Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig
(1997)–Paul Luykx, Pim Slot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Omslag van Verstandig Ouderschap nr. 12, december 1957. Foto: IISG.
| |
[pagina 147]
| |
De kortstondige, stille triomf van een
| |
[pagina 148]
| |
betrokkenen, in ieder geval degenen die zichzelf tot hervormers van de seksualiteit hadden benoemd, de NVSH dus, duidelijk dat dit achterhoede-gevechten waren. Het krampachtig ontkennen van het bestaan van de vereniging door de politiek was juist een belangrijke oorzaak van haar succes. Mensen konden alleen bij de NVSH terecht. De moraal was op achterhaalde maatschappelijke omstandigheden gebaseerd. ‘De mensen lijden op het ogenblik zéér onder spooknormen.’Ga naar voetnoot4 De strijd tegen de anticonceptie en voor meer seksuele vrijheid was eigenlijk gestreden, maar bijna iedereen (ook de NVSH) had er belang bij de oude façades in stand te laten. De onorthodoxe christen Johan van Keulen, auteur van vele voorlichtingsboekjes en onder het pseudoniem Han B. Aalberse schrijver van een serie ‘realistische’ romans, die zelfs als pornografie vervolgd werden, karakteriseerde de situatie in 1953 als volgt: de seksualiteit verkeerde in dezelfde positie als de illegaliteit in mei 1945: de Duitsers waren er nog wel, maar het verzet was niet meer ondergronds.Ga naar voetnoot5 | |
Beginjaren van de NVSHDe organisatie die tegen de stroom in als hoeder van de anticonceptie had standgehouden was de Nieuw-Malthusiaansche Bond (NMB), opgericht in 1881, koninklijk goedgekeurd in 1895 en in het interbellum een soort volksvijand nummer één, als je hoorde wat er over het verderfelijke neo-malthusianisme bij officiële gelegenheden gezegd werd. Vlak vóór de Tweede Wereldoorlog was de NMB in handen gevallen van de ‘linkse’ oppositie tegen de incompetentie en corruptie van een oude generatie nieuw-malthusianen. Gé Nabrink (1903-1993) een anarchist met belangstelling voor het werk van Wilhelm Reich, ooit wegens anti-militaristische agitatie veroordeeld, werd secretaris.Ga naar voetnoot6 Hij nam na 1945 de voorbereiding van de heroprichting van de NMB krachtig ter hand en werkte daarbij nauw samen met Dr W.F. (Wim) Storm (1913-1991), die al vóór 1940 als arts in de NMB werkzaam was geweest en in de oorlog actief was in de groep rond het blad De Vlam. Zij wilden de nieuwe organisatie een heel ander karakter geven dan de NMB; het sleutelbegrip was daarbij seksuele hervorming. De opheffing van de seksuele repressie en de bevordering van een betere erotische cultuur zagen deze idealisten als een voorwaarde voor een betere wereld. Eerst moest de elementaire anticonceptie-hulpverlening weer op gang gebracht worden. De vooroorlogse consultatiebureaus gingen zo snel mogelijk weer open. In mei 1946 kwam het tot de oprichting van de NVSH. Storm werd voorzitter, Nabrink secretaris. In de eerste jaren was het erg moeilijk geschikte vrouwen voor het bestuur te vinden, terwijl men die toch zo graag wilde hebben, want seksuele hervorming kon alleen slagen als het een zaak van mannen èn vrouwen was. Een flamboyante verschijning in het bestuur werd Ria de Korte, | |
[pagina 149]
| |
een van de zeldzame, maar daarom gewaardeerde zelfstandige vrouwen in het bestuur. Zij had een schoonheidssalon in Amsterdam; zij zat ook in de redactie van De Vlam en werd de levensgezellin van Nabrink. Seksuele hervorming moest meer worden dan de verstrekking van anticonceptie en daarom is er vanaf het begin hevig gesleuteld aan een ideologie voor de NVSH. De radicale aanzet in 1945 was vervat in Mededelingen aan het kader nr. 1 (10.8.1945) en was opgesteld door Nabrink. Trefwoorden waren: nieuwe cultuur, structurele verandering in het gezin, recht van het kind op geslachtsleven, recht van de ongehuwde op bevredigend geslachtsleven, tegen veroordeling van homosexuele liefde. ‘De op bezits-instinct gegrondveste jalouzie dient bestreden te worden.’ ‘De vrouw hebbe het recht op een eigen leven, op de eigen vrucht en eigen geluk.’Ga naar voetnoot7 Hiervan bleef slechts een vrijwel nietszeggende beginselverklaring over tot spijt van Nabrink.Ga naar voetnoot8 Van een krachtige ontwikkeling van het ideeëngoed van de seksuele hervorming kwam weinig terecht. Ook de slagzinnen werden steeds nietszeggender. In 1952 was het: Angstvrije erotische beleving. 1954: Durf te leven. 1955: Sexuele voorlichting in 100.000 gezinnen. De NVSH verkeerde in een merkwaardige schemerpositie, realiseerden de bestuurders zich. In 1950 merkte Nabrink op dat ‘vele oude organisaties en ook nieuwe colleges allerlei werk gaan entameren dat wij al jaren lang doen. Men stuurt een ondergeschikte met vragen om inlichtingen en hulp. Men weet de weg naar ons te vinden, maar wil geen officieel contact.’Ga naar voetnoot9 Vanaf het begin van de jaren vijftig is er in de NVSH regelmatig irritatie en verontrusting door berichten over de oprichting van een ‘Bureau voor levens- en gezinsmoeilijkheden’ van protestantse zijde, van pastorale bureaus door katholieken en zelfs een initiatief van het Humanistisch Verbond. Storm veronderstelde dat de oprichting van soortgelijke bureaus van katholieke en protestantse signatuur betekende, dat de regering dit soort instellingen een functie wilde geven bij herziening van de huwelijks- en echtscheidingswetgeving.Ga naar voetnoot10 Achter de publieke afkerigheid iets met seksuele hulpverlening te maken te hebben, gingen dus wel allerlei plannen schuil. Maar zolang dat achter de schermen gebeurde, betekende het wel dat de NVSH een monopolie hield, dat onbedreigd leek. Als bleek dat anderen er ook iets aan wilden gaan doen, was dat een erkenning van het werk van de NVSH, maar het stak dat dat nooit toegegeven werd. Als anderen ook bureaus wilden, konden ze toch eerst wel eens voor erkenning van het NVSH-werk zorgen. ‘Over de vraag of wij eventueel bereid zijn om verpleegsters voor hen op te leiden willen wij alleen spreken, wanneer wij met de heren van Zedenopbouw aan een tafel kunnen gaan zitten.’Ga naar voetnoot11 Al in 1950 ging het zo goed met de NVSH dat het bestuur inzag dat dit prikkelend kon werken; Storm was er tegen in de stukken de nadruk te leggen op de groei van de NVSH in het zuiden des lands. Met het oog op de koninklijke goedkeuring was | |
[pagina 150]
| |
het ‘niet gewenst deze mensen zo op de kast te jagen.’ Andere bestuursleden zagen overigens niets in deze ‘camouflagepolitiek’ of vonden het juist tijd tegen de katholieken te gaan ‘optreden’.Ga naar voetnoot12 ‘In Nederland wordt de reactie sterker, maar groeit ook dagelijks de organisatie.’Ga naar voetnoot13 Storm zag het in 1951 zo, ‘dat wij in de 5 jaar na de oorlog in een merkwaardig niemandsland zijn opgegroeid. Geen enkele belangrijke groep in Nederland heeft ten opzichte van ons bestaan (...) doelgericht activiteit aan de dag gelegd en er zijn ook nog geen tekenen, dat men zich klaarmaakt om op de N.V.S.H. of Stichting af te springen en hiertegen een bestaansstnjd te beginnen.’Ga naar voetnoot14 | |
Botsingen met overheid, kerken en partijenOp dit laatste had het wel geleken. Een sfeer van semi-illegaliteit bleef tot ver in de jaren vijftig in het anticonceptie-werk hangen. In 1950 werd de NVSH opgeschrikt door het KVP-rapport ‘Overheid en openbare zeden’, waarmee een aanzienlijke aanscherping van de zedelijkheidswet van 1911 leek te worden aangekondigd. Onder meer werd voorgesteld om de wettelijke leeftijd waarop middelen verstrekt mochten worden te verhogen van 18 naar 21 jaar. In Verstandig Ouderschap signaleerde Nabrink zeer geschrokken, dat ‘(...) als een “rode draad” door het rapport het verlangen loopt, om het gehele Nederlandse volk (...) te wringen in het keurslijf van de Rooms Katholieke kerk. (...) Daarbij dient men niet uit het oog te verliezen, dat men dikwijls bij dit soort agressief-Katholicisme probeert om roomser dan de Paus te zijn.’Ga naar voetnoot15 Vooral het voorstel op ontucht met iemand van hetzelfde geslacht’ twee jaar gevangenis te zetten (i.p.v. de bestaande strafbaarheid van homoseksuele contacten met minderjarigen) was te erg voor woorden. Daar tegen redeneren was eigenlijk onmogelijk en dus koos Coen van Emde BoasGa naar voetnoot16 (1904-1981) in zijn reactie onder de titel: ‘Nederland zet de klok terug’ voor een honende toon aan het adres van de PvdA. ‘Wij wachten met spanning, heren coalitiegenoten der K.V.P., op uw antwoord op deze uitdaging van het Vormingscentrum [der KVP] aan het Nederlandse volk. Wie van u waagt het de handschoen op te nemen, nu voor de zoveelste maal van deze zijde Nederlands beste tradities worden bedreigd?’ De NVSH werd in detail onder de loep genomen door de jezuïet Van Kol met als conclusie: ‘Het wordt tijd dat de N.V.S.H. door de Overheid aan banden wordt gelegd.’Ga naar voetnoot17 Men kan zich voorstellen dat deze aankondigingen de spanning deden stijgen. Achteraf lijkt het alsof intimiderende uitspraken veel publiciteit kregen, zodat de indruk gewekt werd dat de zedenverwilderende NVSH het hoofd geboden werd. De tegenwerking kreeg nooit een substantieel karakter. Vanuit de PvdA is bij mijn weten nooit een stem verheven vóór seksuele hervorming, maar onduidelijk is ook, of bewinds- | |
