Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig
(1997)–Paul Luykx, Pim Slot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
‘Het kwaad moet met het zwaard
| |
[pagina 28]
| |
van het woord: het kwaad moest bij de wortel aangepakt worden. En het kwaad, dat was in zijn ogen Satan zelf. | |
Verzet als constanteCharles kreeg voor het eerst rujme naamsbekendheid in 1953 door de publicatie van Volg het spoor terug, een controversieel en onthullend boek dat in het hartje van de Koude Oorlog geschreven werd. Hij was aan dit boek begonnen in 1948, toen het hem duidelijk werd dat het fascistische kwaad waartegen hij als verzetsman had gevochten, opnieuw de kop op stak. De sterke behoefte van de Nederlandse samenleving om het vooroorlogse gezag te herstellen had er toe geleid dat ‘landverraders’ niet of in onvoldoende mate waren gestraft en opnieuw belangrijke functies bekleedden. Met dit beleid had de overheid volgens Charles duidelijk gemaakt dat zij niet de ‘landverraders’ als fout beschouwde, maar het verzet. Verzet plegen tegen alles dat tegen zijn geweten en moreel gevoel in ging, vormde een essentieel onderdeel van Charles' persoonlijkheid. Hij groeide op in Groningen in een gereformeerd gezin. Zijn vader was handelaar in koffie en thee, zijn moeder leefde in de schaduw van haar echtgenoot. Charles keerde zich al vroeg van de kerk af, omdat hij niet kon geloven in een hogere macht. Zijn gereformeerde achtergrond leverde hem wel zijn rechtvaardigheidsgevoel op.Ga naar voetnoot3 Na zijn middelbare-school-tijd ging hij rechten studeren in zijn geboortestad. In 1939 behaalde hij zijn titel van meester in de rechten waarna hij aan een proefschrift begon over de golven van verhoogde criminaliteit in de jaren dertig in het Oostbrabantse Oss. Nog vóór de Duitse inval in Nederland was hij bij het verzet tegen het nationaal-socialisme betrokken. Onder het mom van vergelijkend onderzoek tussen Oss en een aantal Duitse steden met een hoog criminaliteitscijfer, reisde hij eind 1939 naar Duitsland om troepenconcentraties aan de Nederlandse oostgrens te observeren en deze door te geven aan de Britse inlichtingendienst. Op basis van zijn observaties voorspelde hij dat de Duitsers met Pasen 1940 Nederland binnen zouden vallen. Toen die inval, iets later dan hij had voorspeld, plaatsvond, werkte Charles bij het Openbaar Ministerie in de provincie Groningen. Hij bleef daar werken, ook nadat in het najaar van 1940 alle joden uit de rechterlijke macht ontzet werden, en hij duidelijk liet merken het daar niet mee eens te zijn. Een nieuwe baan in Middelburg werd afgeblazen omdat hij bij zijn werkgevers nu bekend stond als anti-Duits en onbetrouwbaar.Ga naar voetnoot4 Uiteindelijk kwam hij terecht bij de Tuchtraad van het Ministerie van landbouw en visserij in het rayon Groningen, Leeuwarden en Assen. Hij sloot zich aan bij het gewapende verzet en bij de illegale krant Het Parool, verleende veel steun aan ondergedoken joden en zette zich in voor het ontvreemden van persoonsbewijzen. Tegen het einde van de oorlog was hij zijn leven niet langer zeker. Hij moest vluchten en trok onder de naam Carlo (‘Charles’) Giuseppe Bandi- | |
[pagina 29]
| |
nelli door bezet en al bevrijd gebied. Zijn huis in Groningen werd gevorderd, zijn proefschrift dat bijna af was, werd vernietigd. In 1944 verscheen in de Volièrereeks van de illegale uitgeverij ‘In Agris Occupatis’ (waarvan hij mede-oprichter was) zijn eerste dichtbundel.Ga naar voetnoot5 Charles' verzet tegen de Duitse overheersing kwam voort uit een gevoel voor rechtvaardigheid, dat sterk ontwikkeld was door zijn gereformeerde achtergrond en zijn rechtenstudie. De Duitsers hadden op een onrechtmatige wijze bezit genomen van Nederland en moesten er dus ‘uitgetrapt’ worden.Ga naar voetnoot6 Zijn geweten en zijn opvatting van burgerlijk fatsoen waren de leidraad voor zijn handelen. Compromissen kende hij niet. Verzet plegen was voor hem de enig mogelijke opstelling in de bezettingstijd en verzetsmensen waren in zijn ogen dan ook de enigen die echt ‘goed’ waren geweest. Hij en vele verzetsmensen met hem, hadden verwacht dat politici en bestuurders zich daar rekenschap van zouden geven en hun verantwoordelijkheid in dezen zouden kennen door de opstelling van het verzet tijdens de oorlog als richtlijn te nemen voor de naoorlogse samenleving. Zijn hoop was dat niet alleen machtsverhoudingen, maar ook morele overwegingen leidraad zouden worden voor politiek en bestuur. De teleurstelling kon niet uitblijven. Toen vooroorlogse politieke verhoudingen zich in snel tempo herstelden, toen de zuivering van ‘foute’ Nederlanders zijns inziens onvoldoende doorgevoerd werd en toen bleek dat personen die tijdens de bezetting gecollaboreerd hadden, opnieuw op invloedrijke posities terechtkwarnen, voelde Charles zich gedwongen wederom in verzet te gaan. In het literaire tijdschrift Podium waar hij enige jaren redacteur van was, begon hij de misstanden van de naoorlogse samenleving aan te kaarten. Deze artikelen werden in 1953 gebundeld in Volg het spoor terug: ‘De titel Volg het spoor terug betekende dat de oorlog van 1940-1945 een glimp van de huid toonde van de demon die mee over ons leven heerst en ik nam op mij, daar een mes in te planten. Niet om het beest dood te maken, dat zou ik ook niet kunnen, maar om te laten zien wat er onder die huid zit. Om aan te tonen dat wij niet werkelijk van de demonie bevrijd zijn.’Ga naar voetnoot7 In 1949 was Charles (onder zijn eigen naam Nagel) cum laude gepromoveerd op de dissertatie De criminaliteit van Oss, waaraan hij in 1946 voor de tweede maal begonnen was. Hij werkte in deze eerste naoorlogse jaren als raadsheer bij het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden. Met zijn proefschrift werd hij de grondlegger van de Nederlandse criminologie.Ga naar voetnoot8 Zijn dissertatie werd beschouwd als een voorbeeld van het belang van onderzoek naar de oorzaken van crimineel gedrag. Later zou zijn belangstelling verschuiven naar de relatie tussen dader en slachtoffer en naar de politieke criminaliteit. In 1949 begon hij aan een universitaire loopbaan in | |
