Naschrift
In de zomer van 1919 ging een groep Peelarbeiders tot staking over. Alles wat ik daarvan weet is, wat ik in die dagen in enkele kranten heb gevonden. De directie van de Maatschappij ‘Helenaveen’ wilde in augustus publieke verkoping houden van turf, haver en rogge. De notaris moest zelf veilen, omdat hij geen afslager kon krijgen. Niémand van de vele aanwezige vreemdelingen deed een bod. De stakers vroegen steun tegen ongerechtigheid, willekeur, en slavernij. De verkoping mislukte.
‘Grote grieven hebben de stakers tegen de Mij. “Helenaveen”. Het loon is zeer laag. De arbeiders moeten 's morgens voor dag en dauw er op uit naar de verre turfvelden om het goud van de Peel te delven uit poelen en putten in de brandende zon voor een schamel stuk brood. En als de arme afgetobde man 's avonds thuis kwam, kreeg hij dikwijls van zijn schreiende echtgenote te horen, dat de directie weer een van zijn kinderen had opgeëist; want zijn contract dwingt hem zijn jongens en meisjes ter beschikking van de Mij. te stellen.’ (Aldus ‘De Telegraaf’ van 10 augustus 1919.) - De titel ‘Het Goud van de Peel’ is ‘een gevleugeld woord’ geworden. Dikwijls ook werd mijn roman geciteerd, zonder dat men het overigens de moeite waard achtte boek of auteur te noemen!
In die dagen ook heeft een redacteur van ‘De Telegraaf’ een onderzoek ingesteld ter plaatse, door gesprekken met arbeiders, employé's en directie. De resultaten van dat onderzoek kan men beschreven vinden in ‘De Telegraaf’ van 24 augustus 1919, 2e blad, in zakelijk-sobere bewoordingen onder het opschrift: ‘Arbeidersleed. Middeleeuwse toestanden in de Peel’. Ik stip hier een en ander uit dat artikel aan: De Peelarbeiders hebben jaren lang hun leed in dof berusten en angstig zwijgen gedragen. Zij leefden in een toestand van horigheid en lijfeigenschap; waren onontwikkelde afgetobde voor een schamel loon werkende mensen, verkerend in een toestand van de meest verbijsterende rechteloosheid. ‘Als het je niet bevalt, ruk je maar uit!’ De directie verlangde de volle beschikking over huis, vrouw en kinderen van de arbeiders, zich bij voorkomende gevallen van protest onder andere beroepende op de Philips' fabrieken. Vele klachten met staaltjes betroffen echter van oudere datum. In 1914 werd het loon vastgesteld op 8 cent per uur, en ofschoon in de oorlogsjaren grote winsten gemaakt werden, kregen de arme tobbers geen cent bijbetaald. De vorige pastoor was steeds op de hand van de directie, zijn opvolger stond aan de zijde van de stakers. Niet de loonkwestie was nochtans de hoofdzaak bij het conflict, maar het verzet tegen de toestand van terreur.
Hierbij wil ik het laten. De lezer begrijpt wel, dat veel van het hier aangestipte nog betrekking heeft op de periode van mijn roman ‘Het