Rhetoricaal glossarium
(1959)–J.J. Mak– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| |
InleidingHet initiatief tot het samenstellen van een rederijkersglossarium is uitgegaan van wijlen Prof. Dr. C.G.N. de Vooys, die bij onderscheiden gelegenheden had gewezen op de gebrekkige informatie over het zestiende-eeuwse Nederlands in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Omdat ik mij gedurende de oorlog en daarna al enigermate had verdiept in de literatuur van de 16de eeuw, spoorde hij mij aan een lijst samen te stellen van speciale rederijkerswoorden, die de Neerlandici van dienst zou kunnen zijn bij de studie van de rederijkersliteratuur en meteen een eerste bijdrage kon vormen tot de lexicologie van het 16de-eeuwse Nederlands. Prof. De Vooys gaf mij daarvoor de beschikking over een uitvoerig apparaat, door zijn studenten tijdens zijn hoogleraarschap samengesteld en bestaande uit een groot aantal woorden op fiches en een aantal afschriften van onuitgegeven rederijkersteksten. Bij nader toezien bleek dit apparaat weinig geschikt om tot grondslag van een wetenschappelijk verantwoord woordenboek te dienen. Het verwerkte materiaal was niet alleen te beperkt en te eenzijdig, maar bovendien goeddeels onbruikbaar, omdat slechts bij uitzondering de vindplaatsen waren uitgeschreven. Zo was ik genoodzaakt met voorlopige terzijdelegging van dit apparaat een eigen werkwijze te zoeken. Van beslissende betekenis daarbij was de aandrang door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek op mij geoefend tot limitering van de tijdsduur van mijn onderzoekingen tot vijf jaar en van de omvang van het Glossarium tot een boekdeel, waarvan de verkoopsprijs de financiële draagkracht van de te verwachten kopers niet te boven mocht gaan. Van de principiële beslissingen, die ik onder deze omstandigheden heb genomen, wil ik hier gaarne in het kort verantwoording afleggen. Allereerst besloot ik slechts díe woorden op te nemen, die exclusief-rhetoricaal zijn en dus ontbreken in MNW en WNT (uiteraard voorzover de betreffende letter tijdens onze bewerking reeds was behandeld), tenzij de daar aangehaalde bewijsplaatsen uitsluitend aan de literatuur der rederijkers en sterk onder hun invloed staande schrijvers zijn ontleendGa naar voetnoot1. De | |
[pagina VI]
| |
omvang zou al te veel zijn uitgedijd, indien wij ook alle middelnederlandse woorden hadden gehonoreerd, die nogGa naar voetnoot1, of nieuwnederlandse, die reeds door de rederijkers worden gebruiktGa naar voetnoot2. Evenmin verdienden met het oog op de geboden omvang van dit Glossarium de woorden te worden opgenomen, die uitsluitend behoren tot een bepaald dialect, tenzij die woorden in de literatuur uitsluitend bij rederijkers zijn aangetroffen, of in MNW en WNT ontbreken. De beperking tot de rhetoricalia bracht tenslotte nog mede, dat alle woorden, die in de literatuur uitsluitend in de rederijkerstijd (15de-17de eeuw) worden aangetroffen, maar niet exclusief-rhetoricaal zijn, terzijde werden gelegdGa naar voetnoot3, ook al komen ze slechts sporadisch voor, alsmede die woorden, inz. latijnse en franse leenwoorden, die na een onderbreking van twee of meer eeuwen weer opduiken of opnieuw ontleend worden en door dit hiaat in de overlevering de indruk wekken, historisch niet samen te hangenGa naar voetnoot4. Slechts in geval aan de dubbele ontlening geen twijfel kan bestaan (zoals bij angelijk en angeliek of rage, ragie en rage), of het hiaat met betekenisnuancering gepaard gaat (zoals bijv. bij potentie) is het woord gehonoreerd. Het Glossarium bevat derhalve, uiteraard - met betrekking tot anonieme dicht- en prozawerken - met eerbiediging van het beginsel in dubiis non abstine, woorden die als zodanig of in een of meer betekenissen uitsluitend bij de rederijkers zijn aangetroffen, wat echter niet betekent, dat ze ook niet door hun - buiten de rederijkerstraditie levende - tijdgenoten gebruikt zouden kunnen zijn. Het exclusief-rhetoricale - overi- | |