[pagina 30]
| |
Leiden, waar hij in 1956 benoemd werd als bijzonder hoogleraar in de penologie en criminele sociologie. Tot 1976 zou hij aan de RUL verbonden blijven. | |
Onverzoenlijk anti-conservatisme‘Ik ben verzoenlijk. Alleen niet ten opzichte van de krachten van de vijand en zijn actuele vertegenwoordigers. Die vijand is het in nazi-fascisme geactiveerde conservatisme. Die vertegenwoordigers zijn bv. Leopoldisten, anti-semieten, principiële belastingontduikers, herbewapenaars van Duitsland. En nakankerende collaborateurs’, schreef Charles in 1954 in een verantwoording achteraf van Volg het spoor terug.Ga naar voetnoot9 Deze onverzoenlijkheid ten opzichte van ‘de vijand’ is de rode draad die door de hele bundel heenloopt. Zolang hij nog bestond, kon de vijand niet vergeyen worden, omdat hij altijd weer.proberen zou een nieuwe greep naar de macht te doen. De naoorlogse geschiedenis had dit geleerd. De vijand, in de vorm van nazi-Duitsland en zijn Nederlandse collaborateurs, was er niet alleen de oorzaak van geweest dat de Nederlandse bevolking geleden had, maar vooral dat aan het zelfrespect van de Nederlanders een zware slag was toegebracht: ‘Het is de vernedering dat hij ons angst aangejaagd heeft, ons tot bange leugenaars maakte en ons tenslotte op onze beurt tot doodslaan dreef.’Ga naar voetnoot10 Het was volgens Charles deze vernedering die als verklaring diende voor het gebrek aan belangstelling voor de bezettingsperiode. Men schaamde zich ervoor en wilde deze vernederende periode het liefst zo snel mogelijk vergeten. En daarmee herkregen de conservatieve krachten in de Nederlandse samenleving de kans om de maatschappij naar hun hand te zetten. ‘Het was duidelijk dat de onzuiveren deze oorlog gewonnen hadden. Zij hadden hun status quo behouden ten koste van de verzetslieden.’Ga naar voetnoot11 | |
Het geweten versus de oude AdamHoe ze dat deden, beschreef Charles in korte, soms beschouwende, soms anecdotische stukjes, met een sterk persoonlijke inslag, en met een onverhuld gevoel van teleurstelling. Hij schreef over landverraders en hun naoorlogse rehabilitatie, over gevaarlijk nationalisme zoals van de zionisten en de Friezen, over ‘foute’ Duitsers die later weer hoge functies kregen en over gebeurtenissen die hij als verzetsman had meegemaakt. Door deze verhalen heen keert één thema voortdurend terug, de strijd tegen het kwaad vanuit de | |
[pagina 31]
| |
‘[...] hoogst persoonlijke intellektuele en etiese bloedvaten en kringspieren en ressentimenten, het zogenaamde geweten.’Ga naar voetnoot12 De oorlog was een manifestatie van dit kwaad en Charles. wilde met zijn boek aantonen dat 5 mei 1945 niet een werkelijke bevrijding van dit kwaad had betekend. Volgens hem was het kwade in ieder mens aanwezig (‘Ik ben geen humanist, want ik geloof niet in de Mens’Ga naar voetnoot13), maar dat betekende niet dat de mens reddeloos verloren was. Ieder mens kon altijd een keuze maken tussen toegeven aan deze,demon of er tegen strijden. De verantwoordelijkheid voor deze keuze legde hij consequent bij de mens zelf. Het was een individuele verantwoordelijkheid waar ieder mens aan gebonden was. En dus was er geen excuus voor diegenen die in de oorlog gecollaboreerd hadden, was er geen excuus ook om na de oorlog zachtzinnig met deze landverraders om te springen. Zijn afkeer van foute Duitsers is ook op deze opvatting van verantwoordelijkheid terug te voeren. ‘Het ging hem niet om de Duitsers als categorie, maar om degenen die de keuze tussen goed en kwaad op een verkeerde manier hadden gedaan’, was het latere oordeel van Kees Schuyt.Ga naar voetnoot14 De verzinnebeelding van het kwaad was voor Charles de Oude Adam, een figuur die door al zijn geschriften heenwandelde. De journalist Martin van Amerongen maakte in 1976 een karakteristiek van deze Adam van Charles: ‘In 1953 las de Oude Adam De Linie, was voorstander van de doodstraf voor gewone delinquenten, maar tevens voorstander van vrijlating van oorlogsmisdadigers, hij vond dat Leopold nooit had mogen abdiceren en kon niet verbijten dat wij onze militaire acties in Indonesië hadden gestaakt. Lunshof was zijn historicus, Werumeus Buning was zijn dichter, Pyke Koch was zijn schilder, maar Picasso achtte hij daarentegen een dolle hond. Hij was voor “eenheid” en tegen “schotjesgeest”, hij las De Telegraaf, hij maakte grapjes over de lafheid van de (bij zijn buren) ondergedoken joden, hij had een prinsessenkalender in de wachtkamer hangen en hij droomde van een preventieve oorlog tegen Rusland.’Ga naar voetnoot15 Vertaald naar de termen van de jaren zestig, was de Oude Adam een typische exponent van het ‘klootjesvolk’. | |
Reacties op Volg het spoor terugVolg het spoor terug werd een klassieker in de Nederlandse literatuur. De ontvangst was wisselend en dit stimuleerde de verkoop.Ga naar voetnoot16 Na vier maanden verscheen een tweede druk en inmiddels is het boek aan een twaalfde druk bezig. Voor deze | |
[pagina 32]
| |
