Het leerzaam huisraad
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Ter rechter tyd en rechter plaats.
Gy die den boozen dag verre stellet: en den Stoel des gewelds naby brengt. Die daar liggen op elpen-beenen bedsteden, en weeldig zyn op haare koetsen: en eeten de lammeren van der kudde, en de kalveren uit het midden van den mest-stal. Amos VI: 3, 4.
| |
[pagina 9]
| |
Op Figuur III.
Daar werd een zacht'lyk Bed bereid,
Op dat den Ezel makk'lyk leid,
Dat booze en looze Dier der zonden;
Dat snood verdorven vlees en bloed,
Dat d'arme Ziel veel schaade doet,
En in zyn banden houd gebonden.
En d'arme Ziel, waar leid zy doch!
Elendig tussen wee en och,
Op 't barre stroo, van 't quaad geweeten,
Heeft weinig slaap en weinig rust
Wyl zy van beter staat bewust,
Gestaag geknaagd werd en gebeeten.
ô Mensch! die 't op een Rusten zet,
Bereid en spreid uw Zielen-Bed,
In 't zachte Dons van alle Deugde,
Zo zal uw slaap ter ochtend-schyn,
Geen kommerlyke ontwaaking zyn,
Maar d'opgang van een Eeuw'ge Vreugde.
| |
[pagina 10]
| |
Jezaias XIV: 11.Uwe hovaardye is in de helle neder gestort, [met] het geklank uwer luiten: de maaden zullen onder u gestrooid worden, en de wormen zullen u bedekken. | |
En Kapittel XXVIII: 20.Want het bedde zal korter zyn, dan dat men zich daar op uitstrekken konne: en het deksel zal te smal weezen, als men zich [daar onder] voegt. | |
En Kapittel XXIX: 15.Wee den geenen die haar diepe versteeken willen voor den HEERE, [haaren] raad verbergende: en welker werken in duisterheid geschieden, en zy zeggen, Wie ziet ons? en wie kend ons? | |
Romeinen XI: 8.(Gelyk geschreeven is, God heeft haar gegeeven eenen geest des diepen slaaps: oogen om niet te zien, en ooren om niet te hooren) tot op den huidigen dag. | |
En Kapittel XIII: 11, 12.En dit [zegge ik te meer] dewyle wy de gelegentheid des tyds weeten, dat het de uure is, dat wy nu uit den slaap opwaaken: want de zaligheid is ons nu naarder, dan doe wy [eerst] gelooft hebben. | |
[pagina 11]
| |
De nacht is voorby gegaan, en de dag is naby gekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternisse, en aandoen de wapenen des lichts. | |
Hebreen IV: 1, 2.Laat ons dan vreezen, dat niet t'eeniger tyd, de belofte van in zyne ruste in te gaan nagelaaten zynde, iemant van u en schyne achter gebleeven te zyn. Want ook ons is het Euangelium verkondigt, gelyk als haar: maar het woord der predikinge en deede haar geenen nut, dewyle het met het geloove niet gemengt en was, in de geene die het gehoord hebben. | |
En Vers 6, 7.Dewyle dan blyft, dat sommige in dezelve [ruste] ingaan, en de geene dien 't Euangelium eerst verkondigt was, niet ingegaan en zyn van wegen de ongehoorzaamheid: Zo bepaald hy wederom eenen zekeren dag, [namelyk] Heden, door David zeggende zo langen tyd daar na (gelykerwys gezegt is), Heden indien gy zyne stemme hooret, zo en verhardet uwe herten niet. | |
En Vers 9, 10, 11.Daar blyft dan een ruste over voor het volk Gods. Want die in gegaan is in zyne ruste, die heeft zelve ook van zyne werken gerust, gelyk God van de zyne. Laat ons dan ons benaarstigen om in die ruste in te gaan: op dat niet iemant in dat zelve exempel der ongeloovigheid en valle. |
|