was de gebruikelijke staatsie, waarmee een kind ten doop gebracht werd. De hoogste weelde van de moeder, zelfs uit de behoeftigste kring, daarvoor te zorgen. De naaste buurvrouw droeg het; een voorrecht, dat zij zich voor geen geld zou laten ontnemen. Peter en meter, op z'n paasbest, liepen neven haar. Dan volgden een hele ris buurvrouwen met druk gelach en gepraat. En feestelijke snatering luidruchtigde om de stoet heen. Na de doop zouden ze volgens gebruik enkele café's afgaan, allemaal samen. De peter moest trakteren, dat was voor de eer. Ook de kleine moest mee, op de armen van de naaste buurvrouw, die glanzend van trots het nuchter-slap neerliggende wezentje telkens uitpakte en vertoonde aan het hele café-gezin, tot aan het kleinste kind toe.
‘Maar, wat een schoon wicht! Wat een fris kind toch! Wat een dikzak! Het lijkt precies op zijn vader, precies! Daar, krek zijn gezicht en zijn neus! Nee, dat vind ik niet. Het heeft veel weg van zijn moeder’, prezen en oordeelden de gul uitgelawaaide bewonderingsuitroepen van het kijkende vrouwvolk, keurend over het hoopje vel-in-knoken heengebogen, om straks tegen goede kennissen met gewichtig-doening in halve fluisterstem en toevertrouwde vooroverbuiging van het bovenlijf te vertellen, dat het zo'n mager dingske was en zo lelijk toch, en 't was nog hetzelfde doopkleedje als bij de andere kinderen, van heel goedkope stof, maar het zat er daar óók niet aan nieuw te kopen.
't Manvolk toonde zich onverschillig, dat hoorde zo. Wat was daar nou aan, aan zo'n kind van een paar uren oud! Dat konden ze niet begrijpen.
‘Ja, ja, wacht maar eens, als ge er ook maar eens hebt, dan zult ge wel anders praten!’ schaterden de vrouwenstemmen, dooreenlallend van uitgeroep en trillend opgelach, de ongetrouwden tegen.
‘Ik wil er geen hebben! Verdomme, nee! God bewaar me daarvoor, zulke schreeuwers!’
‘Daar zullen ze u niet naar vragen. Och heer, hoor hem eens praten! Het hele huis vol!’ schreeuwden kwakerig hard de vrouwen terug.
‘Geef me nog maar een glas bier, dat is beter,’ wendde de geplaagde zich af, geen kans ziende om er zich uit te helpen, links-verlegen onder de aanvallen van allen tegelijk, maar met drukke kordaat-doening in zijn beweeg.
Na de café-bezoeken trok de hele stoet, door de drank en het gepraat nog meer opgewonden, rumoerend met scherpe snatering van alle stemmen tegelijk en telkens opschaterend gelach om niets, naar de krentenkoeken-visite.
Midden in de grote kamer enige tafels aan elkaar geschoven en bedekt met witte lakens. Daarop schotels met stapels krentenkoeken, gesmeerd en met suiker bestrooid. Langs de rand rijen de bonte koffiekopjes, volgeschonken uit wijdbuikige koperen potten.