bundel kreeg Charles in 1953 de extra prijs van de Jan Campertstichting, en een jaar later de prozaprijs van de gemeente Amsterdam. De conservatieve pers sabelde Volg het spoor terug op een vernietigende wijze neer. De Linie noemde het ‘een deerniswekkend boek van een zoeker’Ga naar voetnoot17, de Haagse Post vond Charles ‘een eenzaam prediker zonder geloof’, met een gebrek aan humor en een starre eenzijdigheidGa naar voetnoot18, en Elsevier kopte zijn recensie met ‘Een straatjongen scheldt’.Ga naar voetnoot19 Ook Het Parool, in de oorlog begonnen als linkse illegale krant, maar in de jaren vijftig heel wat minder progressief, vond Charles niet overtuigend en veel te absoluut in zijn denken. Charles was niet in staat verder te kijken dan de oorlog.Ga naar voetnoot20 Daarentegen was de liberale en progressieve pers heel wat positiever, zij het dat ook hier vraagtekens gezet werden bij Charles' radicalisme. Simon Vestdijk in het Algemeen Handelsblad was lovend over de overtuigingskracht van Charles, noemde het boek de ‘vorm geworden stem van een geweten’, maar vond de schrijver ook een doordrijver die af en toe ontaardde in simplisme.Ga naar voetnoot21 De Groene Amsterdammer was zo enthousiast over dit ‘totale verzet tegen de totalitaire vijand’, dat ze Volg het spoor terug tot ‘boek van de maand’ bombardeerde.Ga naar voetnoot22 En recensent L.J. Zimmermann van Socialisme en Democratie rekende het tot de belangrijkste boeken, zo niet hèt belangrijkste, dat sedert 1945 verschenen was. Tegelijkertijd vond Zimmermann echter dat de ‘honnêteté’ van Charles weinig houvast bood voor het dagelijks handelen, ‘[...] daar het leven in een gemeenschap slechts dankzij het compromis mogelijk en draaglijk is.’Ga naar voetnoot23 Eenzelfde streven naar gematigheid vinden we in de kritiek van de historicus Pieter Geyl in Vrij Nederland, die echter wel de meest genuanceerde was. Geyl toonde grote bewondering voor de persoon Charles en diens overtuiging, maar had zijn bedenkingen over diens vooroordelen en eenzijdigheid. Geyl verweet Charles dat hij niet goed kon zetten dat de betekenis van het verzet vooral moreel was geweest, en dat het verzet zonder de macht van militairen en politici weinig zin zou hebben gehad. Charles leefde volgens hem volledig in de wereld van ‘Ik verdom het’, in de geest van het puurste en meest onvoorwaardelijke individualisme en dat was nu eenmaal niet de geest waar de maatschappelijke orde op gevestigd was. Niettemin was Volg het spoor terug voor Geyl ‘[...] het klassieke document in onze taal van de ontgoocheling van de verzetsstrijder.’Ga naar voetnoot24 Als reactie op deze recensie en op een veel negatievere radio-kritiek van Garmt Stuiveling (‘Volg het spoor terug is een brutaal geschrift’) sprong Annie Romein-Verschoor in De Nieuwe Stem voor Charles in de bres. Volgens haar gingen beide critici voorbij aan de feiten waar het boek stijf van stond en richtten ze zich in hun kritiek meer op de ‘onverbloemde en briljante’ wijze waarop Charles die feiten | |
[pagina 33]
| |
naar voren gebracht had, dan op het ten hemel schreiende van die feiten zelf. Beide heren hadden ook niet begrepen vanuit welke ervaring Charles tot zijn opvattingen gekomen was en dat Charles door zijn ervaring in en na de oorlog geleerd had dat de burgermoed van het verzet oneindig meer waard was dan de zwaard-en stengunmoed van de grootmachten.Ga naar voetnoot25 Het is vreemd, dat geen van de recensenten inging op één aspect van het boek dat veertig jaar later wel heel erg in het oog springt, het a-historische karakter er van. Charles leverde uitsluitend commentaar op eigentijdse gebeurtenissen en ontwikkelingen, hij legde daarin meestal een link naar het (oorlogs)verleden, maar plaatste deze ontwikkelingen niet in een bredere historische context, hij gaf er geen historische verklaring voor. Op 10 mei 1940 begon voor Charles het jaar nul. Zijn context was uitsluitend van morele en juridische aard, waardoor zijn benadering vrij beperkt van karakter was. Charles kan gerekend worden tot het progressieve deel van de Nederlandse intellectuelen in de jaren vijftig, maar nam in deze kring een nogal geïsoleerde positie in. Daar zijn drie verklaringen voor. In de eerste plaat zijn bovengenoemde beperktheid in benadering. Charles mengde zich bijvoorbeeld niet in het grote debat over het verval en de dreigende ondergang van de Westerse beschaving waar andere intellectuelen zoals Willem Banning, H.M. van Randwijk, Fred. L. Polak en Jan Romein zich wel intensief mee bezighielden. Zij analyseerden dit verval breedvoerig en droegen mogelijke oplossingen in de vorm van ‘geestelijke vernieuwing’ en streven naar ‘gemeenschap’ aan. Eigentijdse problemen werden in het kader van deze cultuurcrisis geplaatst.Ga naar voetnoot26 Het vertoog over de cultuurcrisis was in zwaarbeladen, algemene termen gesteld, terwijl Charles zijn teleurstelling over niet uitgekomen verwachtingen aan de hand van concrete gevallen uit de doeken deed. Vanuit een sterk ontwikkeld moreel besef klaagde Charles de Nederlanse samenleving aan en op een bijna juridische wijze onderbouwde hij deze aanklacht met voorbeelden van ‘misdaden tegen het burgerlijk fatsoen en het geweten’. In de tweede plaats had Charles meer affiniteit met de kring yan oud-verzetslieden, één van de groepen die volgens Von der Dunk door de oorlog extra diep waren getekend en bij wie de breuk niet met een pleister van conformisme kon worden bedekt.Ga naar voetnoot27 Deze mensen waren vaak teleurgesteld en verbitterd omdat zij ‘[...] niet de rol hadden mogen spelen, waarop zij recht meenden te hebben en [die] zich gepasseerd zagen door anderen, die niet hun leven hadden geriskeerd.’Ga naar voetnoot28 Toch moeten we hier een kanttekening bij plaatsen. Charles was natuurlijk ook diep getekend door de oorlog en zou dat ook altijd blijven, maar zijn opstelling na de oorlog kwam niet voort uit gefrustreerde ambitie om in de naoorlogse samenleving een invloedrijke positie in te nemen. Politieke ambities had hij niet en vrij snel na | |
[pagina 34]
| |