[pagina 151]
| |
lieden van die partij zich achter de schermen hebben laten gelden om iets te doen tegen de provocerende roep om maatregelen. De invallen in de middelendepots in het zuiden des lands werden vrij gelaten ondergaan. In 1950 was er huiszoeking in het middelendepot Heerlen.Ga naar voetnoot18 Op 6 januari 1954 was het de beurt aan het depot Sittard. De beheerster werd door de politie beschuldigd van ‘ongevraagd aanbieden’. Werkende leden van de NVSH werden opgeroepen op het politiebureau te verschijnen om hun lidmaatschapskaart te tonen, waarbij hen meegedeeld werd dat ze gemeentelijke of parochiale steun wel konden vergeten; degenen die inwonend waren, zouden van de gemeente nooit een woning krijgen. Dit soort intimidatie (als het verslag correct is) liet men in 1954 zonder openbaar protest over zijn kant gaan.Ga naar voetnoot19 De depothouder kreeg een boete en twee weken voorwaardelijk.Ga naar voetnoot20 Toen in hetzelfde jaar de afdeling Tilburg iets te actief in de verdediging wilde gaan tegen een vervolging was het commentaar in het bestuur: het was een ‘uitgemaakte zaak dat men in het zuiden van het land geen proces moet uitlokken.’ Dus de gedragslijn, geadviseerd door de advocaat van de NVSH mr P.W.J. de Brauw volgen: verstek laten gaan en de opgelegde boete betalen.Ga naar voetnoot21 Het is duidelijk dat hier onderhandse afspraken met justitie een rol hebben gespeeld, maar die zijn nergens te vinden. Over de jaren dertig bestaat wel een verhaal, dat misschien weergeeft hoe het vaker ging. Hilda Verwey-Jonker was toen woonachtig in Eindhoven en gemeenteraadslid voor de SDAP. ‘Toen er een bepaling in de Politieverordening werd opgenomen, waarbij de uitstalling en de verkoop van anticonceptionele middelen geheel verboden werd, heb ik - natuurlijk tevergeefs - gepleit voor een uitzonderingsbepaling ten behoeve van het depot van de Neomalthusiaanse Bond, de latere NVSH. Nadat dat amendement verworpen was, zei een ambtenaar tegen me: “U moest eens gaan praten met de inspecteur van de zedenpolitie.” Ik kende die man niet, maar als gemeenteraadslid had je natuurlijk wel toegang tot het politiebureau. Dus ik ging er eens praten over dat middelendepot. De inspecteur lachte eens en zei: “Je zult de katholieken de kost geven, die zich via een protestantse kennis uit dat depot de middelen verschaffen! We zullen dit afspreken: die mevrouw mag alleen aan leden verkopen en die leden moeten getrouwde mensen zijn. Ze moet daar een lijst van bijhouden. Onder die voorwaarden laten we haar depot met rust.” Ik heb de boodschap overgebracht en nooit gemerkt dat deze overeenkomst-met-vele-gaten geschonden is!’Ga naar voetnoot22 Eén van de duidelijkste tekenen dat de standpunten na 1945 onder hervormden in beweging kwamen, was dat in die kring vooraanstaande personen onder ogen zagen dat steeds meer mensen anticonceptie toepasten en meer bewust met het seksuele leven bezig waren. In verzuild Nederland lag het voor de hand dat de seksuele | |
[pagina 152]
| |
hulpverlening ter hand genomen zou worden voor de eigen groep. Als geboortenbeperking de beslissing van man en vrouw zelf was, dan dienden die voorbehoedmiddelen deskundig verstrekt te worden. Dominee P.J. Roscam Abbing sprak al in 1951 uit, dat de hervormden zich hiermee moesten gaan bemoeien, want sex was niet alleen een hygiënische kwestie. ‘Dan moet de hulpverlening bestaan in of gepaard gaan met evangelisch vermaan, gesprek van mens tot mens als voor Gods aangezicht.’ Maar er zouden ook preventiva verspreid worden. ‘Tallozen zullen onthutst opzien van deze suggestie.’Ga naar voetnoot23 In 1952 verscheen het Rapport van de Synode van de Hervormde Kerk Het huwelijk waarin anticonceptie binnen het huwelijk aan het betrokken echtpaar werd overgelaten. Het was daarna duidelijk dat een hervormde organisatie voorbereid werd, maar er waren ook protestanten, die wel met de NVSH wilden samenwerken. Die werden snel ervan verdacht het werk te willen overnemen. Ze moesten met pretenderen meteen de toon te kunnen aangeven. Dat wantrouwen werd misschien ingegeven doordat de NVSH-ers zelf niet het achterste van hun tong lieten zien: in het bestuursoverleg over samenwerking met de protestanten was het in 1952 vanzelfsprekend dat men niet precies kon zeggen wat men bedoelde, bijvoorbeeld over kinderlijke sexuahteit (recht op onanie) en homosexualiteit. Het bestuur voelde en noemde zich tot op zekere hoogte ‘samenzweerders’ die verzwegen wat ze uiteindelijk wilden bereiken.Ga naar voetnoot24 In de besprekingen van het latere rapport De kerk en de NVSH (1958) werd een zelfbewuster toon aangeslagen, het bleef noodzakelijk het eigen geluid bijvoorbeeld dat het huwelijk niet het enige was, daartegenin te brengen. De richtlijn in de vereniging was verder heel nadrukkelijk het rekening houden met andersdenkenden. Een voorbeeld uit het blad uit 1953. ‘U schrijft mij over een echtpaar waarvan de vrouw uit geloofsovertuiging geen anti-conceptionele middelen wenst te gebruiken (...) voortdurende angst voor zwangerschap (...) huwelijk kapot (...) of hier geen werkterrein voor een propagandist voor onze organisatie ligt .....Mijns inziens zeer beslist niet. Onze propaganda moet vrijblijvend ter beschikking gesteld worden. Nooit opdringen!’Ga naar voetnoot25 Het lenigen van de seksuele nood ging uiteindelijk toch boven de belangen van de organisatie. Eind 1952 werd besloten in principe mee te werken aan de opleiding van doktoren voor het praktische werk.Ga naar voetnoot26 In 1953 verklaarde de Geneeskundige Raad zich in grote meerderheid bereid protestantse artsen op te leiden, ook als die eigen bureaus wilden gaan oprichten. Het zou bijdragen tot de erkenning van de NVSH en het ging om de volksgezondheid.Ga naar voetnoot27 Om de beurt waren de realisten en idealisten het oneens of de protestanten geholpen moesten worden met het opzetten van een eigen organisatie. Dat werd in 1957 de Protestantse Stichting voor Ver- | |
[pagina 153]
| |
antwoorde Gezinsvorming (PSVG) waarin de Rotterdamse arts P.J.F. Dupuis een grote rol speelde. Hierboven werd al vermeld, dat in katholieke kring openlijk gespeculeerd werd over het beperken van de bewegingsvrijheid van de NVSH. De toon van de bestrijding was vaak een rechtstreekse voortzetting van de retoriek van vóór 1940, waarin sprake was van de ‘afschuwelijke, heidense, mensonterende NVSH’, die eigenlijk ‘NVSL, Ned. Ver. van Slecht Levenden’ zou moeten heten, of ‘NVHR, Ned. Ver. van Huwelijks Rekenaars’. De NVSH trachtte de wereld te veranderen in ‘een wereld, waarin de ouders “partners” heten, en een boekhouding bijhouden, om daarin geen kinderen maar lusten te noteren.’Ga naar voetnoot28 Het NVSH-bestuur registreerde dit soort uitlatingen, maar hing ze niet aan de grote klok. Toen de oude NMB-activist (jarenlang bestuurslid in Rotterdam) Gerrit Seher een collectie rooms-katholieke onzin over geboortenbeperking in een pamflet belachelijk wilde maken, was het hoofdbestuur zeer ontsticht: we zijn niet gediend van anti-papistische activiteiten.’Ga naar voetnoot29 Wat ook was veranderd, was dat katholieke dompers-ijver even hard belachelijk werd gemaakt door katholieken zoals Godfried Bomans, tot in de Volkskrant toe. In katholieke kring probeerde men ook wel de NVSH dood te zwijgen of bleven de geestelijken gewagen van een of andere Bond waar goddeloze praktijken werden bedreven, om maar niet door het noemen van de naam NVSH de weg te wijzen. In de NVSH had men zich voorgenomen niet terug te vallen in de wederzijdse demomsering van neo-malthusianen en katholieken, al viel dat niet altijd mee. ‘Het is nog altijd heel moeilijk om kalm te blijven, als er laster en modder over ons wordt uitgestrooid, maar het is toch minder dan vroeger.’Ga naar voetnoot30 Dat de NVSH veroordeeld werd in het beruchte mandement van de bisschoppen in 1954 was vanzelfsprekend. In de ‘koele, volstrekt niet onwelwillende afwijzing’ van de NVSH, wilde voorzitter Griep nog wel positieve kanten zien.Ga naar voetnoot31 Dat de confessionele politiek vijandig was jegens de NVSH had een historische logica. Meer verbittering wekte de afhoudende houding van andere partijen, die de seksualiteit geen plaats op de politieke agenda gunden, in de eerste plaats de PvdA. Het is hoog tijd dat de houding van de PvdA inzake seksuele hervorming en gezinspolitiek eens nagegaan wordt; in het NVSH-bestuur drongen daarover alleen duistere geruchten door en de PvdA hield elk contact angstvallig af. Op een bijeenkomst in 1954 wees Selier uit Rotterdam ‘op de merkwaardige strijd die thans gaande is tussen de KVP en de PvdA, waarbij Romme in de Volkskrant er op aan heeft gedrongen dat de PvdA op de knieën gaat en de idee van de bewuste regeling van het kindertal zal loslaten.’Ga naar voetnoot32 Alsof de PvdA die ooit omhelsd had. ‘De situatie in de P.v.d.A. ligt moeilijk,’ wist Nabrink, ‘omdat zij op het standpunt staan, dat spreken over gezinspolitiek in Nederland inopportuun is. Ze zijn bevreesd voor de Romme stemmen.’.Ga naar voetnoot33 De VARA waagde zich in 1955 na intern be- | |