[pagina VII]
| |
gens vooral ook te zoeken in stilistische en syntactische eigenaardighedenGa naar voetnoot1 - in woordvorming en woordgebruik kan uiteraard niet vooropgesteld worden, maar zal eerst aan de hand van het Glossarium zelf kunnen worden bestudeerd. Binnen het aldus afgebakende terrein werd nog verder geschift naar de volgende beginselen. Bijvormen (of vervormingen) van algemeen gangbare woorden, hetzij van dialectische aard (zoals bijv. bedust = bedorst, Judich 367), hetzij door het rijm opgedrongenGa naar voetnoot2 worden in het algemeen niet gehonoreerd. Evenmin de afleidingen op -ich, -(e)lijck en -er(e), voorzover ze verbonden zijn met een vorm van het verbum substantivum, d.w.z. slechts dienen ter omschrijving van het werkwoord, waarvan ze zijn afgeleidGa naar voetnoot3 Hetzelfde geldt voor de werkwoorden, die slechts door het prefix g(h)e- (in de 16de eeuw nog zeer productief, inz. na bepaalde hulpwerkwoordenGa naar voetnoot4) van de gangbare vorm afwijkenGa naar voetnoot5 en dito zelfstandige naamwoorden (zoals gewerck = werck). Voorts moesten een aantal hyperindividuele woorden, zoals o.a. Robert Lawet die graag vormt naar de behoefte van het ogenblik of uit een persoonlijke gril, terzijde worden gelegd. Onder dit oordeel vielen mede de humoristische of satirische gelegenheidsformaties, inz. door samenstelling en dito toepassingen, inz. in het obscene. Ofschoon wij dit niet tot in de uiterste consequenties hebben kunnen handhaven, streefden wij toch naar het verzamelen van het gemeenschappelijke woordbezit en woordgebruik. Buiten beschouwing lieten wij mede alle spreekwoorden en zegswijzen, waarvan de samenstellende delen niet typisch-rhetoricaal zijnGa naar voetnoot6, alsmede soortgelijke | |
[pagina VIII]
| |
bastaardvloeken, krachttermen en uitroepenGa naar voetnoot1 Tenslotte meenden wij ook alle schertsnamen te moeten schrappen - immers goeddeels gelegenheidsformaties en als zodanig van een al te incidenteel en persoonlijk karakter -, zoals daar zijn de gefingeerde plaatsnamen ter aanduiding van een toestand van ellendeGa naar voetnoot2 of van bepaalde lichaamsdelenGa naar voetnoot3, de schertsende persoonsnamenGa naar voetnoot4, de zogenaamde ‘spotheiligen’Ga naar voetnoot5 en de quasi-geneesmiddelen of quasi-gerechten in de betekenis van klappenGa naar voetnoot6. Ten aanzien van corrupte woorden besloten we een onderscheid te maken tussen evidente en twijfelachtige gevallen. Kennelijk bedorven woorden, hetzij in de handschriften of oude drukken, hetzij in de nieuwere uitgaven of de grote woordenboeken (door onjuist lezen of verstaan), zijn niet gehonoreerdGa naar voetnoot7. Is de corruptie daarentegen niet evident, dan is het woord opge- | |
[pagina IX]
| |