de bevrijding heeft hij de draad van zijn vooroorlogse leven weer opgepakt, maakte hij zijn dissertatie af en begon aan een academische loopbaan. Het was hem er vooral om te doen dat de morele maatstaven die de basis van de daden van het verzet geweest waren, ook in de naoorlogse politiek en samenleving richtlijnen zouden zijn. Op het moment dat hij zich realiseerde dat dat niet gebeurde, ging hij opnieuw in verzet. Daarbij maakte hij zich niet zozeer druk over het herstel van vooroorlogse instellingen en structuren, maar wel over de personen die in deze herstelde structuren functies bekleedden, terwijl ze daar volgens hem niet het recht toe hadden.Ga naar voetnoot29 De reacties in Socialisme en Democratie, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer op Volg het spoor terug geven een derde verklaring voor Charles' geïsoleerde positie. De recensies zijn een glasheldere afspiegeling van de verhoudingen en opvattingen in het progressieve Nederlandse intellectuele klimaat aan het begin van de jaren vijftig. De meerderheid van de intellectuelen uit deze progressieve hoek waren realistische sociaal-democraten, dat wil zeggen, voorstanders van een niet-uto-pistisch, pragmatisch socialisme dat niet langer geleid werd door dogma's of hooggegrepen idealen. Centrale figuren van deze intellectuele kring waren Willem Banning, Jacques de Kadt en Joop den Uyl. Sociaal-democraten moesten zich in hun opvattingen over politiek en beleid aanpassen aan de werkelijkheid van het moment, vond men. In de woorden van de latere minister van Financiën H.J. Hofstra: ‘[...] wie reële invloed wil oefenen, wie als onvolmaakt mens wil werken aan een onvolmaakte wereld, ontkomt niet aan de eisen van deze onvolmaakte wereld en ontkomt met name niet aan het voor idealisten zo moeilijk te aanvaarden compromis, dat nu eenmaal kenmerk van deze wereld is.’Ga naar voetnoot30 In de marge van de sociaal-democratische beweging bevond zich een kleine groep die weigerde zich aan te passen aan de politieke omstandigheden. Deze intellectuelen wilden zich laten leiden door een meer idealistisch socialisme, waarin niet de materiële welvaart van de mens centraal stond, maar het geestelijk welzijn. Het waren non-conformisten, zoals ds. J.J. Buskes, H.M. van Randwijk, C.J. Dippel, en Kr. Strijd. Ook J.B. Charles kan tot deze groep gerekend worden. Zij weigerden compromissen te sluiten ten gunste van politieke doelen en stelden trouw aan hun morele overtuigingen boven het behoud van de politieke positie van de Partij van de Arbeid. Zij hadden in opvattingen veel affiniteit met onafhankelijk linkse, niet-communistische intellectuelen zoals het echtpaar Jan en Annie Romein, Nico Donkersloot en W.F. Wertheim die zich verzameld hadden rond de bladen De Nieuwe Stem en De Groene Amsterdammer. Allen hadden een teleurstelling over de naoorlogse Nederlandse samenleving gemeen. | |
[pagina 35]
| |
‘Deze na-oorlogse wereld bevalt me niet, bevalt me minder dan de vooroorlogse, minder, en ik schrik van mijn eigen woorden, minder dan de oorlogsjaren. Omdat de droom en het protest, deze twee gezellen van de levende geest, als verschoppelingen onder ons ronddolen en geen herberg meer vinden. [...] Omdat de menigte niet meer schreeuwt en niet meer demonstreert, menen zij hen op hun hand te hebben, maar ze vergeten dat er iets bezig is te gebeuren dat nog duizendmaal erger is dan relletjes en een revolutie, nl. dat de mensen zo gehoorzaam en volgzaam en dood en gedesinteresseerd zijn dat ze met Billy Graham, Abe Lenstra en Rita Hayworth in hun midden de atoombom gelaten afwachten,’Ga naar voetnoot31 schreef H.M. van Randwijk in 1955. Van Randwijk, Charles en de hunnen waren echter roependen in de woestijn. Hun maatschappijkritiek en hun verzet tegen het heersende conformisme werden geïnterpreteerd als onvermogen om zich na de bezettingstijd aan te passen aan het ‘normale’ leven of als pogingen tot communistische indoctrinatie. De tijdgeest die beheerst werd door pragmatisme en anti-communisme verhinderde dat de opvattingen van deze minderheidsgroep aanzet werden tot een brede intellectuele discussie over het conformistische klimaat van de Nederlandse samenleving in de jaren vijftig. | |
De Derde WegDe non-conformistische minderheidsgroep van Van Randwijk en Charles cum suis zorgde er wel voor dat het debat in ‘links’ intellectueel Nederland in de jaren veertig en vijftig niet volledig beheerst werd door harmonie en consensus. Gemakkelijk had deze groep het niet. Tekenend voor de manier waarop er binnen de PvdA over hun opvattingen gedacht werd, was de reactie van de partijleiding op de oprichting van de vredesbeweging ‘De Derde Weg’. Eenenvijftig pacifistische en socialistische intellectuelen, waaronder ook Nagel/Charles, hadden zich in december 1951 verenigd in deze beweging en verklaarden in een manifest dat zij zowel het Atlantisch Pact als de Kominform afwezen. Zij zagen ‘[...] de “Derde Weg” als de weg, die uit het doodlopende slop van deze tweeledige afhankelijkheid náár de vrede leidt.’Ga naar voetnoot32 Ongerustheid over de eenzijdige voorlichting in pers, film en radio, over de toenemende Russenhaat onder de Nederlandse bevolking en over het kritiekloos aanvaarden van de verslechterende internationale verhoudingen was de aanleiding geweest tot het manifest. CPN-leden mochten zich niet bij de beweging aansluiten. Een keuze voor Moskou was kiezen voor een onaanvaardbare methode om een van oorsprong groot en goed ideaal te verwezenlijken.Ga naar voetnoot33 Charles koos uit morele overwegingen voor ‘De Derde Weg’, niet omdat hij geloofde dat deze naar een histori- | |
[pagina 36]
| |
sche wereldvrede zou leiden, maar omdat ‘De Derde Weg’ de keuze tussen twee kwaden, Amerika en de Sovjet-Unie ophief.Ga naar voetnoot34 Het was voor hem een daad van verzet tegen de Westerse defensie die zich hoe langer hoe meer compromitteerde tot reactie. ‘De Derde Weg’ werd vooral ondersteund uit de kring rond De Nieuwe Stem. Van sociaal-democratische zijde stond men overwegend kritisch tegenover de beweging. PvdA-voorzitter Koos Vorrink ging zelfs zo ver dat hij partijleden als Buskes, Donkersloot, Nagel/Charles en De Wolff bij zich riep en bedreigde met royement als zij hun handtekening onder het manifest niet terugtrokken. Nagel zegde bij deze gelegenheid zijn lidmaatschap van de partij op. Enerzijds omdat hij zich door Vorrink ‘onbeschoft bejegend’ voelde, anderzijds omdat buitenlandspecialist Alfred Mozer tijdens deze bijeenkomst aankondigde dat de PvdA er voorstander van was dat Spanje lid van de NAVO werd.Ga naar voetnoot35 Al langere tijd was Nagel ontevreden geweest over het het PvdA-beleid, maar de bereidheid om samen te werken met een fascistische dictator was de druppel die de emmer deed overlopen. Nagels uittreden was niet meer dan een logisch gevolg van zijn radicale anti-fascisme, dat hij belangrijker achtte dan het socialisme. | |