[pagina 154]
| |
raad uiteindelijk toch niet aan een reportage over het 100.000ste lid van de NVSH.Ga naar voetnoot34 Hinderlijk was ook de oppositie vanuit de CPN, al was het in de jaren vijftig natuurlijk comfortabel uit die hoek aangevallen te worden. Er waren nogal wat communisten actief in de NVSH, die het als ze de partijlijn trouw volgden onverteerbaar vonden dat de ‘trotskist’ Wim Storm voorzitter was. De meeste aanvallen kwamen in de vorm van beschuldigingen van malthusianisme, te beginnen met een artikel van Ger Harmsen in Politiek en Cultuur in mei 1950. Iedere vermelding van overbevolking als motief voor geboortenbeperking werd door communisten uitgelegd als het aansturen op een genocidale bevolkingspolitiek. De CPN-specialist in het in goed stalinistische stijl tekeer gaan tegen elke verbinding van anticonceptie en overbevolking was de Haagse psycholoog Jules De Leeuwe, die tot in de jaren zeventig de NVSH met zijn begaafd querulantisme onveilig heeft gemaakt.Ga naar voetnoot35 ‘Amerikaanse koers in N.V.S.H.’ (De Waarheid 19.1.1951) ‘Hoewel ook te onzent het levenspeil door de kapitalistische uitbuiting en de bewapeningswaanzin achteruit holt, was het in de Verenigde Staten zelfs in 1949 volgens officiële cijfers even erg of nog erger.’ (De Waarheid 30.1.1951) ‘Leiding gebruikt NVSH voor volksverdomming’ (De Waarheid 19.4.1951) Het NVSH-bestuur werd gebrandmerkt als ‘oorlogshitsers’ en beschuldigd van ‘fascistoïde uitingen’.Ga naar voetnoot36 Van Emde Boas, geen CPN-hd, wèl sympathisant, werd door CPN-leden gewezen op zijn plicht de PvdA-sfeer in de NVSH te bestrijdenGa naar voetnoot37 en hij kreeg gelegenheid in De Waarheid ‘Een andere zienswijze op de gang van zaken in de NVSH’ te geven. (28.5.1951) Door de berichtgeving in De Waarheid werd de “positie van de marxistische leden volkomen ondermijnd.” De Amerikaans geïnspireerde ideeën over overbevolking waren effectief bestreden, “progressieven” zoals hijzelf kregen wel degelijk de gelegenheid in de NVSH hun stem te laten horen.Ga naar voetnoot38 Dit redelijke en sterke betoog hielp natuurlijk niet. ‘Ontruk de Ned. Ver. voor Sexuele Hei-vorming aan de Trotskisten’ (De Waarheid 24.10.1951). De sfeer in de communistische kringen kon overigens ook behoorlijk preuts zijn: in het blad Vrouwen voor vrede en opbouw (Nederlandse Vrouwen Beweging) werd een advertentie voor ‘betrouwbare rubberwaren’ na protesten van lezeressen niet herhaald.Ga naar voetnoot39 Storm en Nabrink zorgden er pijnlijk nauwkeurig voor dat De Leeuwe gelegenheid kreeg zijn beschuldigingen van ondemocratisch gedrag en volksverdomming te laten horen. Toen in 1955 (De Leeuwe wist van geen ophouden) de afdeling Den Haag verzocht hem te mogen schorsen, voelden enkele bestuursleden daar wel voor, maar er waren onvoldoende argumenten. Penningmeester Kreuger ‘vindt dit een zéér gevaarlijk geluid. Als we iemand die lastig is, uit de organisatie gaan gooien in plaats van te pro- | |
[pagina 155]
| |
beren hem op te voeden en een taak te geven kiezen we de gemakkelijkste weg.’ Zo is de NVSH altijd een eigenaardige, maar niet ondemocratische club gebleven. | |
De NVSH tussen idealen en praktische overwegingenDe VVSH is altijd doortrokken geweest van de paradox dat ze een voorhoede wilde zijn, maar tegelijkertijd algemeen geaccepteerd. Uit het isolement komen was zo belangrijk voor het werk dat over concessies aan de ‘officiële’ publieke mening werd gedacht. Op een vergadering in 1951 ‘waar men een beleid onder woorden probeerde te brengen, vroegen de hoofdbestuurders zich afin hoeverre de NVSH een ‘volksbeweging’ was. Moesten er concessies aan de protestanten gedaan worden in de beginselverklaring om de NVSH voor hen aanvaardbaarder te maken? (De afstand tot de katholieken was zeker onoverbrugbaar). Op dit soort vergaderingen durfde niemand dat hardop voor te stellen. ‘Het is uitermate gevaarlijk om te gaan dokteren aan onze beginselverklaring om alleen opportunistische redenen, zoals vergroting van onze aanhang.’Ga naar voetnoot40 Nabrink vond wel dat je de beginselen voor anderen aanvaardbaar kon proberen te maken. Anton Constandse, aanwezig als redacteur van het NVSH-orgaan Verstandig Ouderschap, vreesde dat de NVSH door uitbreiding haar voorhoede-positie zou verliezen. ‘Maar willen wij de pionierspositie handhaven, dan moeten wij binnen de vereniging een aristocratie vormen, die zich weliswaar aanpast op dezelfde wijze, waarop een opvoeder dat doet aan het begripsvermogen van de op te voeden persoon, maar men houdt een kloof tussen kader en massa. Op het ogenblik is er al een vrij grote afstand tussen drie gelederen: medici plus bestuur, werkende leden, de overigen. M.i. moet dit worden gehandhaafd en het is een kwestie van beleid om het in goede banen te leiden.’ Een elitair zelfbewustzijn kan deze bestuurders met ontzegd worden. Nabrink ging mee in die droom: ‘We moeten vat hebben op het volk door een revolutionaire voorhoede.’ Storm was daarentegen sceptisch over het succes van de kadervorming en ging door op de door anderen opgeworpen vraag waarom nog steeds zo weinig artsen het werk steunden. ‘De meeste geneesheren zijn geneesknechten. Iedere patiënt heeft de dokter die hij verdient.’ Maar ook hem was het koesteren van een pioniersrol dierbaar. ‘Ons beleid hoeft niet te zijn: wij lijken nu eenmaal een idealistische sanitaswinkeGa naar voetnoot41, laten we het dan maar zijn. (...) Dan worden we een of andere nieuwe kleur Kruis-Vereniging. Zeer nuttig, maar niet ideëel.’Ga naar voetnoot42 De seksuele hervormingsgedachte werd gekoesterd, al blijken de idealisten zich bewust te zijn geweest, dat het een twijfelachtige pretentie was. Zoals gebruikelijk bij dit soort hooggestemde bespiegelingen eindigde het beraad zonder duidelijke conclusies. Bij de viering van het 50.000ste lid overwoog Storm dat 1 op de 200 Nederlanders lid was; rekening houdend met de echtparen betekende dat dat 1 op de 100 bij | |
[pagina 156]
| |
de NVSH hoorde.Ga naar voetnoot43 De kloof tussen bestuur en leden die Storm en de zijnen nog wel met een conspiratief enthousiasme vervulde, werd later een zorg. ‘Er is iets mis, wanneer uit een proef-enquête onder willekeurig gekozen leden blijkt, dat 95% van hen ons maandblad niet leest en daarvoor als voornaamste reden opgeeft, dat zij de inhoud niet begrijpt.’Ga naar voetnoot44 De toegegeven hooggegrepen pogingen van redacteur Anton Constandse om via Verstandig Ouderschap de leden vertrouwd te maken met existentialisme, Simone de Beauvoir en Margaret Mead schoten kennelijk hun doel voorbij. In de oude NMB had altijd een tegenstelling bestaan tussen degenen die propaganda voor geboortenregeling als een soort maatschappelijke plicht zagen tegenover degenen die in de praktijk bezig waren medisch verantwoorde anticonceptie te verzorgen. De laatsten werden er steeds van verdacht aan de zaak te willen verdienen, zeker wanneer het artsen waren die in de consultatiebureaus probeerden de sfeer van armenzorg die rond het nieuw-malthusianisme hing te veranderen. Het was zowel een strijd om professionalisering van de seksuele hulpverlening als een klassenconflict, waarbij het ging om zoveel mogelijk mensen helpen of seksualiteit in status verhogen door de ambiance chiquer en dus ook wel duurder te