Het leerzaam huisraad
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Daar schuild bedrog.
Gy zyt alle kinderen des lichts, en kinderen des daags: wy en zyn niet des nachts, noch der duisternisse. Zo en laat ons dan niet slaapen, gelyk als de andere, maar laat ons waaken en nuchteren zyn. 1 Thessal: V: 5, 6.
| |
[pagina 111]
| |
Op Figuur XXXII.
Gelyk de kinderlyke zinne,
Op dat de Slaap haar overwinne,
Door een geduurig heen en weêr,
Getrokken werden tot bedaaren,
Dewyl zy daar by een vergaaren,
Op dat men zo de Onrust keer:
Zo zit'er een gestaâg te wiege,
Op dat hy 't oude kind bedriege
Door een geduurig tydverdryf;
Zo dat de zinnen niet en waaken,
Op d'allergrootste en zwaarste zaaken,
Maar doen, 't geen weinig heeft om 't lyf.
Op dat hem al zyn tyd ontginge,
Met droomery en sluimeringe,
En dat hy blyf, 't onweetend kind;
Dat onbedacht en onberaaden,
Niet komt tot mannelyke daaden,
Tot hem het Eind des levens vind.
Dan schrikt hy op het zachte bedde,
En wenst zich uit de Wieg te redde,
| |
[pagina 112]
| |
En 't werk van Ouderdom te doen;
Doch, wyl zyn Uurglas is verloopen,
Zo moet hy 't met de dood bekoopen,
Dies moet men dit by tyds bevroên.
| |
Markus XIII: 33-37.Ziet toe, waakt en bid, want gy en weet niet wanneer de tyd is. Gelyk een mensche buiten lands reizende, zyn huis verliet, en zynen dienstknechten macht gaf, en elk zyn werk, en den deurwachter gebood dat hy zoude waaken. Zo waakt dan (want gy en weet niet wanneer de heere des huis komen zal, [des avonds] laate, of ter middernacht, of met het haanen-gekraai, of in den morgen-stond.) Op dat hy niet onvoorziens en kome, en u slaapende vinde. En 't geene ik u zegge, [dat] zegge ik allen, Waakt. | |
Romeinen XIII: 11, 12.En dit [zegge ik te meer] dewyle wy de gelegentheid des tyds weeten, dat het de uure is, dat wy nu uit den slaap opwaaken: want de zaligheid is ons nu naarder, dan doe wy [eerst] geloofd hebben. | |
[pagina 113]
| |
De nacht is voorby gegaan, en de dag is naby gekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternisse, en aandoen de wapenen des lichts. | |
2 Korinthen IV: 3, 4.Doch indien ook onz' Euangelium bedekt is, zo is het bedekt in de geene die verloren gaan: In dewelke de God dezer eeuwe de zinnen verblind heeft, [namelyk] der ongeloovige, op dat haar niet en bestraale de verlichtinge des Euangeliums der heerlykheid van Christus, die het beeld Gods is. | |
Ephezen V: 14, 15, 26.Daarom zegd hy, Ontwaakt gy die slaapt, en staat op uit den dooden, en Christus zal over u lichten. Ziet dan hoe gy voorzichtelyk wandeld: niet als onwyze, maar als wyzen. Den tyd uitkoopende, dewyle de dagen boos zyn. | |
Kolossenzen IV: 5.Wandelt met wysheid by de geene die buiten zyn, den bequaamen tyd uitkoopende. |
|