De obsessie met DuitslandDe strijd tegen het fascisme zette hij na de publicatie van Volg het spoor terug onverdroten voort. Aanvankelijk publiceerde hij regelmatig in het literaire maandblad Maatstaf dat geredigeerd werd door ex-mede-verzetsstrijder Bert Bakker, vanaf 1955 schreef hij ook in De Nieuwe Stem. Van dit laatste tijdschrift was hij ook enige tijd literair redacteur. In de essays voor deze tijdschriften bleef zijn belangrijkste criterium voor de beoordeling van zowel individuele personen als hele naties hun opstelling tijdens de oorlog. Voor zijn werk moest hij regelmatig in Duitsland zijn zodat hij de kans had om zowel Westduitsers als Oostduitsers goed te observeren en de politiek van hun regeringen te toetsen aan zijn morele criteria. Duitsland en Duitsers hadden voor hem alles te maken met ‘[...] chicanes en dwinglandij, met de absolute brutaliteit, met het absolute gelijkhebben, het widerspruchslos festgestellt werden, met jankerig zelfbeklag bij uitnemend in het oog gehouden materieel eigenbelang, met tyrannie en dood’,Ga naar voetnoot36 noteerde hij bij een bezoek aan dit land in 1950. En acht jaar later adviseerde hij zijn lezers: ‘Voor een gezonde historische walgkuur moet men München gaan zien.’Ga naar voetnoot37 West- of Oost-Duitsland maakte weinig verschil, ook een hotel in Oost-Duitsland | |
[pagina 37]
| |
rook ‘[...] Duits, dat is een beetje naar voedsel en een beetje zurig.’Ga naar voetnoot38 Alleen in één opzicht was er geen verschil tussen Oost- en Westduitsers: beiden waren ijverig en werklustig, ‘die Arbeit soll doch klappen, nicht?’Ga naar voetnoot39 Hoewel hij door tegenstanders wel voor fellow-traveller werd uitgescholden (maar dat werden alle aanhangers van de Derde-Weg-beweging) moest Charles niets hebben van het systeem van de DDR. Hij realiseerde zich heel goed dat Oost-Duitsland een dictatuur was en omdat hij tegen iedere dictatuur was, was hij ook tegen die van het proletariaat. In zijn reisverslagen uitte hij veelvuldig kritiek op de DDR. Uiterst sarcastisch kon hij zijn over het democratisch gehalte en de vrijheid in Oost-Duitsland, mild ironiserend was hij over het dagelijks bestaan: ‘[...] de kranen spuiten prachtig zeer heet en zeer koud water, dat kón niet beter.’ Hij noteerde dat er files huisvrouwen voor de groentenwinkels stonden, dat Oostberlijnse restaurants in lelijke burgerlijke stijl ingericht waren, dat de rechtspraak onrechtvaardig was en dat overal portretten van staatspresident Pieck hingen. Maar, haastte hij zich hier aan toe te voegen, wat de nazi's hebben uitgehaald, is allemaal nog veel erger.Ga naar voetnoot40 En als hij door Oost-Berlijn liep, voelde hij zich tevreden bij de aanblik van ruïnes, vervallen huizen en armoede. Deze Duitsers hadden tenminste moeten boeten voor hun zonden. Uiteraard toonde hij zich fel tégen de herbewapening van West-Duitsland en de aansluiting van de BRD bij de NAVO. Zijns inziens zou dat aan talloze nazi's de kans bieden opnieuw een greep naar de macht te doen. De latere benoeming tot opperbevelhebber van de NAVO van generaal Speidel, die zijn sporen in het Derde Rijk had verdiend, was het bewijs van Charles' vooruitziende blik. Eerst in 1959 zien we een vprschuiving in Charles' houding ten opzichte van Duitsland en de Duitsers optreden. In een rede ter gelegenheid van de prijs Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 die hij in dat jaar ontving, pleitte hij voor een normale gedifferentieerde, houdingten opzichte van Duitsers.Ga naar voetnoot41 Alleen de fascisten onder hen, zowel in Oost- als in West-Duitsland, moesten verketterd blijven. Charles onderbouwde in deze rede voor het eerst zijn bezwaren tegen het Duitse volk zonder direct te vervallen.in het Duitse oorlogsverleden. Volgens hem was het probleem van de Duitser, en in mindere mate ook van de Nederlander, dat hij zo weinig vertrouwen had in zijn eigen persoon. Individuele invloed op en verantwoording voor het practisch functioneren van de samenleving was nu eenmaal in Duitsland een minder op prijs gestelde zaak. Democratie had daarom weinig kunnen uitrichten in West-Duitsland. Als vanzelfsprekend stelden Duitsers zich en masse op achter partij, regering of internationaal blok en lieten zich leven door massificatie en gemeenschapsdwang, terwijl de individuele persoon, ‘de macht van de kleinste eenheden’ niet telde. En juist de individuele mens, diens keuzes en beslissingen, telde voor Charles zwaar. De mens moest ‘worden als kiezelstenen: hard en manoevreerbaar’, en dus non-conformistisch, ook al wekte dat de haat van de conformistische meerderheid op.Ga naar voetnoot42 | |
[pagina 38]
| |
Hoewel Charles' oordeel over Duitsland aan het einde van het decennium wat milder geworden was, verdween zijn afkeer van het Duitse oorlogsverleden nooit, zeker niet wanneer eigentijdse gebeurtenissen de herinnering aan de periode ‘40-’45 deden oplaaien. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1962-1963 toen er voorbereidingen werden getroffen om Westduitse soldaten in het Brabantse Budel te legeren. Aan het slot van een stille tocht tegen dit voornemen op 26 januari 1963, legden Charles en de schrijfster Marga Minco een krans op het eregraf van Budel, waar door de Duitsers vermoorde verzetsmensen begraven waren. Ook zijn artikel in Vrij Nederland twee jaar later, gericht tegen de verloving van Beatrix en Claus, toonde zijn onverzoenlijkheid tegenover álle verantwoordelijken voor de nationaal-socialistische wandaden, ongeacht of zij generaal waren geweest, of slechts voor hun nummer opgekomen waren. | |