maken. De tegenstelling is dubbelzinnig omdat de bondsbestuurders vaak diep in de handel in voorbehoedmiddelen zaten, waarbij luid beleden idealen oncontroleerbare materiële belangen maskeerden. Toen in de jaren dertig gevreesd werd dat de NMB verboden zou worden (de katholieken voelden hier altijd al voor en de NSB was wel bereid van voorbehoedmiddelen een probleem van de openbare orde te maken) was de organisatie gescheiden en waren de consultatiebureaus ondergebracht in een aparte stichting. Veiligheidshalve handhaafde de NVSH deze bestuursstructuur met naast de vereniging een ‘Stichting ten algemenen nutte tot het exploiteren van consultatiebureaux voor geslachtskunde’ met dezelfde personen in het bestuur. Ook na 1945 kwamen idealistische hervormers en praktische hulpverleners in de besturen tegenover elkaar te staan. In 1951 was er een debat over de tarieven, na een voorstel tot verhoging uit de Geneeskundige Raad, het ook al gecontinueerde overleg van de bureau-artsen. Nabrink was woedend over een opmerking van Van Emde Boas, dat hij zich niet gebonden voelde door honorariumvoorschriften van de Stichting.Ga naar voetnoot45 Bestuurders van de consultatiebureaus hamerden op het ‘benodigde idealisme’ van de artsen.Ga naar voetnoot46 Storm en Nabrink waren tegen hogere tarieven, want indien de hulp duurder was, werden minder mensen bereikt. ‘Sexuele nood is een massale ziekte’, aldus Nabrink. Penningmeester Kreuger was voor verhoging, vooral de sexuologische spreekuren kostten de organisatie teveel.Ga naar voetnoot47 Alle ingrediënten voor het tragische conflict tussen de autoritaire anarchist Wim Storm en de liberale communist Coen van Emde Boas lagen hier al op tafel. | |
[pagina 157]
| |
De groei van de organisatie en van het werk verontrustte het bestuur bijna, omdat men het zelfbeeld van belangeloze idealisten zo nodig had. Hoe moesten die efficiënt met zulke grote financiële transacties omgaan? De ‘praktische organisatoren’ kregen meer invloed. ‘Daarbij is de mogelijkheid groot dat de idealisten dooide practici van het stuur zullen worden af gedrongen’, zei Storm met meer vooruitziende blik dan hem lief zal zijn geweest in zijn rede op het congres in 1952.Ga naar voetnoot48 Toch meende hij na afloop dat gebleken was dat de leden de seksuele hervormingsrichting van het Hoofdbestuur ondersteunden, maar de ‘realist’ in het bestuur J.P. Teunis vond dit ‘onzin’. ‘De mensen begrijpen er niets van’.Ga naar voetnoot49 De gespletenheid van de NVSH werd door de bestuurders heel goed gezien. Storm onderscheidde op een later in 1952 gehouden beleidsbespreking twee visies: de NVSH als een groepje mensen met zeer radicale ideeën dat zich meester had gemaakt van de oude NMB, tegenover de NVSH als ‘gebruikerscoöperatie’ die de leiding een beetje zijn gang liet gaan. Die twee benaderingen moesten vruchtbaar gecombineerd worden.Ga naar voetnoot50 Kadervorming werd het sleutelwoord; daarmee moest de massa voor de seksuele hervorming gewonnen worden. Vele pogingen werden evenzovele mislukkingen. De huwelijksscholen van de NVSH bereikten hun doel niet, ze waren te intellectueel, ‘minder ontwikkelde volkslagen (werden) niet bereikt’.Ga naar voetnoot51 De inzet, geïnspireerd door Erich Fromms Fear of freedom was dan ook onbescheiden hoog: ‘De massa die op ons toeloopt bestaat uit individuen, die van ons vragen uit de massa bevrijd te worden; om met onze hulp vrij te komen van de angst voor het collectief-oordeel, teneinde hun sexualiteit met gerust hart individueel te mogen beleven. Weg met die angst voor het zondebesef in de sexualiteit, dáárvan zijn wij als N.V.S.H.-ers erg doordrongen. Maar óók weg met die angst voor maatschappelijke uitstoting’.Ga naar voetnoot52 | |
De affaire-Storm 1953In de hemelbestormende plannen bij de oprichting van de NVSH stond ook de herziening van de abortuswetgeving op de agenda. Nabrink had in het ontwerpbeginselprogramma het recht van de vrouw op de eigen vrucht vermeld.Ga naar voetnoot53 Dit radicalisme dat geheel anticipeerde op het ‘baas in eigen buik’ van de jaren zeventig was meteen weer afgevoerd. Met het argument dat ijveren voor andere abortusregels de acceptatie van anticonceptie in gevaar zou brengen, werd er in de NVSH verder over gezwegen. Wij doen daar niet aan, wij streven naar het voorkómen van abortus. In 1951 werd de beheerster van het bureau Alkmaar veroordeeld wegens, abortus haar echtgenoot was penningmeester van de afdeling Alkmaar. Storm was onverbiddelijk: ‘man en vrouw in kwestie moeten uit de organisatie gestoten wor- | |
[pagina 158]
| |
den.’Ga naar voetnoot54 Aldus geschiedde. Op het congres van de NVSH in dat jaar kwam een voorstel ter sprake om een studiecommissie naar het abortusvraagstuk in te stellen. De meeste artsen wilden het liever laten rusten, hoewel Van Emde Boas als voorzitter van de Geneeskundige Raad er wel voor was.Ga naar voetnoot55 Storm trachtte het voorstel te blokkeren, maar het congres ging hier tegen de voorzitter in, die zich hierover hevig geïrriteerd toonde. Later kwam er toch niets van. Het was een optreden dat de verbijstering nog groter maakte, toen bleek dat Storm, zelf herhaaldelijk abortus toepaste. Al in 1952 wist hij dat er een gerechtelijk onderzoek tegen hem liep. Op 26 maart 1953 werd hij veroordeeld tot een half jaar. Begin september 1953 kwam hij weer vrij. De gevallen die Storm ten laste werden gelegd betroffen een minderjarig meisje, een analfabete van een ‘volkomen ongeschikte’ vader en een ‘hysterische’ moeder. Ze had Auschwitz overleefd en was zeer onevenwichtig. Verder een gescheiden vrouw met suïcidale neigingen en een verpleegster, die na veel moeilijkheden een nieuw leven begonnen was toen ze in een verhouding met een getrouwde man zwanger raakte.Ga naar voetnoot56 Storm beriep zich nadrukkelijk op een sociale indicatie voor abortus; de rechtbank verwierp dit verweer met het argument, dat ‘het geheel persoonlijke inzicht van een geneesheer in de levensdoeleinden van zijn patiënte’ onvoldoende was om het belang van het jonge leven op te offeren. Het ging er dus om dat hij alléén opgetreden was. Het vonnis memoreerde daarbij dat Storm de patiëntes helemaal niet gekend had, voordat ze voor een abortus bij hem kwamen; hij kon dus helemaal geen gefundeerd oordeel hebben over de psychische gesteldheid van deze vrouwen en de mogelijk onhoudbare conflicten ten gevolge van een zwangerschap.Ga naar voetnoot57 De eerste besprekingen getuigden van ongeloof en verbijstering. Storm verzocht het bestuur hem op non-actief te stellen.Ga naar voetnoot58 Maar het bestuur wilde dat niet, de vertegenwoordiger van de artsen, Kijzer, vond dat ‘onwaarachtig’ en meende dat Storm zich beter zelf terug kon trekken. En dat wilde Storm weer niet; het zou de steeds weer herhaalde tegenstelling zijn in het zich ontplooiende drama. Op 28 maart 1953 overlegde het bestuur uitvoerig met een ruime vertegenwoordiging van de artsen, die zich hard opstelden: Storm was niet te handhaven, dat zou donquichotterie zijn. Storm had bijzonder onverantwoord gehandeld. Dr L. Swaab bestreed dat Storm een bijdrage had willen leveren aan de verandering van de abortuswetgeving, want hij had alles stiekem gedaan. Hij herinnerde aan de hoogleraar gynaecologie Hector Treub, die uit woede over het uitblijven van een regeling van medisch geïndiceerde abortus de officier van justitie placht op te bellen om aan te kondigen dat hij een abortus ging verrichten; dat was principieel.Ga naar voetnoot59 Daaruit was de ongeschreven regel voortgekomen, dat een arts gedekt door twee collega's niet vervolgd werd, maar die regel kwam door dit soort optreden op losse schroeven te | |
[pagina 159]
| |
