Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 156]
| |
[pagina 157]
| |
Vele wateren en souden dese liefde niet kunnen uytblusschen. Cant. 8. vers 7.
O groote Zee soo vrees'lyk in 't ontstellen!
Die altyd hobd en tobd en woeld,
En tegen soo veel kusten spoeld,
Soo breed en diep, wie kan uw drop'len tellen?
Hoe streckt gy uw gebied soo ver en wyd!
Wat hebt gy, woest en ongebonden,
Van oudts een ryke schat verslonden,
Die in uw Maag soo diep verholen leydt.
Maar schoon hier by, het nat van al uw baren,
Niet slegs, allen tot soeten wyn,
Seer kost'lyk sou verandert zyn,
Maar selfs, dat al uw dropjes peerle waren;
En ider gruys, van al uw grondig sand,
Berold van uw beroemde baren,
Noch verder als de schepe vaare,
Een Eed'le steen, of schone Diamant;
Als mede, al de Bergen uwer kusten,
Soo hoog, en breed, en swaar, en vast,
Wiens voeten gy bespoeld, en wast,
Van haren kruyn, tot daar zy onder rusten!
| |
[pagina 158]
| |
Van louter goud, een onwaardeerlyk goed;
Noch had ik liever, nevens smerte,
Het Eenig Peereltje, des herten,
Dat ick soo seer bemin in myn gemoed:
De liefde Godts, het schoonste aller dingen!
O aller fynste Perelyn!
Noch schoonder als de sonneschyn,
By uw waardy is alle ding geringe.
Myn Jesus, ach! gy syt de grootste schat;
Of imand, by geval van keuren,
De gansche wereld mocht gebeuren,
Noch was hy arm, by hem, die u besat.
Ach dat toch dien Perel niet verliesen,
En datse niemand ons ontraapt,
Getrouwe waaker die niet slaapt,
U is de macht en wacht, die wy verkiesen.
Wat sichtbaar is vergaat tot t'syner tyd,
Maar dit beminde en den minder,
De schone Perel en zyn vinder,
Die blyven t'saam, in alle Ewigheyt.
| |
[pagina 159]
| |
Heylig Antwoordt.Wederom is het Coningryke der Hemelen gelyk een Coopman die schone peerlen soeckt: De welcke, hebbende een Peerel van groote waarde gevonden, ging hene en verkocht al wat hy hadde, en kocht de selve. Matth. 13. vers 45,46. | |
Toesang.Toon: Psalm. 6.
O Jesus goede Heere,
Leert ons den schat waarderen,
Die in den acker leyd,
Op dat hy word verkregen,
Daar 't al aan is gelegen,
Jaa die gy selver syt.
Wie wel begeert te varen,
Moet u in 't hart vergaren,
In plaats van aartse slyk.
Uw vastheyt is bestendig,
Het werels is elendig,
En maakt geen Zielen ryk.
Ryk zynse wiend gedachten,
U voor haar rykdom achten,
En houden voor haar goed:
Haar schat sal niet beswyken,
Als and're schatten wyken,
O perel van 't gemoed.
|
|