Joegoslavië en HongarijeVoor Charles was het nationaal-socialisme een ernstiger vorm van totalitarisme dan het communisme en ook hierin onderscheidde hij zich van de meeste van zijn tijdgenoten. Zowel door de ‘pragmatische’ als de ‘idealistische’ socialistische intellectuelen werd het communisme beschouwd als een even groot kwaad als het nationaal-socialisme. In de strijd tegen het communisme werd ook voortdurend gerefereerd aan het nationaal-socialistische ‘voorbeeld’ en werden Hitler en Stalin op één lijn gesteld. Charles verafschuwde het communisme, maar een dergelijke dictatuur was voor hem tot op zekere hoogte nog acceptabel. Het socialisme was immers van oorsprong een vorm van verzet geweest tegen ‘de kapitalistische, imperialistische, kolonialistische wereld’ en niet, zoals in het geval van het fascisme, een greep naar de macht van conservatieve krachten.Ga naar voetnoot43 Deze begrijpelijke, maar niettemin naïeve opstelling versterkt de indruk dat voor Charles ethische motieven en idealen altijd het zwaarst wogen. Degene die opkwam voor ‘het geloof in gelijke menselijke waardigheid van alle individuen’ kreeg van hem meer krediet dan degenen die ‘het belang van de ene mens boven dat van de andere’ stelde. Zijn reactie op de onderdrukking van de Hongaarse opstand in 1956 en zijn houding tegenover Tito onderbouwen dit. Tito was voor Charles een oorlogsheid, die zich met zijn partisanenleger niet alleen had verzet tegen de Duitsers maar ook nog strijd had moeten leveren tegen de door de geallieerden gesteunde Tsjetniks onder leiding van generaal Mikailowitsj. Tito's overwinning op de Duitsers was in zijn ogen tegelijkertijd een overwinning op de reactie in de persoon van de conservatieve Mikailowitsj geweest. Een tweede reden voor zijn bewondering voor Tito lag in de Joegoslavische houding ten opzichte van de Sovjet-Unie in 1948. Tito was niet door de knieën gegaan voor militaire dreiging en had zich niet in paniek laten corrumperen door Amerika in de armen te vliegen. Volgens Charles kon Nederland, dat twintig maal minder bedreigd werd en economisch veel minder kwetsbaar was, | |
[pagina 39]
| |
daar wat van leren: ‘De Nederlander [...] wordt bloedrood van schaamte over zijn regering, over zijn pers, over zijn volk.’Ga naar voetnoot44 Die regering had Nederland verbonden met Duitse executeurs, beulsknechten, sergeanten en kolonels die de oorlog hadden overleefd en die nu de ruggegraat van het nieuwe Duitse leger vormden.Ga naar voetnoot45 Die regering had toegestaan dat oud-Hitler-generaal Speidel opperbevelhebber van de NAVO was geworden en had als haar eigen minister van Defensie generaal Staf gekozen, die in de oorlog actief meegewerkt had om Nederlandse arbeidskrachten naar Oost-Europa te sturen.Ga naar voetnoot46 Charles' reactie op het neerslaan van de Hongaarse opstand was zeer uniek. Charles stelde dat het natuurlijk heel afschuwelijk voor Hongarije was om satellietstaat van de Sovjet-Unie te zijn, maar, vroeg hij zich af, wat was Hongarije vóór het in deze rampzalige toestand geraakte? Ook een satellietstaat, maar dan van Hitler-Duitsland. In het kielzog van de Duitse legers waren Hongaarse soldaten brandend en moordend de Sovjet-Unie binnengetrokken en dus vond hij: ‘[...] dat niemand er bezwaar tegen kan maken, dat die toestand (van satellietstaat, TdV) lang genoeg moest aanhouden om Rusland het gevoel te geven dat de aanval voorgoed teruggeslagen, schadevergoeding betaald en enige veiligheid verzekerd was.’Ga naar voetnoot47 Ook vóór de aansluiting bij het Derde Rijk was Hongarije een dictatuur, evenals de meeste andere satellietstaten van de Sovjet-Unie. En dus was het volgens Charles een simplisme om het voor te stellen alsof de arme Hongaren na de Tweede Wereldoorlog op noodlottige wijze onder het absolutisme geraakt waren: ‘Men vergeet gauw. Men doet het graag.’ De lezer van dit artikel ‘Eastern Approaches’ kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat Charles eigenlijk bedoelde: eigen schuld, dikke bult; de satellietstaten krijgen wat hun toekomt. | |
WeervarkensCharles' afkeer van fascisten en communisten was groot, maar zijn haat tegen excommunisten van het kaliber ‘renegaten’ was zo mogelijk nog groter. Meer dan eens werden deze renegaten doelwit van zijn kritiek. Dergelijke ex-communisten waren in Charles' ogen hypocrieten die meedraaiden met de wind van de tijd en die geen eigen overtuiging of moreel besef hadden: ‘De sociale zekerheden zijn binnen, wij hoeven niet meer links te zijn. De linkse goodwill van na de oorlog is verdwenen, wij hoeven niet meer rood te doen. Wij hebben met het communisme gekoketteerd of zijn zelfs lid van de C.P.N. geweest, maar nu zijn we nihilist. Van links zijn wij link geworden. Het is de tijd van de renegaten, van oud-theologen en oud-commumsanten.’Ga naar voetnoot48 | |
[pagina 40]
| |