nomenGa naar voetnoot8. Uiteraard zal ik hier wel eens de dupe zijn geworden van door mij niet ontdekte foutieve lezingen van de tekstuitgevers. Ongemerkt raak ik hier het chapiter van mijn bronnen. Met het oog op de toegemeten tijd besloot ik na een voorlopige terreinverkenning allereerst tot kritische bewerking van de woordenlijsten, die vroegere uitgevers van rederijkersteksten aan hun werk hadden toegevoegd. Natuurlijk is deze werkwijze verre van ideaal. Vergelijking met de handschriften of drukken, die aan de uitgaven ten grond lagen, hoe nodig ook blijkens enkele genomen steekproeven, was uitgesloten. Daarbij waren die glossaria zelf doorgaans meer dan gebrekkig. Het verzamelde woordmateriaal bleek meestal beperkt, weinig oordeelkundig gekozen en dikwijls foutief verklaardGa naar voetnoot9. Gelukkig was ik echter niet uitsluitend op deze bouwstoffen aangewezen. Vergeleken met | |
[pagina X]
| |
de oogst, die ik verkreeg door persoonlijk lezen en excerperen van een aantal teksten valt de opbrengst uit de woordenlijsten zelfs in het niet. Van dit zelfstandig verkregen materiaal heeft relatief weer de minste waarde, wat berust op moderne uitgaven; ik was daarbij weliswaar niet op de woordkeuze en tekstinterpretatie, maar nog altijd wel op de lezingen van anderen aangewezen. De volle verantwoordelijkheid aanvaard ik dan ook slechts voor die teksten, die ik zelf in handschrift of druk bewerkte. In de Bronnenlijst vindt men nauwkeurig aangegeven, hoe ik het aan de betreffende tekst ontleende materiaal verkreeg. Een v achter de verkorte titel betekent, dat het werk volledig door mij is geëxcerpeerd, een w dat alleen de woordenlijst van de uitgever is verwerkt. Uit de overige bronnen verkreeg ik het materiaal - variërend van een enkel woord tot de volledige(?) copia verborum - uit de tweede hand, voornamelijk uit het apparaat-De Vooys. De omstandigheid, dat ik mijn tijd zo economisch mogelijk moest gebruiken, gaf mede de doorslag bij de keuze van het zwaartepunt der onderzoekingen. Aan alle eisen der moderne lexicologie kon nu eenmaal niet worden voldaan. De woordbetekenis lieten wij prevaleren boven de woordafleiding. Ons doel was trouwens niet een woordenboek samen te stellen, maar een glossarium. Aan een voorlopig hulpmiddel tot het verstaan van rederijkersteksten was, meenden wij, dringender behoefte dan aan een verzameling etymologische studiën. Wij meenden daarom te mogen volstaan voor de etymologie te verwijzen naar MNW en WNT, indien het betreffende woord daar als lemma voorkomt, of naar Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (franck-v.wijk-v.haeringen), tenzij wij een afwijkende opvatting huldigden. Waren wij geheel op ons eigen onderzoek aangewezen, dan hebben wij met de weinige hulpmiddelen, waarover wij de voortdurende beschikking hadden, een conclusie getrokken of een vermoeden geopperd. Van de zelfstandige naamwoorden wordt het geslacht niet vermeld. Geen periode in onze taal is in het gebruik van het genus zo willekeurig geweest als de 16de eeuwGa naar voetnoot1. Het opsommen van de plaatsen, waarin een bepaald substantief als mannelijk, vrouwelijk of onzijdig verschijnt, - voorzover dit al uit het verband was op te maken - moest, evenals de vermelding der diverse meervoudsvormen, met het oog op de beschikbare plaatsruimte als van minder belang achterwege blijven. Buitendien leek ons deze vermelding in een Glossarium niet onontbeerlijk. De pluriformiteit - die regel is -, zowel als de uniformiteit - waarnaar kennelijk in vele gevallen is gestreefd - behoren het onderwerp te vormen van een speciale grammaticale studie. | |
[pagina XI]
| |
