[Deel 2]
Op de tytel-figuur,
Van het Nieuwe Testament.
De Tweeden Adam, brengt, de Blyde Boodschap aan,
Dat d'Eerste weder van zyn krankheid op zal staan.
Dat geld de gantse Stam, met d'uitgebreide takken,
Die d'opgeheven byl vast dreigden af te hakken.
Want dezen held in stryd, bekleed met liefdens kracht,
Heeft meer vermogen, als des Toorens hoogste macht.
De Dood en 't zonden zaad leid onder zyne voeten,
't Boetvaardige berouw, en zal niet Eeuwig boeten,
Wyl zy haar handen, zeer ootmoedig t'zaamen slaat,
En op de spooren van haar Zaligmaaker gaat.
Haar volgd een groote Schaar die gaaren uitkomst zagen.
Hem volgd een groote Schaar die Vrede-veeren draagen:
Al t'zaam verkondigers van dien gewensten staat,
Die 't bange leven van der zonden boei ontslaat.
Dat maakt een Eng'len vreugd, die groot genoegen raapen,
Van 't Mensch'lyk broederschap, dat naast haar is geschapen,
Zo dat haar blydschap bloeid, en hooge wasdom wind
Wanneer de liefde Gods 't verlooren Schaapje vind.
Loofd God in Eeuwigheid, en laat het aangeboode,
't Onnoemelyke goed, niet vaaren, om het snoode:
Wat is'er snooder, als de blinde ondankbaarheid
Die, om een Slaafse dienst, een Koningryk versmyt?
ô Eeuwig Koningryk, genadig op geslooten,
Wat zyn ze wys, die de Aarde, om uwent wil verstooten.
| |