Weervarkens, noemde hij hen in 1957, in een artikel naar aanleiding van de heftige Nederlandse reactie op de onderdrukking van de Hongaarse opstand in november 1956. In Charles' ogen was het gebeuren in Hongarije voor ex-communisten, ex-anarchisten en ex-communisanten vooral een uitgelezen kans geweest om in het openbaar ‘de partij te kiezen van het meerderheidsgelijk’.Ga naar voetnoot49 Volgens hem waren er twee soorten oud-communisten. Degenen die hun idealisme bewaard hadden, maar de partij verlaten hadden omdat zij het geloof in de communistische methodes hadden verloren. En degenen die tégen datgene waren, waar zij eens vóór waren, en die als ex-communisten de rest van de wereld wilden dwingen om op precies dezelfde wijze tegen het communisme te zijn zoals zij. De ex-communist was wat methode en principe betreft niet veranderd: ‘Hij is bereid gebleven om de Duivel te charteren als bondgenoot tegen Beëlzebub.’Ga naar voetnoot50 Met andere woorden: de ex-communist ging over lijken om zijn doel te bereiken. Exponent van dit renegatendom was Jacques de Kadt, politiek commentator, Tweede Kamerlid en tot het einde van de jaren vijftig buitenlandspecialist van de Partij van de Arbeid. Volgens Charles ontbrak het De Kadt aan gevoel en moreel besef en was hij in dit opzicht niet veranderd sinds de jaren twintig toen hij nog communist was. De Kadt was inderdaad in de jaren veertig en vijftig een uiterst onverzoenlijke en bij vlagen irritante anti-communist die er niet voor terugschrok om uit naam van dit anti-communisme herhaaldelijk te pleiten voor forse uitbreiding van de Nederlandse defensie en voor beroepsverboden van (vermeende) communisten en fellowtravellers. Met zijn fervente steun aan Amerika verpersoonlijkte De Kadt in de ogen van Charles het reactionaire conservatisme dat even gevaarlijk was als de totalitaire dreiging uit het oosten. Charles schreef het nergens expliciet, maar het lijkt alsof hij De Kadt beschouwde als het prototype van de opportunist die zelf geen innerlijke overtuiging had maar zijn opstelling liet afhangen van de politieke situatie van het moment. Hij rekende De Kadt tot de ‘weervarkens’, een kruising tussen weerhanen en weerwolven. Weervarkens waren intolerante en tyrannieke verklikkers, die wisten uit welke hoek de wind waaide, en die zich daaraan aanpasten.Ga naar voetnoot51 Charles oordeelde hier wel heel streng en eenzijdig over De Kadt en ging in zijn oordeel volledig voorbij aan die episoden in De Kadts leven en loopbaan waarin deze wel degelijk getoond had een onafhankelijk oordeel te hebben. De Kadt had de communistische partij verlaten uit afkeer van de rechtlijnigheid en a-democratische partijstructuur, hij had in de oorlog niet gecollaboreerd maar was slachtoffer geweest van het Japanse fascisme en als een van de weinigen had hij tijdens het Nederlands-Indonesische conflict gepleit voor een spoedige onafhankelijkheid van | |
[pagina 41]
| |
Nederlands-Indië. En in zijn belangrijkste boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid uit 1939 had hij zich een fervent tegenstander van het totalitaire fascisme getoond. In zijn oordeel over De Kadt liet Charles zien dat hij weinig oog had voor de individuele context van de figuren waarover hij oordeelde. Zijn fixatie op conformisme kon daarom gemakkelijk leiden tot kortzichtigheid. Toch is ook deze kortzichtigheid te verklaren. Zijn diepgewortelde geloof in de noodzaak tot het plegen van verzet als enige strijdmiddel tegen het kwaad liet nu eenmaal weinig ruimte voor nuancering. | |
Onvoorwaardelijk verzetIn 1962 werden de artikelen die sinds 1953 verschenen waren in De Nieuwe Stem, Maatstaf en Vrij Nederland gebundeld in Van het kleine koude front. Het boek werd uitgegeven door De Bezige Bij, waarvan Charles vanaf 1959 voorzitter was. Deze bundel is wat strakker gestructureerd dan Volg het spoor terug en bestaat uit vier delen. In het eerste deel staan Charles' artikelen over de twee Duitslanden en de Duitsers van toen en nu en het tweede deel gaat over naoorlogs niet-gerechtvaardigd eerherstel (van autofabrikant Van Doorne, secretaris-generaal Hirschfeld, de componist Badings en de letterkundige G. Stuiveling). In het derde deel behandelt hij de ‘oorlog-van-nu’ (‘De koude oorlog van vandaag en de hete oorlog van twintig jaar geleden zijn tweelingen’Ga naar voetnoot52) en het laatste deel bevat artikelen over de ‘onheilige alliantie van eigenbaat, vroomheidswaan en geweld’. Wat in vrijwel al deze artikelen opvalt, is hoe hij vasthoudt aan de criteria waarmee hij misstanden te lijf gaat. Relativering was Charles vreemd, en daarmee ook schijnheiligheid. Voor hem bestond er geen kwaad in gradaties. Het ene kwaad op de wereld maakte het kwaad elders niet minder erg: ‘Iemand die beweert dat wij nu maar niet meer over de verleden hete oorlog van Franco, Hitler en Mussolini moeten praten omdat er een koude oorlog te doorstaan is, is een domoor of een bedrieger en meestal beide.’Ga naar voetnoot53 En dus mocht het Duitse oorlogsverleden niet verdoezeld worden door de dreiging uit de Sovjet-Unie: ‘Van onze tijd wordt opzettelijk of uit onmacht een warboel gemaakt. [...] Als wij boven op de geschiedenis staan - wanneer ik dit krankzinnige beeld even mag gebruiken - hebben wij er geen idee van dat die berg in sediment na sediment afwisselend door westerstormen en oostervloeden opgelegd, in laag na laag opgebracht is. [...] Het enige dat de mens kan doen om daar niet in begraven te raken, is deze gelaagde struktuur in het oog houden. Men kan alleen menselijk leven als men distantie neemt tot wat door de stroom van links en wat door die van rechts wordt aangevoerd, weigert zich er door te laten overdekken en alles op zichzelf naar één maatstaf te beoordelen. Ik weiger dat wat ik beleef, te ervaren als een moerassige janboel waarin men tenslotte alleen nog maar verlangt naar het verdrinken.’Ga naar voetnoot54 | |
[pagina 42]
| |
