Nu de zaak van Verstegen & Donk met een schok uitgeroeid was tot een grootbedrijf, overheerschten 't kapitaal en de angst voor verliezen en zweepten aan tot een jachtenden, afbeulenden arbeid. Verstegen liep rond van de eene plaats naar de andere, met zijn barschende stem voortdrijvend tot haast. Waar zijn ontevredenheid en geldzorgend gemelijk gedenk op iets stootten, overdonderde hij de werklui met zijn vloeken en knetterden striemen van schamperende scheldwoorden over hen neer. Verzet van tegenspreken of zich-verdedigen der arbeiders hitste zijn woede tot een uitbarsting aan: Weg maar... d'r is nog zat van dat volk...
Zoo beukte hij hen tot gedweeheid.
***
De fabrieksarbeiders mokten onder elkaar, dat de machines zoo slecht waren. Ieder oogenblik hadden zij last van een defect. Dat beteekende voor hen vermindering van weekloon en gevaar voor ongelukken. Het organisme van de veen-exploitatie der firma had zich niet gelijkmatig versterkt met den plotseling opschietenden groei.
De directeur trok zich van de heele zaak weinig aan. Hij leefde zijn gewoon leven door en was in den regel in een goed humeur. Wat kon 'm de boel schelen! Den baas had-ie immers toch ‘in de vingers’!...
Als Verstegen niet in de nabijheid was, drifte hij niet tot haast en keurde niet af, maar maakte liever gekheid met de arbeiders, of gluurde begeerend rond naar de peelmeiden...
De werklui konden nog al eens wat van hem gedaan krijgen. Hij bracht ook hun klachten over. Den eenen keer kneep een losgeloopen machinedeel een werkman een stuk van een vinger af, dan liep een ander een verwonding op...
Verstegen, vol van gedachten over winstrekening en vrees voor schade door niet op tijd te blijven, vloekte geagiteerd:
- Dat de stommeriken er dan met 'r pooten uitblijven... ik kan nou midden in de drukte toch geen andere machines gaan zette... Wie bang is voor zijn knoken, dat die dan maar opdondert, d'r zullen wel weer anderen komen... Blijf me nou in vredes naam met zoo'n gezanik van 't lijf... 't is om iemand gek te maken...
Na ieder gedwongen oponthoud in de fabriek was het ‘dóórwerken’. De lange gloeiend-heete zonne-dagen van den mid-zomer, die op de schaduwenlooze wijdgrauwende venen brandde, werden dan ge-