staan. Storm had nooit ‘handtekeningen gevraagd’, zoals dat in het jargon heette. Alle tien aanwezige artsen drongen aan op het vrijwillig terugtreden van Storm.Ga naar voetnoot60 Tot de rest van het bestuur drong deze ondubbelzinnnige houding nog niet direct door, vooral Nabrink bleef Storm verdedigen en wegen zoeken om hem te handhaven, achteraf gezien niet op de handigste manier. De Ledenraad stelde zich voorlopig achter het bestuur op.Ga naar voetnoot61 Discussies in regionale bijeenkomsten maakten duidelijk dat de meerderheid van de leden meende, dat Storm niet te handhaven was. Het. bestuur wilde niet schorsen, omdat dat een strafmaatregel zou lijken en klampte zich vast aan het idee dat Storm zich rnoest kunnen verdedigen. Het weigerde hem af te zetten zolang hij dat niet kon.Ga naar voetnoot62 Storm liet uit de gevangenis weten niet zelf te zullen bedanken en in hevig geïrriteerde sfeer schorste het bestuur hem tot het congres dat over hem zou oordelen.Ga naar voetnoot63 In diverse vergaderingen werd opgemerkt dat de kranten nauwelijks melding van de affaire maakten en dat vooral de katholieke bladen geen rel schopten. De NVSH had dankbaar te zijn voor de watersnoodramp en de dood van Stalin, die de kranten bezig hielden. Toch is het volgende pareltje uit De Gelderlander geplukt. Dat blad signaleerde, dat Storms naam uit een advertentie van de NVSH geschrapt was. ‘Is deze geestelijke Beria thans weggezuiverd, nadat hij met de politie in aanraking kwam?’Ga naar voetnoot64 De uitleg van zijn handelwijze die Storm vanuit de gevangenis de organisatie deed toekomen, maakte zijn positie er niet beter op. Het hoofdbestuur weigerde een beschouwing van Storm te verspreiden, waarin hij inhoudelijk op zijn motieven en standpunten inging, met het argument dat het onjuist was leden van de NVSH als leken te laten oordelen over dergelijke overwegingen.Ga naar voetnoot65 Het is aannemelijk dat de ‘Apologie Storm’ in het archief-Nabrink deze tekst behelst. De enige fout die hij daar wilde toegeven was dat hij verhinderd had dat in de NVSH aandacht aan abortus werd gegeven. Zijn motief was dat de propaganda voor geboortenregeling geremd zou worden door de koppeling aan actie voor herziening van de abortuswetgeving. ‘Dit opportunisme zie ik thans als schijnheilig.’Ga naar voetnoot66 Tegen de tijd dat het congres naderde, was de roep om Storm niet alleen als voorzitter en medicus van de NVSH weg te sturen, maar hem ook als lid te royeren, sterker geworden. De artsen waren furieus omdat hun duidelijke eis niet gehonoreerd was. Nabrink verdacht Swaab ervan een klacht tegen Storm bij de Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunst te willen uitlokken. De artsen verhardden in hun standpunt door de publikatie van de ‘Organisatorische verantwoording van mijn beleid als Voorzitter van de N.V.S.H.’ die op 15 oktober verschenen was.Ga naar voetnoot67 Daarin kwam de zinsnede voor: ‘Reeds geruime tijd was vrij algemeen bekend, dat ik op dit gebied mijn eigen opvattingen had en in toepassing bracht. Daarvan is door mij | |
[pagina 160]
| |
ook nimmer een geheim gemaakt. Wel heb ik steeds, gezien mijn representatieve functies bij N.V.S.H. Stichting en V.A.R.A., nagelaten propaganda voor mijn ideeen te maken.’ In alle toonaarden ontkenden de artsen op de hoogte te zijn geweest, hoewel één minder prominent lid, Hannig, toegaf ‘wel iets geweten te hebben’. Van Emde Boas achtte Storms suggestie de ‘gevaarlijkste uiting voor de organisatie die tot nu toe in deze hele zaak is gevallen’.Ga naar voetnoot68 Als de artsen Storms gedragslijn kenden vóór zijn veroordeling waren ze medeplichtig. De psychiater E. de Wind voorzag dat als Storm gehandhaafd werd dit toestanden zou geven ‘waarin hijzelf geraakt is, n.l. dat hij een patiënte met geweld uit de spreekkamer heeft moeten verwijderen omdat “allerlei vriendinnen wel geholpen waren door Storm”.’ Op deze vergadering spraken de artsen voor het eerst met Storm. Hij legde uit dat hij niet bedankt had als voorzitter omdat dat het erkennen van onjuist handelen zou hebben ingehouden. Verschillende aanwezigen probeerden Storm een uitspraak te ontlokken of hij het in voorkomende gevallen weer zou doen en vanaf dat moment liep de discussie uit de hand in een grimmig langs elkaar heen praten. Het had Storm gespeten ‘dat enkelen van U een houding hebben aangenomen (...) alsof ik aan de lopende band, willekeurig iedereen maar geholpen zou hebben op een slordige manier. Voor mij is het stellig de vraag in hoeverre ik de wet overtreden heb als men zegt, dat de zin der wet is: “Straffeloos is [de medicus die handelt volgens de regelen der geneeskunst]”. Het is dus mijn persoonlijke opvatting en het zou mij zeer spijten als de houding van de medici ineens zou zijn: “Storm heeft het maar gedaan en nu zijn wij kwetsbaar geworden als wij ons niet van hem distancieren.”’ Hij bleef dus verwachten dat de artsen zijn handelwijze zouden steunen, maar dat was een volledige misrekening. Nadat Storm het overleg verlaten had namen zij met veertien tegen twee een motie aan dat Storm in geen enkele medische c.q. propagandistische functie te handhaven was.Ga naar voetnoot69 In hun actie schuwden ze geen middel meer: Van Emde Boas verklaarde Storms gedrag in het NVSH-bestuur vanuit diens ‘narcistische neurose’.Ga naar voetnoot70 Het buitengewoon congres op 22 november l953 werd een zeer pijnlijke ervaring. Storm beet zich vast in de voorstelling dat hij niet een onverantwoordelijke solist was geweest, maar iemand die zorgvuldig de grenzen van wat onder de vigerende wet mogelijk was had afgetast. De Geneeskundige Raad had volgens hem ongeveer de houding aangenomen van: ‘wij hebben wel gedacht dat er geknoeid of dat er geleurd zou worden met handtekeningen, maar dat je uiteindelijk de moed opbracht om het zonder handtekeningen te doen, dat hebben wij niet geweten.’ Zo was hij tot martelaar gemaakt, maar ‘ik heb alleen de wetgeving willen beschuldigen’. Daartegenover betoogde het bestuur dat hem zo lang had proberen te sauveren, dat hij de organisatie ernstige schade had toegebracht door niet te zeggen wat hij deed en door het bestuur niet op de hoogte te stellen van de tegen hem voorbereide rechtszaak. Zijn verdediging liet geen andere conclusie toe dan schorsing. Beschuldigingen over een vermeend anti-semitische uitlating van Storm maakten het | |
[pagina 161]
| |
allemaal nog erger. Toen uit een rumoerig wordende zaal zijn onmiddellijke royement geëist werd, sloegen de stoppen door. Het congres stemde uiteindelijk voor zijn oxtslag als consultatiebureau-arts, maar wees zijn royement als lid van de NVSH af.Ga naar voetnoot71 Storm voelde zich na het congres ‘verraden’.Ga naar voetnoot72 | |
Het streven naar ingroeien in de maatschappijNa een onoverzichtelijke reeks ruzies koos de NVSH Nabrink niet als voorzitter, waarna hij de eer aan zichzelf hield en uit het hoofdbestuur verdween. Een belangrijke rol speelde een anonieme ambtenaar op het ministerie die Haagse NVSH-ers waarschuwde dat ‘Nabrink inderdaad het contact met de overheid bemoeilijkt en dat er in de leiding van de organisatie een aantal communisten zitten, zodat men de N.V.S.H. als een communistische mantelorganisatie zou kunnen beschouwen.Ga naar voetnoot73 Op het congres in mei 1954 was volgens de ‘oppositie’ de keuze: ‘wil men sexuele hervorming of Koninklijke goedkeuring.’ De goedkeuring was dringend nodig om de hulpverlening professioneel te kunnen uitbreiden, ‘Duizenden huilen om onze hulp.’ Met 106 tegen en 84 stemmen voor werd Nabrink weggestemd. De kleurloze Jac. L. Griep die geen partij had gekozen, werd voorzitter.Ga naar voetnoot74 Constandse probeerde Nabrink te troosten, hij was verrast door het gekonkel in de NVSH, ‘zelfs het geloof in de “democratie in het klein” wordt erdoor geschokt.’ Een nog steeds gedeprimeerde Nabrink antwoordde dat hij het werk heel erg miste. Hij dacht dat het besluit met Ria [de Korte] te gaan leven ‘wat natuurlijk weer een andere groep kleinburgers boos heeft gemaakt’ hem de das had omgedaan.Ga naar voetnoot75 Het nieuwe bestuur zat met dezelfde problemen als het oude. In 1954 was er bijna paniek over de grote groei van de organisatie. Er zat niets anders op dan professioneel management binnen te halen, maar hoe? Plannen hiervoor botsten meteen met de ‘democratie’ in de NVSH. De NVSH mocht dan meer dan 100.000 leden hebben, verreweg de meeste waren ‘begunstigende’ leden en slechts 2000 waren ten tijde van de affaire-Storm ‘werkend’ lid. En daarvan waren het maar weer enkelen die op de vergaderingen kwamen, maar die vonden wel dat de leden in het dagelijkse werk de meeste invloed moesten hebben. Het waren vooral communisten die zich verzetten tegen beroepsbestuurders. In de vakbonden kwam Jan-de-Arbeider er niet meer aan te pas, de NVSH moest van de leden blijven.Ga naar voetnoot76 Het aantal werkende leden nam wel wat toe, maar stelde toch niet veel voor. Op het congres in 1957 werd bezorgdheid uitgesproken dat het een sterk argument | |
[pagina 162]
| |
