| |
| |
| |
1
De klok van Eurozoo sloeg drie toen Professor Adams wakker werd. Hij had gedroomd dat hij iets kouds en diks moest omklemmen, de kop of de buik van een waterdier. Iemand had het hem bevolen, vreemd genoeg, want sinds hij directeur was hoefde hij geen bevelen meer op te volgen. Maar vreemder, verontrustend zelfs, was het dat hij het dier niet kende; hoe hij ook had gevoeld en geknepen, hij kon het niet thuisbrengen. Weliswaar werd hij daarin gehinderd doordat het zich onder water bevond, maar zoiets kon voor een wetenschapsman van internationale roem en positie niet als excuus gelden. Koud, dik, rond en glibberig, vier eigenschappen waaraan het dier had beantwoord, maar waarmee het nog niet was gedefinieerd, tenzij het gerekend kon worden tot de Delphinidae of de Squaloidei. Maar dat kon nu juist weer niet krachtens een plaatselijke beharing die het van die families onderscheidde, en die trouwens een doolhof op zichzelf vormde waarin niet alleen de zoekende geest maar ook de tastende hand van de geleerde verward dreigde te raken. Vlak voor het ontwaken was hij erin geslaagd de laatste te bevrijden, maar de geest bleef erin gevangen, het nauwelijks tot troost strekkende bewijs leverend dat de handeling sneller is dan de gedachte en het menselijk brein moeite heeft met het onderscheid tussen dromen en waken.
| |
| |
Professor Adams richtte zich na enige tijd op en keek het halfdonkere vertrek rond. Er viel licht op een meubelstuk dat hij tot zijn verbazing als zijn bureaustoel herkende, en in een hoek nam hij de vormen waar van wat hij als een tamelijk groot exemplaar van de Struthio Camelus beschouwde. Het drong langzaam tot hem door dat hij zich de avond tevoren te ruste had gelegd in de directievleugel van Eurozoo, omdat hij er zeker van wilde zijn fris te verschijnen op de belangrijke bijeenkomst die hem daar de volgende morgen te wachten stond. Hij mompelde iets en reikte naar het glas water naast zijn kussen, maar een onverwachte duizeling dwong hem die beweging af te breken. Hij had het gevoel dat zijn hoofd was leeggepompt, of, onmenselijker nog, dat het hem was afgenomen. Met beide handen tastte hij naar de plek waar het zich hoorde te bevinden. Het was er nog, al leek het in het nachtelijke uur nauwelijks herkenbaar, en de aanraking stelde hem maar gedeeltelijk gerust. Met de innerlijke bede dat de dag spoedig mocht aanbreken draaide hij zich op de andere zij, en na enkele diepe zuchten hervond hij de rust die hij met het oog op de komende vergadering zozeer nodig had.
Toen Professor Adams opnieuw ontwaakte was hij onherkenbaar veranderd. In zijn omgeving gold hij als een korte, stevige man met helderblauwe ogen, krullend haar, brede neus en dikke lippen, maar daarvan was niets of althans zeer weinig over. Zijn hoofd, dat steeds een forse indruk had gemaakt, was zo sterk gekrompen
| |
| |
dat het met gemak onder een bescheiden bloempot aan het gezicht zou kunnen worden onttrokken. Daarentegen was het, inderdaad al tot corpulentie neigende lichaam zo kolossaal in omvang toegenomen dat geen mens het meer met beide armen zou kunnen omvamen, gesteld dat iemand daartoe nog een poging had willen ondernemen. Op enkele punten overschreed het zelfs de breedte van de rustbank, en het liet zich daar maar ternauwernood bedekken door de gewatteerde dekens die Anna, de vrouw van de hoofdportier, de vorige avond zo zorgzaam had gespreid.
