Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
De nare duysternis en wort niet wegh genomen,
Soo lang het morgenlicht verbeyt van op te komen.
Bedriegt u niet ô mensch! gy wort geen sonden quyt,
Soo lange als ghy noch den ouden Adam zijt.
't Is al bedrog: daer helpt geen bidden noch geen smeken,
Indien ghy niet en wilt uw valsche wil verbreken;
Hy trooste u oock wie wil, 't is leugentael en vals,
Ghy houd den last van al uw sonden op den hals;
Als Christus rijst in 't hart, dan wort de nacht der sonden,
En alle duysternis, in 't godlijck licht verslonden:
En soo dat wesentlijck niet beurt in deser tijdt,
Soo blijft uw arme Ziel een nacht in eeuwigheyt.
Het gaet'er soo niet toe, gelijck ghy hier wel hoorden.
Dat een misdadigh mensch, sijn schult door 's Koninghs woorden,
Uyt gunst vergeven wiert, daer hy niet beter wert,
Maer bleef een schalk, een dief of moorder in sijn hert.
Neen, 't moet'er anders gaen: een brandent vuur des Heeren,
Moet d'ouden boosen mensch tot stof en asch verteeren,
Daer groent een leven uyt, dat Godt in Christo mint,
Van alle schult ontlast en aenneemt voor zijn kint.
| |
Goddelijck Antwoordt.WAst u, reynigt u, doet de boosheyt uwer handelingen van voor mijne oogen wegh; laet af van quaet te doen, leert goedt doen, &c. Komt dan, ende laet ons t'samen rechten, seyt de Heere: Al waren uw sonden als scharlaken, sy sullen wit worden als sneeu, al waren sy roodt als Carmoisijn, sy sullen worden als [witte] wolle. Jesa. 1. vers 18. | |
[pagina 69]
| |
Indien wy in het licht wandelen, gelijck hy in het licht is, so hebben wy gemeenschap met malkanderen, en het bloedt Jesu Christi sijns Soons reynight ons van alle sonden. 1 Joan. 1 vers 7. | |
[pagina 70]
| |
Op het XV. Sinnebeeldt.Van het vergeven der Sonden.
WAnneer Christus opstaet, soo sterft Adam. Wan- ô Soeckent en begerigh, gemoet dat daer hongert en | |
[pagina 71]
| |
sto geboren worden, dat gy een lieffelijcken soon wordt, Soo lange als dat aertsche rijk in uwe Beeltenis steekt, |
|