voor de tegenstanders zou zijn als ze hoorden dat de NVSH maar 3000 mensen achter haar beginselen gekregen had.Ga naar voetnoot77 Een enquête in 1958 zegt iets over de leden van de NVSH. ‘De zelfstandigen - de kinderrijkste groep in ons land - zijn in de NVSH zeer zwak vertegenwoordigd, niet geschoolde arbeiders ontbreken weliswaar niet, maar zijn toch sterk ondervertegenwoordigd. De NVSH blijkt vooral die groepen aan te spreken, welke men tegenwoordig wel samenvat onder de naam “nieuwe middenstand”, ambtenaren, onderwijzers en leraren, kantoorbedienden, toezichthoudend personeel, hooggeschoolde arbeiders e.d.’Ga naar voetnoot78 Een opmerkelijke uitkomst van nader onderzoek onder de leden was dat van de 50.000 leden uit 1949 er in 1958 28.000 nog steeds lid waren.Ga naar voetnoot79 De groei van het ledenaantal was spectaculair. De 100.000 werd gehaald in mei 1955; in maart 1960 waren er 150.000 leden en in juli 1964 waren het er 200.000.Ga naar voetnoot80 De daling begon spoedig daarna. In de pogingen het leiden van een massaorganisatie te leren, begon het bestuur zich te laten adviseren door reclamedeskundigen. Die wilden meteen de naam NVSH veranderen en in ieder geval moest het blad anders gaan heten. Verstandig Ouderschap was ronduit ‘afschrikwekkend’.Ga naar voetnoot81 Maar het duurde nog tot 1967 voor het Sextant werd. Met de aanpassing van het massakarakter van de organisatie gingen wel enige intellectuele pretenties overboord. Constandse's opvolger bij Verstandig Ouderschap, Arie Pleysier, was in 1956 ‘tot de conclusie gekomen dat men de leesbaarheid van V.O. op een iets lager niveau moet brengen en men de lezers meer eenvoudige leesstof aan moet bieden.’Ga naar voetnoot82 De leden kregen geen boodschap meer mee, maar leesstof. De ontreddering in de NVSH na de verschrikkelijke vergaderingen waarin Storm ten onder ging was groot, en werd versterkt omdat zoals zijn opvolger Jac. L. Griep analyseerde, Storm gezien werd als ‘centrale leider’. Ook Griep had kennelijk Erich Fromm gelezen. ‘Voor een deel is dit te wijten aan het feit.dat de NVSH een tehuis wil zijn voor politiek daklozen, voor religieuze indifferenten en voor wereldbeschouwelijk ongeschoolden, die zich van allerlei banden hebben bevrijd, doch met deze vrijheid in de wereld eigenlijk weinig raad weten en rijp zijn voor de aanvaarding van een charismatig [sic] leiderschap.’ Dankzij de NVSH waren ze misschien dan wel in het reine gekomen met de seksualiteit, maar ze hadden nog grote moeite met hun ‘zelfverwerkelijking’. De NVSH was intensief op zoek naar een wereldbeschouwing om dit vacuüm te vullen, maar het was natuurlijk uitgesloten dat daarover in dit gezelschap overeenstemming te vinden zou zijn, men was dan ook heel tevreden met Grieps conclusie dat die in een ‘middenweg’ gezocht moest worden, maar zelfs waartussen bleef schimmig, de psychoanalyse zou een rol kunnen spelen.Ga naar voetnoot83 Misschien maakte de NVSH de seksualiteit wel te belangrijk. In het hoofdbestuur bestond verregaande overeenstemming dat ‘men zijn le- | |
[pagina 163]
| |
vensbeschouwing niet kan bouwen op sexualiteit, maar (...) laten we er van uitgaan, dat als die sexualiteit kapot is, er van de rest niet veel terecht komt’.Ga naar voetnoot84 Deze aarzeling is kenmerkend voor de tweede helft van de jaren vijftig. ‘Invoering van anticonceptie lost een probleem op en creëert er een paar andere. (...) Een vergaand gevoel van innerlijke en sociale vrijheid op sexueel gebied garandeert op zichzelf niet dat de persoonlijkheid zich beter ontplooit, huwelijken beter slagen etc. Er zijn nog andere angsten en onzekerheden. (...) Er is nog machtsstrijd tussen man en vrouw, er is contactloosheid tussen de mensen onderling, en er is het verlammende gevoel in een maatschappij te leven die tegenover het collectivisme van Oosterse reuzenvolkeren met lege handen staat.’Ga naar voetnoot85 De NVSH-ideologen kenden hun existentialisten; er is veel sprake van angst en twijfel aan de mens. Maar zoals Griep op het demonstratief congres bij het inschrijven van het 100.000ste lid in 1955 zei: de NVSH zocht de totaliteit van de mens. ‘Sexuele hervorming werd (...) de sleutel tot een nieuwe inhoud van het menszijn, waarin de angsten van de mens voor zichzelf, ook de angst voor zijn sexualiteit, omgezet zijn in een nieuwe beleving. Wanneer U mij dus vraagt, wat wij vandaag demonstreren, dan is het antwoord: wij demonstreren het komen van een nieuwe mens.’Ga naar voetnoot86 De toegenomen onzekerheid of de NVSH wel iets te bieden had blijkt in de volgende overpeinzing van voorzitter Jacques L. Griep: ‘Het lijkt wel eens buitengewoon gevaarlijk het kader te belasten met ideologische inzichten waartegen ze nauwelijks of niet bestand zijn. De achtergrond van ons kader is vrijwel altijd een opgewoelde achtergrond, waarin spanningen leven van een afgedankte wereldbeschouwing met een mogelijke nieuwe wereldbeschouwing. (...) Laten wij in ons optreden naar buiten de discipline opbrengen dat wij ons kader voorlopig (...) niet belagen met al te nieuwe ideeën waarmee ze toch geen raad weten.’Ga naar voetnoot87 De oude ideologie was niet meer in overeenstemming met het massakarakter van de organisatie,Ga naar voetnoot88 maar de bestuursleden waren niet erg geïnteresseerd in principiële besprekingen.Ga naar voetnoot89 Zo bleef het actueel om te zeggen dat de NVSH haar sociaal-pedagogische taak krachtig ter hand moest gaan nemen, en gebeurde er nooit iets anders dan het, herhalen van dit soort open deuren.Ga naar voetnoot90 Kampend met beschuldigingen dat de NVSH de seksualiteit veel te belangrijk maakte, verviel men in diepzinnigheden als: ‘Iemand vraagt ons of een gezonde seksualiteit voor ons de zin van het leven is. Uit | |
[pagina 164]
| |
ons streven naar gezondmaking van het geslachtsleven heeft hij menen te begrijpen dat er voor ons niets anders bestaat. Het antwoord zou heel kort kunnen luiden: Nee, het is niet de zin van het leven, maar een gezond geslachtsleven is nodig om zin in het leven te hebben.’Ga naar voetnoot91 | |
De kwestie van het voorechtelijk geslachtsverkeerWaar het in dejaren vijftig in het debat over seksualiteit voor het laatst om draaide was de ‘erkenning’ van seksuele activiteiten vóór het huwelijk. Dat is natuurlijk zo oud als de wereld, maar de erkenning dat het gebeurde kwam de autoriteiten tot ver in onze eeuw niet over de lippen. Het openlijk vermelden ervan als iets anders dan puur onwenselijk werd ook in de NVSH lang omzeild. In de eerste jaren werd de mogelijkheid van buitenechtelijke sex in Verstandig Ouderschap nog wel eens in positief verband genoemd, maar hierop kwam altijd protest en in de jaren van streven naar koninklijke goedkeuring werd dit geheel vermeden.Ga naar voetnoot92 Jongeren moesten wel geholpen worden, maar de wet verbood dat onder de achttien jaar. Rond het einde van de oorlog was dit duidelijk een bespottelijke illusie geworden. De artsen in de consultatiebureaus wilden toch meer zekerheid; zelfs in deze kring keurden lang niet allen het goed dat jongeren steeds vroeger met elkaar naar bed gingen. Nu was er kort na de oorlog onduidelijkheid over de leeftijd waarop middelen verstrekt mochten worden, de Geneeskundige Raad besloot in 1948 eens te laten uitzoeken of dit beneden de achttien jaar strafbaar was. De eigen oudere garde van de consultatiebureaus had overigens ook moeite met de jeugd: Dr Marx van het Rotterdamse bureau, een oude NMB-veteraan, wilde eigenlijk aan ongehuwden beneden de 21 jaar alleen condooms adviseren.Ga naar voetnoot93 Hij weigerde zelfs een meisje (geen leeftijd genoemd) een pessarium te geven, toen ze in 1950 met haar moeder op het Rutgershuis kwam. Een medewerkster deed het later wel; de betrokkenen kregen een excuus-brief van het bestuur, maar in hun vergadering overwogen de bestuursleden dat ze ‘op dit gebied medici niet [konden] voorschrijven wat ze te doen hebben’Ga naar voetnoot94 In 1953 was juridisch duidelijkheid ontstaan. Marx deelde mee ‘dat bij hem een meisje is geweest dat toen zij nog minderjarig was, een P.O.-advies verstrekt is. Mag dat onder de 18 jaar verstrekt worden als de moeder er bij is?’ Dr J.M.R.A. Kijzer (*1891) de immens populaire patriarchale arts die de rubriek ‘Wij Willen Weten’ verzorgde, wist zeker dat dit verboden was, maar Van Einde Boas wierp de vraag op of hij als hij een lezing op een middelbare school hield soms moest zorgen dat alle leerlingen beneden de achttien verwijderd werden? Die regel was toch helemaal niet na te leven?Ga naar voetnoot95 In de NVSH wilde men in ieder geval vanaf achttien iedereen die daarom vroeg helpen. Ria de Korte merkte fel op: ‘Als spre- | |
[pagina 165]
| |
