Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 58]
| |
[pagina 59]
| |
Hy sal op sijn huys lenen, maar het en sal niet bestaan. Job. 8. vers 15.
't Gebou dat niet op Christi woorden staat,
Als is 't tot een Paleys verheven,
't Is Eydelheyt, zyn fondement is quaat,
En 't sal sich eyndeling begeven.
Al sat men sacht, op een fruwelen stoel,
En Gouden berg van alle weelden,
En had van rouw of wedom geen gevoel,
Maar al wat sich het hart verbeelden;
En dit Gebou stoud op de schoonste voet,
Zeer wel beleyt en vast verbonden,
Gelyk de geest van dese wereld doet,
Door spits vernuft en gaauwe vonden;
't Was Eydelheyt: Want of het niet door fout,
Van dese of gene quam te leyden,
Die duysenden op winsten zyn betrout,
Noch ook door woeste oorlogs tyden,
Verterend vuur, of hoge water vloet,
Of op geswolle wilde baren,
Als 't onweer fel, en rasende verwoedt
De schatten rooft, die op haar varen,
| |
[pagina 60]
| |
Noch is 't vergeefs: Soo komt'er eyndling toch,
Van middernacht, snel op gedreven,
Een Onweer, swart, en swaar, van wee, en ach!
Welks drygen 't fondement doet beven.
Saa vast, gebouw, dat op een sant grond staat;
Hier moeten al uw delen kraaken,
Als dese vlaag op uwe lenden slaat,
En donderbraakt uyt zyne kaken.
Wat Storm is dit, soo byster en soo, swart?
Men placht hem altyt Doot te heten.
Baa, Monster, voor een wereltlievend hart,
Wat hebt gy al ter neer gesmeeten!
Daar leyt het al, op enen slach, en stoot!
Wie wys is, bout op Christi woorden,
Soo heeft zyn huys in Ewigheyt geen noodt.
Wys sijnse, die naa weyheyt hoorden.
Wie isser nu dan soo verstandig niet,
Of soo met blintheyt in genomen,
Die desen Buy niet in 't gemoet en siet,
En weet dat hy gewis sal komen?
Ach arme Mensch! waarom dan soo, gedaan?
Waarom gebout op sulcke gronden,
Die tegen Doot en Hel niet kunnen staan?
Hier wordt gy immers stom gevonden.
| |
[pagina 61]
| |
Soo niet, soo niet, al die zyn heyl begeert,
Moet op de vaste steenrots bouwen,
Hoe Jesus heeft gewandelt en geleert,
Dat sal hem ewig niet berouwen.
| |
Heylig Antwoordt.De Ryke Mensch sprak: En ick sal tot myn Ziele seggen, Ziele gy hebt vcel goederen, die op gelecht zyn voor vele jaren, neemt ruste, eet, drinckt zyt vrolyk, Maar Godt seyde tot hem, gy dwaas, in dese nacht sal men uw Ziele van u eyschen: en 't geen gy bereyt hebt, wiens sal het sijn? Alsoo [is 't met dien], die hem selven schatten vergadert en niet ryk en is in Gode. Luc. 12. vers 19,20,21. |
|