Meer aandacht hebben wij daarentegen besteed aan de spelling. Na rijp beraad besloten we die niet te normaliseren, hoeveel daarvoor ook moge pleiten. Wij menen echter, dat daarbij de taal geweld wordt aangedaan, niet alleen omdat uniformering - hetzij tot zg. ‘standaard-middelnederlands’ als in MNW, hetzij tot modern nieuwnederlands, als in WNT - altijd iets kunstmatigs blijft, maar vooral, omdat door dit ‘begripssysteem’ het woord a priori - reeds in de lemmavorm - wordt geïnterpreteerd. Wij hebben ons daartegenover op het standpunt geplaatst, dat alle lemmavormen authentiek behoren te zijn, al kozen wij bij twee of meer vindplaatsen in verschillende spelling de eenvoudigste, de meest aansprekende voor het titelwoord, terwijl onmiddellijk daarachter ook de andere spellingen zoveel mogelijk zijn vermeldGa naar voetnoot1. Gezien de variatie in de spelling en de soms bizarre vormen, zal men het gezochte woord in enkele gevallen wellicht niet aanstonds vindenGa naar voetnoot2. Aan dit bezwaar zijn wij tegemoet gekomen door een - naar wij hopen - consequente toepassing van het verwijzingssysteemGa naar voetnoot3. De in authentieke spelling gehouden lemmata zijn voorts strikt alfabetisch gerangschiktGa naar voetnoot4. Ook bij dit beginsel dreigden naar onze mening de minste gevaren. De klip der aprioristische interpretatie wordt er in elk geval mee omzeild. In overeenstemming met MNW zijn afleidingen, koppelingen en samenstellingen onder een afzonderlijk lemma geplaatst. Het nadeel, dat daaruit voortvloeit voor het taalkundig onderzoek, weegt o.i. niet op tegen het praktische nut voor de gebruiker van het Glossarium als woordenboek. Daar het bij verscheiden woorden, die uitsluitend als voltooid deelwoord zijn aangetroffen, niet altijd duidelijk is, of ze op normale wijze van denominatieven zijn gevormd, dan wel als bijvoeglijke naamwoorden met possessieve betekenis rechtstreeks van zelfstandige naamwoorden zijn afgeleidGa naar voetnoot5, zoeke men niet uitsluitend bij de veronderstelde infinitiefvorm, maar ook bij die van het voltooid deelwoordGa naar voetnoot6. Spreekwoorden en zegswijzen zijn opgenomen onder het woord, dat de meeste bevreemding wekt en dus het eerst verklaring behoeft. Zo vindt men bijv. sijnen piet schudden onder Piet, | |
[pagina XII]
| |
maar van den back bijten onder Bijten. Uiteraard moest in bepaalde gevallen een willekeurige beslissing worden genomen, zoals o.a. bij den bijsere steken, dat onder Bijsere is verklaard, maar evengoed onder Steken een plaats had kunnen vinden. Bij de vaststelling en rangschikking der betekenissen hebben wij in beginsel geen gebruik meer gemaakt van het etymologische en logische Procrustusbed, dat eerder thuishoort in een historisch taalmuseum dan in de werkkamer van een moderne lexicoloog. De betekenis van een woord moet o.i. uitsluitend worden opgemaakt uit de context en de rangschikking behoort te geschieden naar het historisch-psychologische ontwikkelingscriterium. Van volstrekt zekere betekenissen worden als regel alleen de vindplaatsen opgegeven. Slechts waar die niet onmiddellijk evident zijn, wordt een voorstel - in dubieuze gevallen gevolgd door een vraagteken - met volledige citaten verdedigd. De gebruiker krijgt dan de gelegenheid uit de aanhalingen zelfstandig een conclusie te trekken. Uiteraard behoudt de keuze tussen bronvermelding en volledig citaat meermalen iets willekeurigs en ware het wenselijker geweest alle aanhalingen volledig te geven. De opgelegde ruimtebeperking liet dit echter niet toe. De gebruiker van het Glossarium moge zich nu troosten met de volgende overwegingen. Allereerst heeft elk citaat slechts een betrekkelijke waarde. Gewoonlijk is het immers al vooraf door de redacteur geïnterpreteerd, want