ker wijst men de weg aan 19-20 jarigen, en deze worden weggezonden of afgescheept met preservatieven.’Ga naar voetnoot96 Was dat nu seksuele hervorming? Toch hield ook deze onafhankelijke vrouw de fictie in stand, dat ze de achttien-jarigen niet de weg wees. De artsen waren wat gegeneerd; als Marx zelf geen pessaria aan ongehuwden wilde geven moest hij ze wel naar een ander bureau-arts verwijzen die dat wel deed.Ga naar voetnoot97 In het blad was de toonzetting nog voorzichtiger. In een ‘Overpeinzing’ liet ene ‘Riekje’ weten geen spijt te hebben zich te hebben gegeven bij vroegere verliefdheid, maar ze is daarbij vooral dankbaar aan haar moeder die verstandig voorlichting gegeven had. ‘Hoeveel mannen zijn er niet, die de eerste liefdevolle overgave van de vrouw tot een hel van angst en pijn maken, door hun niets ontziende hartstocht en ruwe begeerte?!’ Hierop reageerde J. Schuier, arts aan het consultatiebureau Leeuwarden. ‘Er komen op het C.B. wel enkele “Riekjes”. Riekje kan gerust zijn, de “Riekjes” worden geholpen, maar dit geschiedt dan uitsluitend in overleg met hun verstandige ouders. Pas na ernstige overwegingen van voor en tegen wordt de hulp verleend.’ In die ernstige overwegingen zou vast moeten komen te staan dat ‘beide partijen volkomen bereid zijn’ een huwelijk te sluiten, maar wat hiervan in de praktijk terecht kwam (artsen werden verondersteld acht patiënten per uur te helpen, sommigen haalden twaalf per uur) laat zich raden.Ga naar voetnoot98 In Amsterdam vroeg Swaab in 1955 zich af of artsen eigenlijk strafbaar waren als een zeventien-jarige patiënte opgaf achttien te zijn. Hier zou eens naar geïnformeerd worden.Ga naar voetnoot99 In 1960 liet dezelfde arts nog eens vastleggen, dat het de beheerder van de consultatiebureaus zou zijn, die zorg droeg voor de controle op de leeftijd.Ga naar voetnoot100 De NVSH verdedigde zich tegen beschuldigingen van het uitdragen van een ‘doe maar aan’-moraal met beschouwingen als de volgende in Verstandig Ouderschap. ‘Wij gaan wel degelijk uit van de noodzaak van een verantwoorde keuze tussen twee partners, omdat de sexuele gemeenschap niet slechts een lichamelijke, maar ook een psychische daad is. Voor ons zijn lijf en ziel niet van elkaar te scheiden. (...) Zonder vrijheid, vriendschap, vertrouwen, respect, dankbaarheid, enz. - alle “geestelijke” voorwaarden - is sexuele gemeenschap geen bron van werkelijke vreugde. (...) Wij erkennen geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid.’Ga naar voetnoot101 In de periode voorafgaande aan de koninklijke goedkeuring bleef het bestuur schichtig als buitenechtelijk geslachtsverkeer ter sprake kwam. Op een huwelijksschool was een vraag gesteld waarom het eigenlijk beter was voor hethuwelijk geen verhouding te hebben. De inleider was hier niet op ingegaan, maar enige werkende leden, die bij de organisatie van de bijeenkomsten hielpen hadden na afloop gretig nagepraat. ‘Storm en Nabrink vinden dit wel uitermate gevaarlijk.’Ga naar voetnoot102 In Verstandig Ouderschap vermeed men het onderwerp eigenlijk, althans iedere generaliserende uitspraak werd ontweken, toch wel een teken, dat in het | |
[pagina 166]
| |
streven naar respectabiliteit de werkelijk dagelijkse problemen van het seksuele leven al bijna taboe werden. Een advies in de populaire rubriek Wij Willen Weten, waarin de ontdekking door een moeder dat haar zoon met zijn verloofde naar bed ging als schokkend gekenschetst was, riep weer protest in het bestuur op.Ga naar voetnoot103 Een verhaaltje van Cri Stellweg in Verstandig Ouderschap in 1958 over meisjes die tijdens kamperen op Texel met vakantievriendjes naar bed gaan, waar alleen maar positief over geschreven werd - de meisjes hadden het ‘heerlijk gehad’ - leidde tot protest van ds. J. van Beek. Het werd bij mijn weten de eerste gelegenheid, waarbij de NVSH volhield. Oude slagzinnen bleven daarbij van kracht. ‘De Ned. Ver. voor Seksuele Hervorming ontving haar opdracht uit de seksuele nood van de mensheid.’Ga naar voetnoot104 In 1959 was er een onderzoek naar de beeldvorming rond de vereniging. ‘Steeds weer kwam in de interviews naar voren dat de N.V.S.H. zou aanzetten tot promiscue sexueel gedrag.’Ga naar voetnoot105 De reacties in het bestuur waren nu anders dan in de vroege jaren vijftig: ‘Als gezegd wordt dat men de NVSH verdenkt van promiscuïteit is dit (...) altijd een oordeel dat ten dele juist is en ten dele zelfs gunstig is voor ons werk.’Ga naar voetnoot106 Ondanks alle aarzelingen was eind jaren vijftig in de NVSH de teerling geworpen: ook vóór het huwelijk kon het heel goed gaan. Maar degenen die het huwelijk als enige legitimatie loslieten bleven van seksueel verkeer zo iets bijzonders maken, dat een uitvoerige verantwoording steeds nodig was. Seks als doel op zich zelf is pas later in het repertoire opgenomen. De propaganda daarvoor is echt een verworvenheid van de jaren zestig. | |
HomoseksualiteitDe NVSH nam een zeer behoedzame houding aan ten aanzien van homoseksualiteit. In 1949 meldde een lid dat een collega ontslagen dreigde te worden bij de Ned. Huistelefoon Mij wegens homoseksualiteit. Het personeel voerde actie hiertegen; kon de vereniging ook iets ondernemen? Het antwoord was nee.Ga naar voetnoot107 Een advertentie van het COC werd na lang beraad niet opgenomen in Verstandig Ouderschap, maar men besloot wel een artikel te laten schrijven. Aldus werd aan het COC meegedeeld.Ga naar voetnoot108 Op een artikel van Van Emde Boas, waarin hij de fundamentele bi-seksualiteit van mensen aanvoerde als argument om homoseksualiteit te accepteren, kwamen wat protestbrieven binnen. ‘Mr. H.J. Noordewier zou het “de klok terugzetten” vinden, indien men de beweerde bi-sexuele gewoonten als normaal zou aanvaarden, omdat hij in het overwinnen ervan een cultuur-product ziet. Er moe- | |
[pagina 167]
| |
ten veel meer driften worden overwonnen, van moord en wreedheid bijvoorbeeld, welke men toch daarom niet straffeloos kan dulden. Hetero-sexuele handelingen bevorderen vitale belangen in het menselijke geslacht, homosexuele niet.’ Een andere briefschrijver voerde aan dat minderjarigen tegen verleiding beschermd moesten worden. Van Emde Boas antwoordde onder de titel: Gelijke maat. Waarom zou men met de eis stellen dat minderjarige meisjes tegen heteroseksuele verleiding beschermd zouden worden?Ga naar voetnoot109 Het bleef moeilijk over homoseksualiteit stelling te nemen, constateerde Constandse. ‘Uitgaande van onze basis, zou men het recht op homosexualiteit moeten erkennen, maar als vereniging zou men toch geen artikel kunnen plaatsen onder de titel: “recht op homosexualiteit”.’Ga naar voetnoot110 De gevoeligheid voor wat tegenwoordig correct taalgebruik heet, drong snel door: penningmeester Kreuger (bepaald geen ideologisch scherpslijper) signaleerde in de Wij Willen Weten-rubriek in Verstandig Ouderschap de zinsnede ‘verkeerd gericht liefdesleven’.Ga naar voetnoot111 Het ging om een (eerste?) verwijzing naar het COC. ‘Deze organisatie is van grote betekenis om er voor te zorgen dat mannen en vrouwen met verkeerd gericht liefdesleven niet worden uitgestoten uit de maatschappij - maar een goed en hoogstaand leven kunnen leiden.’Ga naar voetnoot112 Het volgende nummer rectificeerde: ‘Men vatte dit “verkeerd” niet op als een ethische veroordeling, hoogstens in de betekenis van “afwijkend”.’Ga naar voetnoot113 Najaar 1953 vond een eerste overlegplaats tussen de besturen van COC en NVSH over mogelijke samenwerking zonder dat dit iets concreets opleverde. Al eerder was aan het COC meegedeeld dat homoseksuelen op de consultatiebureaus terecht konden; een rondschrijven hierover was uitgegaan naar de bureaus.Ga naar voetnoot114 Publikaties van de NVSH besteedden regelmatig betrekkelijk welwillende aandacht aan homoseksualiteit; het sleutelwoord bleef ‘begrip’.Ga naar voetnoot115 Maar in 1966 stonden nog artikelen in Verstandig Ouderschap die als agressieve homofobie werden opgevat.Ga naar voetnoot116 | |
Succes en toenemend zelfbewustzijn van de NVSHVanaf de oprichting werd overlegd over het verkrijgen van de koninklijke goedkeuring, die de NMB ooit in 1895 van minister Van Houten had ontvangen, maar die in 1926 niet verlengd was door minister J. Donner. De betrokken ambtenaren meldden dat minderjarigen schriftelijk toestemming van hun ouders dienden te hebben om lid van de NVSH te kunnen worden. ‘Hier kunnen we niet veel tegen doen. Sinds de oorlog let het departement er streng op, dat de ouderlijke macht niet | |
[pagina 168]
| |
