Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Neen soetste Jesus, bron der liefde en vrind'lijckheydt,
Ghy hebt geen lust daer aen, dat d'arme Ziele lydt,
Uyt u en gaet geen vuur; de vlammen deser smerte
Ontspringen uyt den grondt van 't ongesuyvert herte,
Mijn ongelijkheyt en gebreken der natuur,
Sijn self het brandthout van dit scharp verterend vuur,
En eer en wil ick niet verlost sijn noch ontbonden,
Voor dat dit levend vuur sijn voetsel heeft verslonden;
Het dure lang of kort, wy troosten ons de pijn,
Want anders moch ik nooyt met Godt vereenigt sijn;
Laet branden soo het wil, ja laet de vlammen wassche:
Tot d'ey gen wille gantsch verslonden sy tot assche,
Dan lest het vuur van selfs gelijk een leven sterft,
Dat uyt en afgeteert sijn quekend voetsel derft.
ô Eygen wil, die my so lange hebt gescheyden
Van Godt, het hooghste goet, hoe wil ik my verblyden
In uwen ondergangh, want siet na uwen doodt,
Ben ick in Godt, mijn lief, verlost uyt alle noot.
Ach! soetste Jesus, ach! versterckt my met uw krachten,
So lang dit lijden duert, op dat ick niet versmachte.
| |
Goddelijck Antwoordt.SAlig is de man die versoeckinge verdraegt: want als hy beproeft sal geweest sijn, so sal hy de kroone des levens ontfangen, welke de Heere belooft heeft den genen die hem lief hebben. Jac. 1. vers 12. | |
[pagina 113]
| |
De smeltkroes is voor het silver, ende den oven voor het goudt: maer de Heere proeft de herten. Prov. 17. vers 3. | |
Wie soude de afdwalinge verstaen? reynight my van de verborgene [afdwalinge.] Psalm 19. vers 13. | |
[pagina 114]
| |
Op het XXVI. Sinnebeeldt.Van de louteringe der Ziele door lijden.
Als de mensch eens gereynight is, soo is'er noch een Dat sterven en verworden gaet op, gelijck als dat toe- Niemant en sal meynen, dat de gene die des eeuwi- Wanneer die uytverkorene in der hellen komen, lij- Hoe grooter doodt, helle en verdoemenisse, hoe Christus spreekt: Wie niet en verlaet, &c. Matth. 19. vers 29. | |
[pagina 115]
| |
rotten geduurigh hooger en hooger, desgelijcken oock Paulus spreeckt: Ick ellendig mensche! wie sal my ver- Indien het goudt gevoelen had en konde spreken, ô! De mensche is verborgen, met veel dingen beseten, Dat wy in soo grooten lijden komen, is daerom niet |
|