelfdiscipline geen persvrijheid, zonder pappen en nat houden geen bussen die als een klokje rijden, zonder kwetsbaarheid geen lucht en openheid.
| |
| |
Wij Nederlanders zijn dol op planning. Het temmen van de wilde realiteit met een strakke ordening is een klassieke reactie in dit polderland, en wat dat betreft past ook het integratiebeleid van minister Verdonk in een oer-Hollandse traditie. We trekken lijnen, we tellen en meten, we maken nieuwe burgers.
Op dit moment moeten we onder ogen zien dat in sommige steden omvangrijke moslimpopulaties zijn gegroeid - met alles wat daarmee samenhangt. Een repressief paniekbeleid jegens zo'n groot deel van de stedelijke bevolking leidt tot mislukking en/of tot een in alle opzichten ongewenste polarisatie. Iedere succesvolle integratiecampagne is altijd uitgegaan van basisrechten, van het openen van nieuwe mogelijkheden, het scheppen van een andere toekomst. Dat is niet soft, dat is geen geknuffel, dat is niet naïef, dat is de praktijk van vallen en opstaan.
In een land als Canada zijn bijna alle immigranten al in de tweede generatie echte Canadezen geworden. Dat heeft veel te maken met een beproefd beleid, waarin niet alleen een slechte integratie wordt ‘afgestraft’, maar bovenal een goede integra- | |
| |
tie op allerlei manieren wordt ‘beloond’. De immigratie wordt omringd met opvallend veel zorg, er worden al in het thuisland meerdere gesprekken gevoerd, er wordt geselecteerd naar opleiding en mogelijkheden tot succes. In plaats van een aantal computervragen-op-afstand heeft, bijvoorbeeld, de Canadese ambassade in Berlijn voor de paar duizend jaarlijkse immigratieverzoeken maar liefst vijfentwintig personeelsleden hi dienst. Na aankomst komt de immigrant in een langdurig ‘welkomst’-programma terecht, waarbij alle lokale gemeenschappen worden ingeschakeld. Rituelen spelen daarbij een belangrijke rol. Canada zendt zo twee boodschappen aan de nieuwkomers. Een: wij vinden immigratie en immigranten heel belangrijk, niet iedereen kan het, weet wat je doet. Twee: maar als je het kunt en durft, dan gaan we ervoor, en dan zullen we ook alles doen om je immigratie tot een succes te maken.
Zo hoort het, ook hi Nederland, en iedere ochtend vraag ik me af waarom het nog niet zover is. Onze situatie is veel problematischer dan die van de Canadezen, maar toch: waarom zijn hier, na al die jaren, nog steeds eindeloze wachtlijsten voor dood- | |
| |
gewone taalcursussen? Waarom kom ik werkloze leraren Nederlands tegen, gespecialiseerd in onderwijs aan allochtonen maar aan de dijk gezet vanwege de zoveelste reorganisatie? Hoe komt het dat die niet razend druk hebben? Waarom kost net zoveel tijd om het onderwijs aan te passen aan de specifieke eisen van deze jongeren? Waarom komt er zo weinig terecht van al die voor de hand liggende ideeën, variërend van de introductie van rituelen - het is nogal wat om de Nederlandse nationaliteit te krijgen - tot de dagelijkse lessen Nederlands op de publieke televisie en het op grote schaal stimuleren van naai- annex taallessen voor allochtone vrouwen? Bestaat er, op Haags niveau, eigenlijk wel enig gevoel voor de wérkelijke urgentie?
Solidariteit heeft altijd iets wederkerigs: je kunt niet van een minderheidsgroep solidariteit met een hele samenleving verwachten, als zo'n samenleving geen verbondenheid toont met die minderheidsgroep. Dwang heeft in dergelijke omstandigheden slechts beperkt succes, eigenlijk vooral bij het opruimen van bepaalde obstakels. Als motor voor een emancipatieproces heeft het idee van
| |
| |
maakbaarheid van burgers en samenleving uiteindelijk altijd gefaald - denk maar aan het fiasco van het Sovjet-experiment.
