Verklaring
Mijn moeder nam mij als jongen van twaalf jaar eens op een Zondag in het najaar mee naar de Kermis bij een grooten boer aan den Peelkant. Daar in huis waren alleen volwassen zoons en dochters, die kermis gingen houden in café's, zoodat ik op mijzelf was aangewezen. Ik moest maar eens naar de snoepkraam gaan kijken (een half uur ver). Dat interesseerde mij niets. Ik stond daar voor den eersten keer in mijn leven aan den rand van de Peel, waarover ik zooveel had hooren vertellen in den huiselijken kring. De eindeloosheid van die machtige sombere vlakte onder een grauwe najaarslucht trok mij aan met een onweerstaanbare suggestie. Omstreeks twaalf uur 's middags dwaalde ik op mijn eentje de Peel in, langs de schaapskooien, de veenplassen, de turfhoopen, naar de spoorlijn en de turfstrooiselfabrieken, geheel in den ban van de indrukken. Om acht uur 's avonds kwam ik van den langen dwaaltocht bij onzen gastheer terug. Van den angst en de onrust van mijn moeder en van de menschen in dat huis drong niets tot mij door, zoo hield de Peel nog altijd mijn geest en gemoed vast. Daarna kwam ik voor het eerst weer in de Peel ruim zeven jaren later, wederom op een najaarsdag. Inééns zag ik alles weer terug, alsof er niet meer dan zeven dagen na mijn eersten dwaaltocht waren voorbijgegaan. Toen leerde ik wijlen H.N. Ouwerling van Deurne kennen, den begaafden man, die voor de heemkunde van de Peelstreek pioniersarbeid heeft verricht. (In 1908 schreef hij zijn boek ‘Uit de donkere Gewesten’ naar aanleiding van mijn roman ‘Verstooteling’). Sedert heb ik nog minstens een paar honderd maal de Peel in alle richtingen doorkruist; dikwijls alleen; dikwijls ook in gezelschap van Ouwerling, die als redacteur van het Helmondsche blad ‘De Zuidwillemsvaart’ gegevens verzamelde voor zijn artikelen over de veen-exploitatie door de gemeente Deurne. Ik voor mij verzamelde gegevens, noteerde getrouw alle indrukken, gesprekken met
veenarbeiders, enz. zonder eenig doel, alleen uit zuiver-geestelijke interesse. Dat heeft omstreeks tien jaren geduurd. Het was op een zonnigen Augustusdag in 1908, dat ik weer eens in de omgeving van het station Helenaveen ronddwaalde. Weer diep onder den indruk van het armoedig gezwoeg