| |
XVIII
Toen de bijzondere school in een noodgebouw begon, waren er slechts een paar maanden meer over, eer De Visscher als overtollige leerkracht ontslagen zou worden. En als hij niet elders vóór dien tijd benoemd werd? Nog nergens had hij gesolliciteerd. Hij had een gevoel, alsof hij van Peelheim niet zou kunnen scheiden, ofschoon 't hem evenmin mogelijk zou zijn in de gemeente te blijven met niets anders dan een tweejarig wachtgeld van drie honderd gulden.
Maar voordat zijn zoekend denken een besluit vond, vroeg de redacteur van 't historisch tijdschrift hem tot een samenkomst. De redacteur en een paar van zijn vrienden hadden een reservekapitaal van vijfduizend gulden bijeengebracht om een nieuw blad uit te geven onder redactie van De Visscher. Zij zouden niet dulden, dat een heerscherskliek, die hem vreesde, hem de pen uit de hand sloeg....
Een uitgever was reeds gevonden, die zich ging vestigen juist tegenover het bureau van Het Nieuws van Peelland.
De nieuwe krant werd genoemd ‘Ons Zuiden’ en zou beginnen met twee maal per week te verschijnen.
Na een paar moeilijke jaren, stelden allen zich voor, zou het blad goed gaan, de streek verheffen uit haar ellendige toestanden en De Visscher een ruim bestaan opleveren...
De Visscher beefde van ontroering. Zoo werd hij in een werkkring
| |
| |
gezet, waarnaar zijn heele ziel verlangde, terwijl zijn vijanden reeds feestten over zijn verdwijning uit het Peelheimsche maatschappelijk leven...
De redacteur stond hem bij met zijn raad en wees hem erop, dat voorzichtigheid en vrees twee heel verschillende dingen zijn. Het eerste was noodzakelijk, verbood alles in-eens te willen zeggen en maande voortdurend aan het oog gericht te houden over jàren. Het laatste was absoluut verkeerd. ‘Wie vreest, is al verloren...’
***
De openbare school bleef bestaan met eenige protestantsche leerlingen
Het hoofd stuurde zijn eigen kinderen naar de broedersschool. Tegenover voorstanders van 't bijzonder onderwijs deed hij gewichtig: hij durfde zijn kinderen waarlijk niet aan den dagelijkschen omgang met uitsluitend andersdenkenden blootstellen...
Maar in 't gezelschap van zijn collega's lachte hij wit, een bijzonder slim gedacht plannetje voorwendend door zijn beteekenend-doende blikken en houding.
- Je begrijpt toch wel, dat ik daarmee mijn bedoelingen heb, en volstrekt niet om de bijzondere school te steunen... geloof me, dat ik mijn weetje wel weet... in de hoogere politiek is iets... een zekere wijze van handelen, die men taktiek noemt, zie je, taktiek...
Na de oprichting van de bijzondere school was zijn salaris verhoogd tot vijftienhonderd gulden.
Jennesen had het voorstel in ‘Den Gouden Leeuw’ weer toegelicht. Het hoofd stond nu heel alleen voor alle kinderen, die in zes leerjaren verdeeld moesten blijven. Wat een werk was dat. Vermeerdering van traktement kwam hem eerlijk toe. En de gemeente had toch duizenden guldens per jaar voordeel door de komst van de broeders...
Ja, ja, 't was goed, gelijk de secretaris dacht...
In ‘Ons Zuiden’ verscheen een artikel over die tweede salaris-verhooging als gevolg van door dik-en-dun meegaan van het hoofd met de Jennesen-partij. Daags daarna ontving De Visscher een heftig schrijven van het hoofd der school. De redactie van een krant, die haar taak begreep, moest toch allerminst vergeten, dat ook hij met gezag bekleed was...
De meeste onderwijzers in de gemeente trachtten zich in 't publiek tegenover ‘Ons Zuiden’ nog neutraal te houden. In gezelschap van
| |
| |
gemeentebestuursleden lieten zij echter dat voornemen wel eens glippen. Och, altijd dat critiseeren van raadsleden... Er kwam nou ook eens nóóit een artikel in, waar men wat aan hàd... bijvoorbeeld over de politiek van binnen- en buitenland...
Maar grinnekend van genot lazen zij in stilte de aanvallen tegen Jennesen en zijn aanhangers. Gebeurde het eens, dat er minder scherpe dingen gezegd werden, dan waren zij teleurgesteld: dezen keer is-ie flauw...
Van het hoofd der Peelheimsche dorpsschool keerden zij zich heel af.
Uit Veendorp, Haarst en andere gemeenten kwamen eveneens artikelen over toestanden. Het cachet van het blad maakte het verlangen in den een na den ander wakker tot medewerken...
