mond en hem dichtgesloten houdt over het gelaat en het heele lichaam, tot op de voeten toe, waardoor zij onherkenbaar is. Allen wenden zich vraag-oogend naar haar en zien de gestalte beven onder de falie. Fluisteren dan meewarigend, met een blik naar Marie en Mien:
‘Dat's Floorke zeker... toch ok 'n erm minske... niks anders gehad as verdriet... 't is wat te zegge...’
De geestelijke leest met prevelende lippen de gebeden en zwaait sprenkelend den wijwaterkwast over het graf.
Dan grijpen de twee gravers hun spaden en met snel beweeg van gehaastheid beginnen zij de groeve dicht te maken.
Somber-bonkerend vallen de aardkluiten op de planken, terwijl aanhoudend nog het galmen van het klokgelui gulpt uit den toren en met zware daverslagen neerplonst, opslurpend het eentonigdroeve gezang:
REQUIESCAT IN PACE...
‘Die zit er weer onder,’ mompelt er een.
Maar de anderen zwijgen.
De hoofden buigen zich dieper.
Luide snikken schokken op uit de borst van Floortje, doortrillend haar heele lichaam onder de zwarte falie.
Marieke, het oudste kind van Jan, dat mee mocht naar de begrafenis, gaat niet-begrijpend-nieuwsgierig zitten kijken naar de heftig-schreiende vrouw.
Vrouw Van der Poorten ligt naast haar geknield, met vroomdoening in de vooroverbuiging van haar bovenlijf en 't wat scheef hellende hoofd.
Haar hand steekt onder de falie uit en trekt Marieke waarschuwend bij den arm, het kind met een duw-rukje recht zettend, terwijl zij half-fluisterend berispt:
‘Foei Marieke, mooi bidde... dat vader ien den hemel kumt...’