Het leerzaam huisraad
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Hier en niet elders.
Hebbende [dan] uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlyke liefde, zo hebt malkanderen vuuriglyk lief uit een rein herte. 1 Petrus I: 22.
| |
[pagina 13]
| |
Op Figuur IV.
Het nutbaar Vuur, dat zo veel doet,
Tot dienst, om redzaam huis te houde,
Is op de Haardstee kost'lyk goed,
Ter spyze, en tegenweer der koude:
Maar buiten deze paal en maat,
Op 't bedde, of houte zolderinge,
Was 't schaad'lyk in den hoogsten graad,
Wyl Huis en al, tot As verginge.
ô Mensch! bewaard uw levens vuur!
Op dat het in zyn order blyve,
En niet ontsteeke huis en schuur,
Om u ontbloot daar uit te dryve.
Zyn order, na behoorlykheid,
Is, in de liefde Gods te branden
En niet in 't wezen dezer Tyd,
Daar maakt het lyf en ziel te schande.
Daarom bereid en vleid zyn gloed,
Op d'Altaar van een vast gemoed.
| |
[pagina 14]
| |
Psalm XVIII: 2.Ik zal u hertelyk lief hebben, HEERE, myne sterkte. | |
Markus XII: 30, 31.En gy zult den Heere uwen God lief hebben uit geheel uw' herte, en uit geheel uwe ziele, en uit geheel uwen verstande, en uit geheel uwe kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede [dezen] gelyk, [is] dit, Gy zult uwen naasten lief hebben als u zelven. Daar en is geen ander gebod grooter dan deze. | |
Joannes XIV: 21.Die myne geboden heeft, en dezelve bewaard, die is het die my lief heeft: en die my lief heeft zal van mynen Vader gelievet worden: en ik zal hem lief hebben, en ik zal my zelven aan hem openbaaren. | |
Handelingen XVIII: 24, 25, 26.En een zeker Joode met naame Apollos, van geboorte een Alexandriner, een welspreekende man, quam te Ephezen, machtig zynde in de Schriften. Deze was in den weg des Heeren onderweezen: en vuurig zynde van geeste, sprak hy, en leerde | |
[pagina 15]
| |
naarstelyk de zaaken des Heeren, weetende alleenlyk den Doop Joannis. En deze begon vrymoedelyk te spreeken in de Synagoge: en als hem Aquila en Priscilla gehoort hadden, namen zy hem tot haar, en leiden hem den weg Gods bescheidelyker uit. | |
Romeinen XII: 11.Zyt niet traag in het benaarstigen. Zyt vuurig van geeste. Diend den Heere. | |
1 Petrus IV: 8.Maar voor al hebt vuurige liefde tot malkanderen: want de liefde zal menigte van zonden bedekken. | |
1 Joannes II: 15, 16, 17.En hebt de wereld niet lief, noch 't geene in de wereld is: zo iemant de wereld lief heeft, de liefde des Vaders en is niet in hem. Want al dat in de wereld is, [namelyk] de begeerlykheid des vlees, en de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid des leevens, en is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorby, en haare begeerlykheid: maar die den wille Gods doet, blyft in der eeuwigheid. |
|