Diezelfde toegewijde Anna was de eerste aan wie Professor Adams zich in zijn nieuwe gedaante openbaarde. Zijn portière, zoals hij haar tegelijkertijd schertsend en teder noemde, klopte volgens afspraak om acht uur aan om hem te wekken. Haar lieve gezicht, even zacht als haar boezem, stond even gespannen toen ze haar oor tegen de deur te luisteren legde. Na een tweede keer kloppen, of eigenlijk was het zacht trommelen met de vingertoppen, meende ze gehoor te krijgen, maar het gegil van de juist gevoederde chimpansees was zo doordringend dat ze het zekere voor het onzekere nam en de deur een eindje opende. Een vlugge ademhaling in de hoek waar de rustbank stond bewees haar dat de geleerde nog sliep, en zij wist na enkele onbestemde gebaren niets beters te doen dan hem, tamelijk lokkend overigens, bij de naam te roepen. Daarbij keek ze zedig neer op haar kleine voeten die vanwege het vroege uur nog
| |
| |
bloot waren en gestoken in pantoffels van lichtblauw leer. De slaper liet zich niet van de wijs brengen en ademde in hetzelfde snelle tempo door. Besluiteloos deed Anna enkele stappen voor de drempel op en neer, maar haar plichtsgevoel en een onverklaarbaar maar heftig verlangen de directeur onder haar eigenhandig gespreide dekens in slaap te zien dwongen haar tot krachtiger handelen. Ze wierp de deur wagenwijd open, stapte resoluut de kamer binnen en schoof met een ruk de gordijnen opzij. De giraffen aan de overkant waren juist uit het nachthok gelaten en zweefden als in een droom naar buiten. Maar toen de portiersvrouw zich, alvast blozend, naar de rustbank omdraaide, zag zij als in een nachtmerrie een reusachtige blaas onder haar dekens uitpuilen die door een onzichtbare maar duidelijk hoorbare kracht tot barstens toe scheen te worden opgepompt. Heen en weer geslingerd tussen angst en nieuwsgierigheid vroeg ze zich af waar de geleerde slaper zich kon bevinden. Zonder haar plaats bij het raam te verlaten keek zij het vertrek rond, in een vage hoop dat hij zich in een opwelling van speelsheid had verstopt, maar de enige die zijn schuilplaats had kunnen verraden was de Struthio, en die was dood en opgezet.
Toen Anna haar blik aarzelend weer op de rustbank richtte wachtte haar daar de onthulling. De dekens, niet langer in staat om de zwellende blaas te bedekken, waren op de grond gegleden, en tussen haar gespreide vingers moest de portiersvrouw toezien hoe zich daar vol- | |
| |
strekt geen blaas maar een wanstaltig opgezet lichaam blootgaf. Verward en ontzind wilde zij vluchten, maar op de drempel vermande ze zich en draaide de deur voor zichzelf op slot. Het was juist op tijd, want geslof en gesnuif kondigde de nadering van haar man aan. Het sloffen hield even later voor de deur op, het snuiven hield aan en ging over in onverbloemd schelden toen het omdraaien van de kruk zonder gevolgen bleef. ‘Verdomde slaapkop,’ hoorde Anna hem zeggen, ‘opgeblazen varken dat je bent,’ en in haar verbeelding zag ze hoe hij zijn lippen aflikte om ze voor een volgende belediging te verschonen. Hij boezemde haar meer afkeer in dan de man achter haar, die zelfs in zijn huidige vorm de vergelijking met een opgeblazen varken glorieus doorstond. Ze draaide zich om naar de rustbank, en al bleef de ontzetting, ze voelde zich opgewassen tegen de aanblik die de reusachtige verschijning bood. ‘Als ze haar zin heeft,’ vervolgde haar man smakkend, ‘ligt ze nog bij hem in bed ook.’ Zijn geknepen stem verried haar dat hij zich bukte, waarschijnlijk om door het sleutelgat te loeren. Het scheelde niet veel of Anna had de deur opengerukt en hem ontmaskerd, maar de situatie stond het niet toe, en ze liet het bij een verwensing binnensmonds. Haar man verwijderde zich ook alweer, sloffend en scheldend, en even later sloeg hij de glazen deur, die op de tuin uitkwam, achter zich dicht.
De portiersvrouw voelde een nog ongekende vertedering bij zich opkomen toen ze op de rustbank toetrad.
| |
| |
Ze moest zichzelf bekennen dat de verdenking die haar man had geuit niet ongegrond was. Toen ze de vorige avond het leger in de directeurskamer had gespreid had ze heimelijk gewenst het met de geleerde te mogen delen. Zijn goedheid, zoals die sprak en straalde uit zijn dikke lippen en heldere ogen, kon haar tot tranen toe ontroeren, en het was beslist niet toevallig dat zij haar zakdoekje onder zijn hoofdkussen had achtergelaten. Maar zij maakte zich geen enkele illusie, omdat geleerdheid nu eenmaal blind is, en nu hij zo in omvang was toegenomen stuitte de vervulling van haar wens ook nog af op practische bezwaren van ruimtelijke aard, die zelfs de meest bescheiden vorm van samenleving volstrekt onmogelijk zouden maken.