verkleind wordt.’Ga naar voetnoot117 Op het congres in 1952 werd het voorstel dat minderjarigen alleen met toestemming van de ouders lid konden worden overigens aanvaard. Deze duidelijke concessie aan de burgerlijke moraal werd verdedigd door de ‘idealist’ Nabrink en na bestrijding door de ‘pragmaticus’ Griep: ‘Aanname van dit voorstel zou betekenen dat het overgrote deel van de minderjarigen tussen 18 - 20 jaar voor ons verloren gaat. (...) Straks worden wrj misschien uitgenodigd om terwille van de koninklijke goedkeuring slechts gehuwden als leden van onze vereniging te accepteren (...) Is de prijs (...) - het prijsgeven van een groot deel van de jeugd-niet te hoog?’Ga naar voetnoot118 In 1952 verzocht de Nationale Commissie van Instellingen voor Zedelijkec Volksgezondheid om inlichtingen over de vereniging. Die werden verstrekt, hoewel een gedeelte van het bestuur bang was dat de gegevens tegen de NVSH gebruikt zouden worden. De NVSH had niets van dit soort contacten te verwachten ‘zolang de regering blijft toegeven aan de neiging “grote-gezins-politiek” te steunen’.Ga naar voetnoot119 Het bestuur stelde in 1954 vast, dat er geen schot zat in het streven naar rechtspersoonlijkheid. Minister van justitie A. Donker (PvdA) keek uitsluitend naar de politieke haalbaarheid en was ‘doof voor juridische argumenten’. De NVSH werd wel degelijk genegeerd en onvriendelijk buiten de deur gehouden: de vereniging werd tot 1964 geweigerd als lid van de Nationale Federatie Volksgezondheid. Toen het Nederlands Gespreks Centrum in 1958 een commissie ‘Opvoeding op het gebied der seksualiteit’ instelde, mocht de NVSH niet meedoen, hoewel zij donateur was van dit Centrum, waar veel overleg tussen de zuilen plaatsvond. In 1954 werd de 100ste geboortedag van Aletta Jacobs herdacht, waarbij de organiserende feministen erin slaagden haar rol bij de introductie van de anticonceptie geheel onder het tapijt te houden, volgens een verontwaardigde opmerking in het bestuur. In ieder geval in een film die bij deze gelegenheid over haar leven werd gemaakt werd de geboortenregeling niet vermeld.Ga naar voetnoot120 Ook de universiteit wilde voorlopig niets met de NVSH te maken te hebben. In 1954 was er geen zaal te krijgen bij de Universiteit van Amsterdam voor een artsencursus, te organiseren door artsen van de consultatiebureaus.Ga naar voetnoot121 De NVSH werd in de positie van ‘zuil’ gedrongen, maar als dat ter sprake kwam, was de reactie dat de NVSH geen radiovereniging mocht wordenGa naar voetnoot122 en geen ANWB voor het geslachtsverkeerGa naar voetnoot123. In de tweede helft van de jaren vijftig wilde zo langzamerhand iedereen wel praten met de NVSH, en de voorwaarden die voor samenwerking gesteld werden, bevestigden het zelfbewustzijn van de organisatie. Er werd steeds een toon aangeslagen van: als jullie nu dit doen of dat laten, mogen jullie meedoen. 'De ene keer was het onze hulpverlening aan iedereen, ongeacht wereldbeschouwing of staat. De andere keer ons zwijgen over het seksueel verkeer | |
[pagina 169]
| |
voor het huwelijk; dan weer ging het erover dat wij te zeer de nadruk leggen op de seksualiteit, een volgende maal over onze warsheid van morele vooronderstellingen.’Ga naar voetnoot124 De koninklijke goedkeuring werd voor de regering zo langzamerhand een probleem, omdat er een beslissing over genomen moest worden. Als er redenen waren die niet te verlenen, moest daar de consequentie uit getrokken worden en moest men de NVSH verbieden en dat wilde toch ook weinigen echt doen.Ga naar voetnoot125 Geprobeerd werd de NVSH concessies te laten doen, zodat het zou lijken dat de vereniging minder zedenbedervend geworden was. De voorwaarden werden in de NVSH als een zware aanslag opgevat: men zou pas lid van de NVSH kunnen worden met 21 jaar. In de Ledenraad roerden Storm en Nabrink zich nog eens (namens de afdeling Amsterdam) om deze principiële aantasting van de seksuele hervorming te laken. De verdediging door het bestuur was inderdaad weinig principieel, Griep beriep zich op de oncontroleerbaarheid van de hulpverlening in de praktijk. ‘Minderjarigen zijn niet verstoken van onze hulp. Zij kunnen altijd terecht aan onze bureaus. In wezen bestaat er geen verplichting om een bewijs te overleggen dat iemand op de hoogte is van de leeftijd van een lid.’Ga naar voetnoot126 De boosheid over het wijzigen van de leeftijdsgrens was groot, maar tevergeefs. Toen alles voor elkaar leek te zijn, ontstond er nog paniek omdat een commissie met o.a. de sociaalgeneeskundige Prof. A. Querido en de gynaecoloog Prof. G. Kloosterman concludeerde dat de rubriek Wij Willen Weten in het blad de geestelijke volksgezondheid bedreigde, omdat adviezen over seksuele aangelegenheden schriftelijk werden verstrekt. De NVSH maakte zich alweer op om dit met behulp van andere deskundigen te weerleggen toen op 15 september 1958 minister Samkalden de koninklijke goedkeuring verleende. Het was voorpaginanieuws. Het was het begin van het definitief doorbreken van het isolement van de NVSH, zoals vanaf 1959 herhaaldelijk geconstateerd werd. Het rapport De kerk en de NVSH was vriendelijk van toonzetting, hoewel in het nieuwe zelfbewustzijn weer heel wat te mopperen viel. Wim Kan en Sieto Hoving maakten waarderende grappen over de NVSH.Ga naar voetnoot127 Het jaarverslag over 1959 vermeldde het lidmaatschap van de Nationale Vrouwenraad, van het Nationaal Comité van Instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid en van de Stichting Nationale Contact Commissie voor Gezinsbelangen.Ga naar voetnoot128 Maar de succesvolle film Kringloop van de NVSH mocht nog niet op de televisie. Wel kwam er een einde aan de ‘zaalafdrijving’, de opzegging van gehuurde zalen door exploitanten die merkten met de NVSH te doen te hebben. De verstandhouding met de overheid liep niet meteen over van hartelijkheid. In 1960 weigerde de katholieke minister C.J.A.M. van Rooy (sociale zaken en volksgezondheid) het congres van de International Planned Parenthood Federation, de internationale anticonceptie-organisatie, in Nederland te openen. Maar in 1965 was het staatssecretaris A. Bartels van de oude | |
[pagina 170]
| |
erfvijand KVP die het congres van de NVSH opende en daarbij de NVSH een waardevolle gesprekspartner noemde. Het succes lag zwaar op de maag. ‘Achteraf bekeken was immers het leven in isolement nog niet zo onplezierig en we betrappen onszelf wel eens op een weemoedige zucht’, mijmerde Griep op het congres in 1960. ‘Isolement heeft een niet te onderschatten waarde, zeker voor een emancipatiebeweging als de onze.’Ga naar voetnoot129 Het triomfalisme in de NVSH brak nu los. ‘Onze positie naar buiten is sterk. Onze verhoudingen met de buitenwereld zijn in 3 jaar tijd bijzonder veranderd en steeds vaker klinkt de vraag “N.V.S.H., wat is Uw mening?” of: “N.V.S.H., wat is het nieuws dat gij brengt?” Steeds veelvuldiger komt het verzoek: Zit aan, spreek mee.’Ga naar voetnoot130 De aanpassing aan het succes eiste zijn tol: bezoldigde bestuurders waren onvermijdelijk, maar de principiële tegenstand was sterk. In de schermutselingen daarover in 1961 en 1962 sneuvelde voorzitter Griep, die zich tot secretaris seksuele hervorming had willen laten benoemen. Penningmeester Kreuger bleek in 1963 al jaren de kas te tillen. Hij werd veroordeeld, evenals een beheerder van het Amsterdamse consultatiebureau. Mary Zeldenrust-Noordanus kon schoon schip maken en de gouden periode van de NVSH als bekend Nederlander glans geven. De stille triomf maakte plaats voor de oorverdovende zelffelicitaties van de seksuele revolutie. In 1967 werd de anticoncetie helemaal,vrijgegeven..Voor hulpverlening op basis van een seksuele bevrijdingsideologie leek geen plaats meer; in 1968 vond een scheiding plaats tussen de consultatiebureaus in de Rutgersstichting en de andere activiteiten in de NVSH.Daarna begon de onstuitbare instorting. In de jaren vijftig kreeg een ingrijpende verandering in de. ideeën over seksualiteit in Nederland zijn beslag. In wetenschappelijke kringen en (semi-)overheidsinstellingen was tegen 1960 de verdediging van de oude burgerlijk-chnstehjke moraal als iets dat voor de hele bevolking in het algemeen bevorderd moest worden, losgelaten. De seksuele revolutie van de jaren zestig was een grote publiciteitsstunt, waarin voor een massapubliek de nieuwe keuzemogelijkheden op seksueel gebied gepropageerd werden. In de jaren zeventig kwamen gedrag en ideeën van een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking in beweging, en werd de abortuskwestie in feite beëindigd. Maar de grondslag van deze veranderingen was al in de jaren vijftig gelegd. De mens en wisten het alleen nog niet helemaal. |
|