***
‘Ons Zuiden’ had ingang gevonden in de al voorbereide streek. De bewerkte akker nam het zaad op, ondanks het pogen van de vijanden, die trachtten het te vertrappen en een overvloed van onkruid uit te werpen.
Gedurende twee jaren reeds had de krant week-op-week een ‘Brief uit het Miljoenenparadijs’, waarin de veen-exploitatie en de toestand van Peelheim werden blootgelegd voor de publieke meening.
Jennesen zuchtte: ‘Hadden we'm maar in de school gelaten!’
Zijn knarsende woede was machtloos geslagen door zijn eigen drijven.
Maar in 't openbaar deden hij en zijn aanhangers minachtend, dat 't schrijven van die schimpkrant hun te onnoozel was om erop te letten.
Zij waren echter in 't geheim geabonneerd door tusschenkomst van anderen.
Door den list van den secretaris lag Van Eijzen gebonden in een gedwongen zwijging. Diens zoon was aangesteld tot opzichter in de peel, terwijl de armmeester als ‘directeur’ boven hem stond en in de ‘peel-villa’ woonde. De kleine Van Eijzen-partij had bovendien nu haar zin. De gemeentekas werd voor háár niet langer dicht gehouden...
De tijd en de stille kracht, die langzaam, maar gestadig voort arbeidt aan de volvorming van de maatschappij, hadden ook meegewerkt aan den beginnenden opbloei van een ander leven.
Op een morgen vonden zijn huisgenooten den ouden burgemeester dood bij zijn elf-uur bittertje.
Jennesen moest nu burgemeester worden. Zijn aanhangers verzeker- | |
| |
den, dat het niemand anders toekwam dan hem, en loftrompetten met Het Nieuws van Peelland samen, dat ‘het hoogste gezag in de gemeente’ in zijn handen behoorde gesteld te worden, om zijn kennis, zijn liefde voor de rechtvaardigheid, zijn onbesproken naam, zijn strikte eerlijkheid, zijn gedienstigheid, voor arm en rijk, zijn zorgen voor den arbeider, en om het vele goede, dat hij in Peelheim al had tot stand gebracht. De toren van Heikant, dat prachtig meesterstuk, waardoor de bevolking gesticht werd, en de bijzondere school, die haar zegen nu reeds verspreidde, waren immers vooral zijn werk...
Verscheidene dorpelingen, die geregeld ‘Ons Zuiden’ lazen, mopperden: Moet die nou ook nog burgemeester worden?... Zeker om de knoeierijen voorgoed te kunnen verbergen en ongestoord door te gaan met Peelheim arm te maken... hij wil 't allemáál hebben...
De Visscher stuurde alles, wat er over de gemeente was geschreven, aan den Commissaris van de provincie, en vroeg kort daarna een audiëntie aan als ingezetene van Peelheim en redacteur van ‘Ons Zuiden’.
Hij stond verrast, toen de Commissaris hem een pakje brieven liet zien, die allemaal van inwoners der gemeente waren gekomen tegen Jennesen. Zooveel doorwerkenden invloed van zijn krant had hij nog niet verwacht.
Toen hij over de treurige veen-exploitatie van de gemeente met al de konkelarijen en den achteruitgang der ingezetenen begon, trok de Commissaris zich een oogenblik terug in een zwijgend overdenken Daarna, met het besliste beweeg na een plotseling gerijpt besluit:
- Jà meneer De Visscher, daar kan ik niets aan doen... niets... ik wil u wèl zeggen, dat ik niet graag in de schoenen van den secretaris zou staan, voor mijn geweten... maar met de wet in de hand is hij niet te bereiken... die laat zulke knoeierijen toe... als Jennesen zich schuldig maakt aan oneerlijkheid tegenover de gemeente, dan zorgt hij wel, dat er geen wettelijke bewijzen zijn... ik ben óók ambtenaar en krijg in Den Haag wel eens een streep door mijn voorstellen en adviezen... de regeering wil hoegenaamd niet getornd zien aan de autonomie van de gemeenten... ik heb al uw geschriften nagezien en krijg den indruk, dat het er te Peelheim waarlijk treurig uitziet... maar de regeering heeft het volk alle macht in handen gegeven door het kiesrecht... als het daarvan nu geen gebruik wil maken!... er is geen andere oplossing dan dat u meerderheid van betere raadsleden ziet te krijgen...
| |
| |
- Dàt is juist 't moeilijke, want de raad beheerscht de verkiezingen met gemeentegeld...
- En toch is er geen ander middel...
***
Pater van den Berken kwam plotseling een anderen kandidaat voor 't burgemeesterschap aan de Peelheimsche bevolking voorstellen.
