Praeludium(1941)–Loe Maas– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Nazomer De zomer staat in geele schoven. De ropde lucht is blauw. Een zeil, gezwollen, hangt een wolk koel boven een vijver. 't Water glinstert ijl. Zwart in 't licht gaat boer. Zijn schreden vreten hoorbaar in den grond: voeten die den zomer kneden. 't Najaar rijpt in hand en mond. Ergens minnen vreemde knapen. Hoeven staan in wit verval en weigrend langs den weg te slapen. Driften dooven in een stal. Vrouwen neuren donker. Rosse lampschijn schichtigt aan een raam. Schemer smaakt naar hout en mos. En door den avond schreit een naam. Applen vallen van de boomen. 't Zinkend uur wordt kil, wordt grauw. Vaag gaat ver een boer. Er komen hunkeringen naar een vrouw. Vorige Volgende