Ze nam de gestalte voor de derde maal die morgen in ogenschouw en gunde zich daarbij voor het eerst wat meer tijd. De uiterste omvang scheen haar wel bereikt en het gevaar voor barsten bezworen; het onafgebroken pompen diende blijkbaar voor de normale doorstroming van lucht, niet meer voor een extra spanning. Dat stelde haar overigens maar gedeeltelijk gerust, want als ze de ledematen met de romp vergeleek dan gaven die een indruk van onvolgroeidheid en slapte, alsof ze juist niet genoeg waren opgeblazen. Het geslacht vertoonde hetzelfde euvel, al was het wat de afmetingen betrof indrukwekkend genoeg. Ze liet haar blik er enige tijd zonder vrees op rusten, met bewondering zelfs, gemengd weliswaar met een lichte gêne over de woeste haargroei
| |
| |
ter plaatse die ze onmogelijk in overeenstemming kon brengen met de wetenschappelijke waardigheid van de drager. Een dergelijke woekering moest eerder worden aangetroffen bij een natuur als van haar eigen man, die uitsluitend lichamelijk leefde en daarvan op vaak weerzinwekkende wijze in woord en daad getuigde. Het zou rechtvaardiger en in zekere zin ook doeltreffender zijn geweest als niet de directeur maar de portier van Eurozoo in proportie was toegenomen. Maar in zulke zaken had de mens het niet voor het zeggen, tenzij hij God zelf was of de schrijver van psychologisch niet verantwoorde romans.
Na die conclusie, waarmee ze een zekere graad van ontwikkeling aantoonde, bukte Anna zich om de dekens van de grond op te rapen. Toen ze Professor Adams weer wilde toedekken voelde ze zich plotseling bespied. Op de tenen liep ze naar het raam, maar de tuin was leeg, op de dieren na die zich na hun verblijf in het nachthok nog geheel in zichzelf gekeerd in hun kooien vertraden. Ze zouden die dag weinig bezoek krijgen: de lucht was betrokken, en als de zon al was opgegaan dan toch in het geheim. Huiverend van onbehagen keerde ze zich om, en op dat ogenblik kon zij de kreet, die zij vermoedelijk al die tijd toch had onderdrukt, niet meer tegenhouden. Schreeuwend van angst en ontzetting moest zij aanzien hoe Professor Adams, in een poging om op te staan, van de bank gleed en dreunend op de vloer terechtkwam. Daar aangeland stuwden vorm en gewicht
| |
| |
hem, als een vat, in Anna's richting voort. In paniek sprong ze opzij, en een seconde later kwam het rollende lichaam krakend tegen de muur tot stilstand. De portiersvrouw zou zonder twijfel verpletterd zijn als ze was blijven staan, maar ze verweet zich haar gebrek aan moed en knielde met tranen in de ogen bij de ongelukkige neer.
Professor Adams lag op zijn zij, met zijn rug naar haar toe, en ze hoorde hem zachtjes kreunen. Voor het eerst viel haar de wanverhouding tussen hoofd en romp op. Het was nauwelijks meer een hoofd, het was een toespitsing van het lichaam, nog het best te vergelijken met de punt van een peer; trouwens, de hele verschijning met zijn smalle top en brede basis kon wat de vorm betreft een peer zijn, zij het een exemplaar op een schaal van ongekende afmetingen. Anna, hersteld van de schrik en overspoeld door een nieuwe golf van tederheid, kon niet nalaten zich over de geleerde heen te buigen en haar hand om dat kleine hoofd heen te sluiten. Met moeite slaagde ze erin de gestalte een kwartslag om te draaien, zodat het gezicht te zien kwam, en het stemde haar gelukkig dat de ogen van Professor Adams, hoewel uiterst klein en dicht op elkaar geplaatst, hun heldere kleur en uitdrukking hadden behouden. Het was geen vraag meer wie haar had bespied. Ze glimlachte hem toe en stelde de vraag die ze al bij het opentrekken van de gordijnen had willen stellen. ‘Bent u wakker, professor?’ Zijn antwoord, dat pas na heftig pompen kwam,
| |
| |
klonk haar als muziek in de oren. ‘Hoe laat is het, mijn kleine portière?’
Pas later, na dat kleine te hebben verwerkt, realiseerde ze zich dat hij gesproken had zonder zijn mond te openen. De stem had niet aan haar oor geklonken, dat ze ter hoogte van zijn lippen had gebracht, maar in de omgeving van haar hand, en ze zou niet durven zeggen waar ze die precies had geplaatst. Hoezeer Professor Adams lichamelijk echter ook mocht zijn veranderd, het was Anna duidelijk geworden dat zijn geest in geen enkel opzicht had geleden. Integendeel, hij leek haar gelouterd.
|
|