Van de Berken was een verwoed tegenstander van ‘Ons Zuiden’. Hij had zich opgeworpen als een boerenvriend en redigeerde zelf een blaadje, waarin hij aanhoudend artikelen schreef over den landbouwersstand. De boeren waren gedoemd tot ondergang onder altijd zwaarder wordende druk van belastingen. De regeering zoog hen uit, deed totaal niets om den landbouw te steunen. En toch waren de boeren het behoud van de maatschappij. De heele wereld bestond van den landbouw. De boeren moesten zich organiseeren om macht te krijgen. Maar ze leefden ook niet meer volgens de goede oude zeden, verkwistten hun geld aan opschik en voerden zichzelven ten verderve door het slechte, genot-najagende leven van de stedelingen na te volgen. Ja, zelfs waren er al boeren met een knevel.... een uitvinding van de Turken!... Vele boerenzoons en boerendochters omhelsden den geestelijken staat, alleen omdat zij in het boerenbedrijf geen toekomst meer zagen!... Hoeveel gelukkiger waren de menschen dan toch geweest in den goeden ouden tijd...
De Visscher had in zijn blad een polemiek geopend tegen Pater Van den Berken, vooral over diens beweringen omtrent ‘den goeden ouden tijd’, en legde hem stuk na stuk historie voor. Van den Berken antwoordde met schelden. Die schoolmeester, wat verbeeldde die zich? Dat-ie ook al kon meepraten over landbouwkwesties? De boeren moesten zich in acht nemen! ‘Ons Zuiden’ was een vijand van den landbouwersstand...
Toen begon de pater een heftigen kruistocht tegen de krant van De Visscher. In de omstreken van Peelheim had hij nog verscheidene geestelijken mee, die hem toestonden tegen ‘Ons Zuiden’ te preeken. Geen enkele boer mocht die schimpkrant in zijn huis dulden, zelfs in geen herberg binnengaan, waar ‘Ons Zuiden’ op de tafel lag...
Maar de boycot had juist het tegenovergestelde gevolg. Na die preeken nam het aantal abonné's plotseling snel toe.
| |
| |
Hier en daar ging hij met een kapelaan den boer op. En waar hij ‘Ons Zuiden’ vond, viel hij uit in een kwaad gekif.
Wat, die scheldkrant in huis? En bij een boer?...
- Ja, as-ie scheldt, dat scheldt-ie de waorheid... zoo mot 'k 't precies hebbe... die krant komt in mijn huis... ik lèès die knap gèèr...
***
Plotseling noemde Pater van den Berken den heer Jan Stumpel als kandidaat voor het burgemeetserschap van Peelheim in een lof-bazuinend artikel. De heer Jan Stumpel zou zijn de rechte man op de rechte plaats. Hij was op de hoogte van de gewichtige lanbouwkwesties, want hij kwam zelf van den boerenstand heen. Daarom moest hij geacht worden de aangewezen burgemeester van Peelheim te zijn, een gemeente waar van organisatie der boeren nog geen sprake was, waar zelfs de boeren zuchtten onder zware hypotheken van iemand, die ook naar 't burgemeestersambt dong. De boeren moesten vrij gemaakt worden...
En de heer Jan Stumpel was iemand van onverdacht katholieke beginselen. Hij had gestudeerd voor priester, maar nadat hij tot de erkenning kwam, dat zijn roeping elders lag. was hij in den boekhandel gegaan en had zelfs in dien werkkring zijn geloof niet verloren. Nog een bewijs voor zin vromen godsdienstzin: hij had een bedevaart gedaan naar Lourdes, en op die reis had hij ook Jonkvrouw De Beaumonde leeren kennen, die thans met hem vereenigd was door de banden van den echt.
***
De Visscher ging op onderzoek uit. Jan Stumpel bleek iemand te zijn, die door gebrek aan aanleg geen enkele studie tot een goed einde had kunnen brengen, allerlei agenturen ter hand had genomen zonder te slagen en ten slotte met een ouderlijk erfdeel van eenige duizenden guldens aan 't avontuuren geraakt was naar een betrekking. Hij had in de opkomende vereenigingsdenkbeelden een kans op een voordeeltje van bijverdiensten meenen te bespeuren en ging hier en daar spreken over het nut en de noodzakelijkheid van organisatie der boeren.
Het Nieuws van Peelland zweeg. Jennesen was woedend en haatte sedert alles, wat met boerenbonden in betrekking stond.
| |
| |
Noch hij, noch Jan Stumpel werd burgemeester. Na een paar maanden kwam het bericht af, dat Van der Straat, een secretarie-klerk in een Geldersch dorp, benoemd was.