Als die houding ook nog eens uitmondt in een bedekt conflict met ‘de’ islam zijn we nog veel verder van huis. Zo'n onderhuidse godsdienststrijd sluit immers ieder compromis en iedere verzoening uit: moslims mogen hier zijn - ze zijn te onmisbaar en te talrijk geworden om ze nog massaal uit te zetten - maar ze moeten als moslims zoveel mogelijk onzichtbaar blijven. De tolerantie-zonder-interesse van de jaren tachtig en negentig lijkt zo in één klap te zijn omgeslagen in repressie-zonder-interesse. Het politieke klimaat is honderdtachtig graden gedraaid, maar het gebrek aan kennis en belangstelling is nagenoeg hetzelfde gebleven. ‘Gastarbeider’, ‘illegaal’, ‘medelander’, ‘moslim’, we blijven wegrennen voor de nuchtere realiteit van het woord ‘immigrant’.
In dit opzicht verschillen de huidige liberalen en sociaal-democraten niet zoveel van elkaar. ‘Succesvolle integratie vereist een restrictieve migratiepolitiek,’ betoogde ook PvdA-leider Wouter Bos in het januarinummer van het Britse magazine Prospect.
| |
| |
‘Onze capaciteit om te integreren en te emanciperen is niet onbeperkt.’ In zijn beschouwing stelde hij het behoud van de ‘eigen’ verzorgingsstaat centraal, en dat vereist nu eenmaal een zekere mate van geslotenheid. Simpel gezegd: te veel nieuwkomers maken de spoeling te dun. Daar is veel voor te zeggen. Het probleem is alleen dat de Nederlandse samenleving vanouds juist een open samenleving is, dat de economie waarop onze verzorgingsstaat drijft het ook van die openheid moet hebben, en dat alle daarbij horende eigenschappen een onderdeel vormen van de cultuur die verdedigd moet worden. Bovendien zijn we klein, we zijn zo weinig land en zoveel stad. Daardoor zijn we sneller kwetsbaar voor de gevolgen van globalisering en immigratie dan de meeste andere West-Europese landen. We zitten, met andere woorden, klem in onze eigen paradox.
Nederland is bezig door een rouwproces te gaan, en we moeten er allemaal aan geloven. De bloedige moord op Theo van Gogh bracht die pijn scherper aan het licht dan ooit: het geborgen Nederland van een kwart eeuw geleden is op veel plekken verle- | |
| |
den tijd, de herkenning is weg, de voorspelbaarheid verdwenen. We vormden, in de woorden van Hans van Mierlo, ‘een gemeenschap die, vanwege zijn zuilenstructuur, veel toleranter functioneerde dan de burgers hi werkelijkheid wáren’. Ook die illusie is doorgeprikt.
Rouwen verloopt altijd in fasen: ontkenning, verwarring, woede, treurnis, acceptatie, en dan begint het leven weer. De ontkenning hebben we achter de rug - jarenlang wilden de meeste Nederlanders niet onder ogen zien dat globalisering, modernisering, individualisering en immigratie nun knusse land grondig zouden doen veranderen. Paul Scheffers essay ‘Het multiculturele drama’ was daarin een mijlpaal: opeens drong zelfs bij de linkse intelligentsia door dat het menens was, dat de immigranten níet de zoveelste zuil zouden vormen, en dat dit land níet meer kon overgaan tot de orde van de dag. Toen kwam de verwarring, en een andersoortige ontkenning: een tendens tot afsluiting en isolement van het traditioneel open Nederland. Met Van Gogh kwam de woede. Zo langzamerhand wordt het tijd om de realiteit onder ogen te zien. Om pal te staan voor onze vrijheden en grondrechten. Om onze
| |
| |
burgermoed weer uit de kast te halen. Maar ook om, heel nuchter en concreet, aan het werk te gaan. Om deze verkramping los te laten. Om échte tolerantie aan te leren - en de botsingen die daarbij horen. Om te bedenken wat we van onze nationale erfenis kunnen achterlaten. Welke kwaliteiten koste wat kost behouden moeten blijven. En welk nationaal verhaal we voor de komende generaties verder zullen dragen.
Er is maar één mogelijkheid: de dynamiek van de hoop. We hebben geen alternatief.
Amsterdam, 5 mei 2005
|
|