Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Geneest my Heere, soo sal ick genesen worden. Jer. 17. 14.
Gelyck de Son d'onrype vrucht beschynt,
En met een schat van vrindelyke krachten,
Doorbalsemt, dat de wrange aart verdwynt,
Tot smaak der geen die op haar rypheyt wachten,
Soo ook, myn Godt: De Ziel, in haar natuur,
En wilden aart, uyt Adams boom geboren,
Is wrang en wreet, door bittert, straf, en suur,
Onaangenaam om 't proeven te bekooren.
Wat eyst haar noot? Wat anders, als de Son,
Die Ewig, uyt de Alle-kracht, geresen,
Met vrind'lykheyt de strenge macht verwon,
Zyn balsem kan d'onrype Ziel genesen.
Ghy moet het doen. O Godt! myn Sonnescheyn:
Uw Goet, en Soet, en angstverquickend leven,
Moet myn Natuur een temperantze zyn;
Ick moet myn Suur, en ghy uw Soetheyt geven.
O Godt, myn lief, doorstraalt den wilden aardt.
Wy suchten, om in uwen proef te smaaken,
Als vruchten, door uw heylig licht herbaardt,
Op dat wy ook uw vrind'lyk hert vermaken.
| |
[pagina 8]
| |
O Godt myn lief, myn schoone morgenstont,
Maakt ons een vrucht, die smaakt in uwen mondt.
| |
Heylig Antwoordt.Voorwaar, voorwaar segh ick u, ten zy dat imandt wederom geboren worde, hy en kan het Koninckryke Godts niet zien. | |
Toezang.
| |
[pagina 9]
| |
Wat deed den Vader al, om zyn verloren kint!
Van hooft, tot teen verseert, met balsem te genesen,
Hoe heeft dien grooten Godt, het wormpje soo bemind!
Gaap krancke vuur Ziel, gaap, laat u niet langer noden,
Neemt dese Medecyn, van liefde toe bereydt,
Uw seer vervallen standt, soo mild'lyk aangeboden,
Op dat gy wordt hersteld, in alle Ewigheyt.
Die 't lust die komt en neemt, de deur, van heyl, staat open.
Wat vraagt de Bruydt nog lang, na 's Bruygoms rootgewaat?
Dat hemels purper was het Goudt om u te kopen,
Behalven dit, was uw Elendigheyt geen raat.
Heb lief verloste Ziel, heb lief, die u beminde,
Hy is de schoonste, jaa, van alle die daar zyn,
Begraaft uw schat in hem, gy sult se ewig vinden.
Ach Jesus! Bruydegom, en Zielen medecyn!
Wat zyn 't voor plaatsen, die als morgen sterre blinken?
O Bruydegom des heyls! ons weten telt'er-vyf?
't Zyn liefde tekens, die ons onheyl deden sincken,
Vyfwonden van het kruys, aan 't overheylig lyf:
Die staan tot een triomph, om ewig op te halen,
Een stof, van prys em lof, voor 't heylig aangesicht,
Terwyl uw Majesteyt, met gloet en glans van stralen,
Het hert tot vreugt verwekt, in Godt, dat liefden licht.
|
|