anders zou hij in vele gevallen genoodzaakt zijn gehele passages aan te halen of het verband met eigen woorden weer te geven, wat bij mijn weten in nog geen enkel woordenboek is toegepast. Vervolgens - en dat is de tweede troost - hebben ook de grote woordenboeken - waar de plaatsruimte geen rol speelt - zich niet consequent aan het goede beginsel gehouden; herhaaldelijk stuit men ook daar op een simpele bronvermelding. En tenslotte mogen wij de gebruiker de verzekering geven, dat wij in deze zo oordeelkundig mogelijk te werk zijn gegaan. Zo hebben wij bijvoorbeeld alle hapaxen zekerheidshalve tot de dubia gerekend en hun betekenis door aanhalingen gesteund. Verder hielden wij ook ernstig rekening met de bereikbaarheid der bronnen. Volledig citeerden wij bij voorkeur uit (minder gemakkelijk toegankelijke) handschriften en oude drukken, voorzover die tot onze beschikking stonden, en volstonden wij bij moderne tekstuitgaven en artikelen in MNW en WNT met bronvermelding, tenzij wij van de uitgevers of de woordenboekredacteuren afweken in de opvatting der betekenis van het betreffende woord. Vindplaatsen en citaten zijn door ons wel gedateerd, maar niet gelocaliseerd. Hoe nuttig, ja noodzakelijk het taalgeografische beginsel in de lexicologie op zichzelf ook is, in dit geval kon het niet worden toegepast. Enerzijds leek | |
[pagina XIII]
| |
het ons volkomen overbodig de herkomst van de meeste bij name bekende en doorlopend aangehaalde rederijkers, zoals De Roovere, Anna Bijns, Cornelis Everaert, Matthijs de Castelein, Louris Jansz, Robert Lawet, enz., telkens opnieuw te vermelden en anderzijds bleek de oorsprong van de meeste anonieme dichtwerken veelal niet of slechts bij benadering te bepalen. Mij rest tot slot een woord van welgemeende dank aan allen, die zich aan mij verplicht hebben of bij de totstandkoming van dit Glossarium op een of andere wijze betrokken waren. Allereerst gedenk ik hier in dankbaarheid de initiatiefnemer, Prof. Dr. C.G.N. de Vooys, die helaas de verschijning niet meer heeft mogen beleven. Zeer erkentelijk ben ik voorts jegens Mej. Dr. R. Pennink en Dr. A. van Elslander, die mij de beschikking gaven over een aantal afschriften van onuitgegeven werken, resp. van Louris Jansz en Robert Lawet, de Redactie van WNT, die hetzelfde deed met enkele oude drukken (o.a. de kostbare Gentse uitgave van 1555 van De Castelein's De Const van Rhetoriken), de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en de bestuurders van de sociëteit Trou Moet Blycken te Haarlem, die mij de gelegenheid gaven enkele onder hen berustende handschriften hier in Leiden te raadplegen, en de leden van het personeel der universiteitsbibliotheek te Leiden, onder wie de heer Hartevelt in dienstvaardigheid elke verwachting overtrof. Van de velen, die met bijzondere belangstelling mijn werk hebben gevolgd, mij hebben geadviseerd en gestimuleerd, mogen hier alleen worden genoemd Prof. Dr. C.B. van Haeringen en Prof. Dr. G.G. Kloeke, adviseurs van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. Het Bestuur van deze Organisatie, zonder wier steun nòch de bewerking, nòch de uitgave van dit Glossarium tot stand zou zijn gekomen, blijve verzekerd van mijn oprechte dankbaarheid, nu ik na vijf jaren arbeid de pen neerleg en deze inleiding besluit met een aanhaling uit Matthijs de Castelein's De Const van Rhetoriken 242: Minen bouc werd dicke vanden labuere
Dies moet ict curten, ic en hebbe gheen kuere
Of zij soen my vloucken die ditte lesen.
Leiden, 1 Januari 1957. |
|