Van der Straat had den naam een uitstekend administrateur te zijn, maar toonde spoedig geen doorzicht en wilskracht te bezitten. In de Peelheimsche veen-exploitatie raakte hij geheel verward, zoodra hij trachtte daarin een blik te werpen. In hulpelooze zwakte moest hij zich overleveren aan den secretaris...
***
De oude Peelheimsche pastoor was ook gestorven. De nieuwbenoemde hield zich in 't begin heel gereserveerd tegenover de Peelheimsche bestuurskwesties. Hij las ‘Ons Zuiden’, maakte kennis met De Visscher en bestreed daarna de meening van zijn Heikantschen kollega.
Als dat toch allemaal gelogen was, wat De Visscher week op week schreef, waarom kwam Jennesen of iemand van zijn aanhangers er dan niet tegenop?...
- Dat was hun te min, zij waren te deftig om op zulk geschrijf in te gaan...
Jan Stumpel had zich ook in de gemeente gevestigd, in een ‘villa’ bij het station. Dadelijk richtte hij een boerenbond op en begon in de eerste vergaderingen al te spreken over coöperatieven aankoop van kunstmeststoffen en granen. Hij werd president en trachtte door intrigeeren zelf de leveranties te krijgen. Maar eer de organisatie goeden-wel tot stand was gebracht, werd kapelaan Soeren naar Peelheim overgeplaatst, die zich in boerenbondskwesties had ingewerkt en de plannen van Jan Stumpel verijdelde.
De pastoor wilde voor de kerk een stoep leggen, maar had daarvoor een stukje gemeentegrond noodig. De raad, onder den invloed van Jennesen, weigerde, omdat de pastoor en kapelaan Soeren op de hand waren van De Visscher... De secretaris werd ontslagen als organist. De bevolking begon openlijk tegen hem op te treden...
Bij de eerste raadsvacature was Jan Stumpel kandidaat. Hij zou eens een einde maken aan die heerschappij van Jennesen!...
Ofschoon de dorpsnotabelen van de secretarispartij weer even fel optraden als vroeger, werd hij gekozen. Het Nieuws van Peelland kwijnde weg tot slechts een paar honderd abonné's en zweeg...
| |
| |
Jan Stumpel bracht in de raadsvergadering een voorstel ter sprake om op gemeentekosten een fokstier in Peelheim te plaatsen. Maar de secretaris irriteerde hem zoolang door moeilijkheden op te werpen, tot hij eindelijk, geen kans ziende om zich eruit te redden, die bezwaren meende te ondervangen door den stier op een bepaalden dag in de week gedurende een paar uren beschikbaar te stellen... Dien eigen dag nog vloog het spottend gepraat over dien ‘maatregel’ de gemeente rond...
Toen Jan Stumpel 't echter den secretaris lastig ging maken met vragen over de veen-exploitatie, haalde Jennesen een ouden wethouder over tot aftreden. Stumpel werd in diens plaats gekozen en roemde de veenderij, die door het zaakkundig beleid van den secretaris tot zulk een bloei was gekomen!...
Het bouwen van zijn ‘villa’ had eenige duizenden guldens van zijn kapitaaltje gevergd. Zijn speculaties op den boerenbond waren mislukt, en het gevolg was, dat hij zich in schulden had moeten steken. In den nood wendde hij zich tot ‘zijn vriend Jennesen’ om een hypotheek van achtduizend gulden op zijn huis, dat bij verkoop niet de helft kon opbrengen door de achteruitgaande koopkracht van Peelheims inwoners.
De secretaris hield hem aan den praat met vage beloften.
Op den duur prikkelde hem dat echter zoozeer, dat hij in een gemelijkende, zenuwachtige stemming protesteerde, toen de burgemeester in den raad verslag uitbracht van een kasopname bij den ontvanger door het Dagelijksch Bestuur. Stumpel stoof op, dat hij er zelfs niets van wist...
In zijn woede richtte hij zich tot de Deputatie. En onverwachts werd er vanwege den Commissaris een onderzoek ingesteld..
De aanhangers van Jennesen strooiden rond, dat Stumpel zich leelijk belachelijk gemaakt had. Bij het onderzoek van hoogerhand was er zelfs nog te véél in kas...
Ja, dan was het zèker goe, prees de bevolking.
Jan Stumpel kreeg de hypotheek van de gemeente, en zat toen voorgoed onder den dwang...
***
Toch voelde Jennesen wel de dreiging van den komenden tijd, dat 't hem niet meer lukken zou zijn tegenstanders in den raad onder zijn
| |
| |
macht te brengen. In stilte woedde hij zijn haat tegen De Visscher nog uit, maar kon hem niet treffen. In ‘Den Gouden Leeuw’ verborg hij zijn vrees voor de publieke meening achter een luchtig-doend spotten: ‘Uit het miljoenenparadijs drijven laat ik mij door niemand...
EINDE
|
|