De moerassige janboel van de jaren vijftig, met zijn problematiek van nieuwe wereldverhoudingen en internationale spanningen, van wederopbouw, van het in stand houden van de rooms-rode coalitie en van dekolonisatieperikelen, mocht volgens Charles geen excuus vormen voor vertroebeling van de beoordelingscriteria van goed en kwaad. Eén van de figuren die hij verantwoordelijk hield voor deze janboel was Joseph Luns, door Charles meestal ‘de hese hufter’ genoemd: ‘Het ongelofelijke wat minister Luns op zijn geweten heeft: Enorm economisch verlies aan geld en relaties, aan goodwill in Zuidoost-Azie, om niet te spreken van de doden, en van het feit dat ons land het Albanië van de NAVO geworden is. Dat danken we aan meneer Luns en de roomse politiek in Nederland. Dat de PvdA om op sociaal-economisch gebied te kunnen samenwerken met de roomsen, die offers gebracht heeft, is niet te vergeven. ’Ga naar voetnoot55 Verschuivingen in dergelijke maatstaven waren ontoelaatbaar, omdat het fascisme daarmee, meer dan bij handhaving van zuivere criteria, in stand gehouden zou worden. Charles was niet zo naief te geloven dat het kwaad uitgeroeid zou kunnen worden (‘ik heb geen heilsverwachtingen’), maar hij leefde wel in de overtuiging dat er onvoorwaardelijk verzet tegen gepleegd moest worden, omdat anders het kwaad nog erger zou worden. Erkenning van de rechtvaardigheid van dit verzet was de logische consequentie van deze opstelling. Daarom was het in zijn ogen ook onmogelijk dat Nederland een vriendschapsverdrag met Duitsland zou sluiten, omdat dat een ontkenning van de rechtvaardigheid van het Nederlandse verzet in de oorlog zou betekenen.Ga naar voetnoot56 | |
Een voorbeeld van zuiver en compromisloos denkenVan het kleine koude front, was, evenals Volg het spoor terug, een succes. In zeven maanden werden 12.000 exemplaren van het boek verkocht. Bijna vijfentwintig jaar na de eerste publicatie van Van het kleine koude front beschreef de publicist Henk Bakker welke indruk dat boek indertijd op hem en zijn generatie gemaakt had: ‘[...] Ik herinner me hoe ik in 1962 Van het kleine koude front heb verslonden - voor de prijs van zes gulden vijftig. Ik was bij lange na niet de enige. Hier trof mijn (studenten)generatie aan wat ze in die jaren had gemist. Het was ook een kennismaking met oorlog en bezetting op een heel andere manier dan we gewend waren.’Ga naar voetnoot57 Bakker en zijn medestudenten zullen in 1962 ongeveer twintig jaar oud geweest zijn. Zijn uitspraak geeft ons de mogelijkheid het begrip ‘jongeren’ in de context | |
[pagina 43]
| |
van de ‘beweging van zestig’ nader te specificeren. Terecht merkt Doeko Bosscher op dat ‘de naoorlogse generatie’ (geboren tussen 1946 en 1949) te jong moet zijn geweest om de discussies over de Tweede Wereldoorlog die vanaf het begin van de jaren zestig losbarstten, goed te volgen.Ga naar voetnoot58 Anders was dit blijkbaar met de jongeren die in de oorlog geboren waren en die in 1962 Van het kleine koude front ademloos verslonden. Charles' boek bood hun een voorbeeld van zuiver denken en leven. Jongeren in de leeftijd rond de twintig hebben een sterke behoefte aan een scherpe definiëring van goed en kwaad, zowel in hun persoonlijk als in hun maatschappelijk bestaan. Charles reikte hun die definitie op een presenteerblaadje aan, en gaf hun tegelijkertijd argumenten om zich af te zetten tegen de generatie van hun ouders. Charles' onvrede over de manier waarop de Nederlandse samenleving zich na de oorlog ontwikkeld had, viel goed in te passen in hun eigen onvrede over de Nederlandse samenleving aan het begin van de jaren zestig. Het ‘fascisme’ dat zij in hun eigentijdse samenleving meenden te onderscheiden, konden zij met behulp van Charles' werk terugvoeren op de fouten die door de Nederlandse bevolking in en na de oorlog begaan waren. De ontsporing in de oorlog was nooit rechtgezet, het kwaad was niet uitgeroeid door het opportunisme en de compromisbereidheid van de naoorlogse overheid en politiek. Het was juist ook deze overheersende pragmatische instelling, samen met een grote toekomstgerichtheid en de gespannen internationale situatie in de jaren vijftig die verhinderden dat de thema's die Charles aanroerde in zijn werk, onderwerp van grote debatten werden. Hoewel hij veel gelezen werd, bleef Charles een marginale figuur, omdat hij niet goed paste in het politieke en culturele klimaat van de naoorlogse jaren veertig en vijftig. Hij was niet de enige. Ook de twee groepen, waar hij qua ideeën de meeste verwantschap mee had, kritische socialistische intellectuelen en ex-verzetsmensen, bevonden zich in een marginale positie. Wel vormden zij, wat bombastisch uitgedrukt, het ‘geweten’ van de Nederlandse samenleving en politiek en zorgden ze ervoor dat de discussies over eigentijdse ontwikkelingen levendig waren. Charles nam binnen deze groepen een bijzondere positie in omdat hij voortdurend terugkwam op het fundamentele kwaad dat het fascisme voor hem vertegenwoordigde. Zijn radicalisme en rechtlijnigheid en zijn weigering om compromissen te sluiten werden hem toen niet in dank afgenomen. Voor Charles was ‘de vijand van gisteren’ nog steeds de vijand van vandaag omdat in zijn ogen die vijand niet afdoende verslagen was. Natuurlijk kan men Charles' opstelling als naïef en niet realistisch beschouwen, zoals Von der Dunk lijkt te doen.Ga naar voetnoot59 Maar het is de vraag of Charles daarmee geen onrecht wordt gedaan. Charles gaf in zijn werk blijk van een fundamentele overtuiging die zijns inziens grondslag had moeten zijn van alle politieke besluitvorming in de naoorlogse periode. Iedere samenleving, zeker een samenleving die een lange periode van onderdrukking en chaos heeft doorgemaakt, heeft mensen nodig | |
[pagina 44]
| |
die zich bezinnen op haar grondbeginselen. J.B. Charles deed dat na de oorlog door een duidelijke scheiding tussen goed en kwaad aan te brengen. De oorlog had hem daarvoor de criteria verschaft, maar diezelfde oorlog en een nieuwe, koude oorlog zorgden ervoor dat Charles met zijn aanklachten in een geïsoleerde positie terecht kwam. Zijn radicalisme en de non-conformistische manier waarop hij zijn opvattingen uitdroeg, zorgden er wel voor dat hij achteraf gezien een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het debat over politiek en samenleving in de jaren vijftig. Vanuit het perspectief van de jaren zestig vormt zijn werk dan ook één van de vernieuwende tendenties die naast restauratie het politieke en maatschappelijke klimaat van de jaren vijftig kenmerkten. |
|