Der naturen bloeme
(1878)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Prologhe.
Ga naar margenoot+ Jacob van Maerlant, die dit dichte,
Omme te sendene terer gichte,
Wille datmen dit boec noeme
In Dietsche der Naturen Bloeme;
5[regelnummer]
Want noch noyt in Dietschen boeken
Neghene dichtere wilden roeken
Iet te dichtene van naturen
Van so menighen creaturen
Als in desen boeke staen.
10[regelnummer]
Niemen en hebbe dies waen,
Dat ic die materie vensede,
Els dan ic die ryme pensede.
Die materie vergaderde recht
Van Coelne broeder Alebrecht
15[regelnummer]
Ute desen meesters, die hier na comen,
Die ic ju sal bi namen noemen.
Ga naar margenoot+ Die eerste die es Aristotiles,
Die te rechte deerste wel es,
Want hi van alre philosophien,
20[regelnummer]
Van alre natuerliker clerghien,
Boven allen heidenen die noyt waren
Draghet crone in der scaren.
Waer dat men dit teyken siet: AR.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 2]
| |
Dats dat hi te segghen pliet.
25[regelnummer]
Plinius die coemt daer naer,
Wies boeke men hout over waer;
Solinus daerna, die van naturen
Schone sprect in siere scrifturen,
In enen boeke, die men weet
30[regelnummer]
Die Van der werelt wonder heetGa naar voetnoot1).
Sinte Ambrosijs van Milane,
Die van naturen doet te verstane
In sinen boeke ExamiroenGa naar voetnoot2),
Dien noemtmen dicke in dit doen.
35[regelnummer]
Sinte Baselijs sekerlike,
Dien God sende van hemelrike
Enen boec van beesten natureGa naar voetnoot3),
Ga naar margenoot+ Staet dicke oec in dese scrifture.
Sente Ysidorus oec mede,
40[regelnummer]
Die dicke grote nuttelijchede
Ga naar margenoot+ Gheseyt hevet in sinen boeken,
Ga naar margenoot+ Dien moetmen dicke hier soeken.
Oec meester Jacob van Vetri,
Bisscop van Akers so was hi,
45[regelnummer]
Seder cardenael van Rome:
Sijns eist recht dat ic hier gome.
Een boec oec, waer mene weet
Wiene makede ghereet,
Es ghetelt onder hem somenGa naar voetnoot4):
50[regelnummer]
Experimentator horewine nomen.
Sine worde settewi hier mede,
| |
[pagina 3]
| |
Alst noet es, te menigher stede.
Galienus, PellidiusGa naar voetnoot1),
Platearius ende PhiliologusGa naar voetnoot2),
55[regelnummer]
Lucillus, PhisoGa naar voetnoot3), Theofrastus,
Ende die keyser Claudius;
Ende Dyogenes Demotritus van Athene,
Ende Dyogenes Apollodijn ghemene,
Die van den beesten die draghen venijn,
60[regelnummer]
Die noch heden in der werelt sijnGa naar voetnoot4),
In sinen boeken laet besien;
Dyonisius ende FinicienGa naar voetnoot5),
Catoen, Varo ende MarchusGa naar voetnoot6),
Eraclides ende Orpheus,
65[regelnummer]
Pitagoras ende Menander,
Homerus ende Nicander,
Musianus, Dyagoras,
Virgilius ende Andreas,
Coninc Juba, PatroniusGa naar voetnoot7),
70[regelnummer]
Coninc Philometor, Metellus,
Coninc Ptolomeus, Umbricus,
Coninc Antigonus, AlpheusGa naar voetnoot8),
Coninc Archelaus, FlamiciusGa naar voetnoot9),
Philemon ende Nigidius,
75[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Seneca ende Cycero,
| |
[pagina 4]
| |
Ende die wise Ypocras also,
Higinus ende MatiliusGa naar voetnoot1),
Dit sijn die meesters daer wi dus
Dit werc of hebben ghemaect;
80[regelnummer]
Daer toe, die boven allen smaect,
Ga naar margenoot+ Die wise Sente AugustijnGa naar voetnoot2)
Seit hier mede toe dat sijn;
Daer toe van der Bible die glose
Ga naar margenoot+ SeitGa naar voetnoot3) hier toe menighe soete rose.
