Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Odiepste liefde Godts, bedenk met dauw en regen,
Uyt uwen Water-geest des levens, tot een zegen,
Het boompjen des geloofs, dat uwe milde hant,
So troulijck in den gront mijns herten heeft geplant,
Dat sijne wortlen sich verdiepen in uw wesen,
Om minder voor den windt en donderbuy te vresen,
Op dat hy wasse en breed sijn tacken uytwaers streckt,
En late alle onweer, door des vyands haet verweckt,
Hoe drayende en hoe groot, hoe sterck om strijd te winnen,
Van waer hy komen mocht, van buyten of van binnen,
Slegs over sijnen kruyn heen ruysen, so hy wil,
En groenen onderwijl gelaten ende stil;
Om in sachtmoedigh, en ootmoedigheyt te dragen,
Een vrucht der liefde, die de Godtheyt mocht behagen.
So doet een jongen boom, door weer en wint sich voor,
En staet in rijm en sneeuw, de strenge winter door;
Dat alles is hem goed, tot vruchtbaerheyt en leven,
In 't bloeyende saysoen sal hy zijn vruchten geven.
| |
Goddelijck Antwoordt.Ick sal den dorstigen geven uyt de fonteyne van het Water des Levens voor niet. | |
Die onverwint sal alles beerven: ende ick sal hem een Godt zijn, ende hy sal my een Soone zijn. Apoc. 21. vers 6. en 7. | |
[pagina 51]
| |
Ick geloove Heere, komt mijne ongelovigheyt te hulpe. Marc. 9. vers 24. | |
Vermeerdert ons het geloove. Luc. 17. vers 5. | |
[pagina 52]
| |
Op het XI. Sinnebeeldt.Van den boom des Christelijcken Geloofs.
Het vernuft, dewijl het Godt niet kan schouwen, | |
[pagina 53]
| |
de bekent wat hy is, het welke hy in het aertsche ver- Alsoo sal niemant dencken, dat den boom des Chri- |
|