85[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Wien so favelen dan vernoyen,
Ende onnutte loghene moyen,
Lese hier nutscap ende waer,
Ende versta, dat noyt een haer
Omme niet ne makede nature.
90[regelnummer]
Hen es so onwaerde creature,
Si nes tenegher saken goet,
Want God, die boven al es vroet,
DatsGa naar voetnoot4) te ghelovene meer no myn,
Dat hi yet makede zonder sin;
95[regelnummer]
Noch ghene dinc maecte haer selven,
Noch die duvele, noch die elven
Ne makedeGa naar voetnoot5) creature nie.
Des willic dat elc besie,
Ende love Gode in allen saken,
100[regelnummer]
Die wonderlijc es in sinen maken.
Ic hebbe beloeft, ende wilt ghelden
Gewillike ende sonder scelden,
Te dichtene enen Bestiaris;
| |
[pagina 5]
| |
Nochtanne wetic wel dat waer is,
105[regelnummer]
Dat haer Willem Uten Hove,
Een priester van goeden love
Van Aerdenburch, enen heeft gemaect;
Maer hi wasser in ontraect.
Want hine uten Walschen dichte,
110[regelnummer]
So word hi ontleet te lichte,
Ende heeft dat waer begheven.
Ga naar margenoot+ Maer daer ic dit uut hebbe bescreven,
Hebbic van broeder Alebrechte
Van Coelne, dien men wel mit rechte
115[regelnummer]
Heten mach Bloeme der clerghien:
Op hem dar ic coenlike lien.
Ga naar margenoot+ Deerste boec sal ju bediedenGa naar voetnoot1)
Twonder datmen vint van lieden;
Tander van viervoeten beesten,
120[regelnummer]
Daermen vele of spreect in geesten;
Ga naar margenoot+ Die dierde die sal sonder lieghen
Sijn van voghelen die vlieghen;
Die vierde dats noch mee
Van den wonder van der zee;
125[regelnummer]
Die vijfte van vischen menighertiere,
Ga naar margenoot+ Die de zee voet entie riviere;
Den sesten belovic te sine
Van serpenten met venine;
Die sevende sal sijn van wormen,
130[regelnummer]
Die sijn van misseliker vormen;
Dachtende van boemen, die int wout
Wassen herde menichfout;
Die neghende sal gewaghen
Van boemen die specie draghen;
| |
[pagina 6]
| |
135[regelnummer]
Die tiende sal bedieden teruut,
Dat menigherhande heeft virtuut;
Die elfte van fonteynen,
Bede van soeten ende van onreynen;
Die XII van dieren stenen,
140[regelnummer]
Bede van groten ende van clenen;
Die XIII van seven metalen,
Die men moet uter eerden halen;
Ga naar margenoot+ Ende in alle desen boeken
Mach hi vinden, dies wil roeken,
145[regelnummer]
Medicine ende dachcortinghe,
Scone reden ende leringhe.
Ende dit dichtic dorch sinen wille,
Dien ics an lude ende stille,
Ga naar margenoot+ Dats mijn here Nyclaes van Cats.
150[regelnummer]
Om dat mi ghebreect scats,
Bi dien biddic dat hem ghename si
Dat hi ewelike van miGa naar voetnoot1);
Gode bidde altevoren,
Ende sijn Moeder uutverkoren,
155[regelnummer]
Dat si minen sin verlichten,
Also dat ic moete dichten
Dat vromeleec si ende bequame:
Ic beghinne in Marien name.
|
|