| |
| |
| |
CIV. Brief.
Van de grootheid des Heere Jezus, en hoe wy uit hem gebooren moeten worden.
Emanuël.
Beminde Vriendin en Zuster,
In de Hoog-Heilige naame Jezus, tot verheuginge van kinderlyke gemeenzaamheid langs onze vreemde weg na 't eeuwige vreugdendal, zyt vriendelyk gegroet; wyl ik U E. ken (niet door tegenwoordigheid) maar onze lieve Vriend en Broeder N.N. door en uit welks mond ik dikmaals vriendelyke groetenisse heb ontfangen, tot myn verheuging van de Vrienden die Jezus lief hebben, en ook dringt zyn genietende vriendschap op myn tot verheuginge, nu zyn wy noch vreemdelingen in een ver afgelegen Land, maar de kostelyke hoop belooft ons een Eeuwige opgang van verheuginge met malkander, als kindertjes van een huis, en voor eens Vaders aangezicht, zo wy zulks dan door 't geloove te gemoet zien, willen wy ons ook onderweeg verheugen, in de verdiender van ons Eeuwig Erfdeel, en zo hem dan alle Engelen Gods aanbidden, buigen wy ons ook in zyne Naame, en verheffen met haar dat uitroepende Heilig, Heilig, Heilig! in onze herte voor zyn gebenedyde
| |
| |
aangezicht, en of zy in den hemel woone, en wy in het stof der aarde, evenwel willen wy niet zwygen, want hy hoord ons doch, en ook woond hy by ons, tot aan het einde des werelds, en dewyl hy God is, zo is zyn Heilige tegenwoordigheid overal, en vervult de Hemel en de aarde; ô de vriendelyke Jezus! de ootmoedige Jezus! is hy niet de schoonste en beminnelykste van allen? maar ô Zuster! om dat hy zo diep verzonken is, en om onzent wille een slecht onaanzienelyk kleed heeft aangetogen, zo zynder sommige onder de Speelgenooten en genoodigde tot de Bruiloft zyner genade, die onze liefde bedroeven, zeggende: dat de Bruidegom niet eens zo schoon is als wy meenen, en willen hem voor ons ontblooten van de grootste schoonheid zyner Eeuwige Godheid, want zy stooten zich aan zyne diepe vernedering, die hy om haar in onze diepe afval in knechts gestalte heeft aangenomen, om dat hy onze schulden op zich nam, in zyn aangenomen menschheid, en zich alzo in de gedaante van een mensch liet vinden, op dat hy de zwakke verbrookene menschheid, door de Almachtige volmaakte Godheid weêr herstelde, en genas, in zyn Persoon die God en Mensch was, en deze genezing van eenen op alle drong, die hem aan of door een hongerige Geloofs-begeerten in namen, gelyk een welbereide Medicyn den inneemer gezond maakt, daarom is hy ook den tweeden Adam, uit wien wy gebooren moeten worden ten Eeuwigen leven, gelyk wy alle
| |
| |
uit den eersten verdorven Adam gebooren zyn in verderf, zo hy dan onze wederbaarer is, zo laat ons alle onze begeerten in hem werpen, om zyn vlees en bloed in den Geest aan ons te trekken, op dat wy door hem en in hem leeven. Ei laat ons kindertjes zyn, en liever kruipen als dat wy verdwaale op de voeten van ons verstand, zyn onze oogen volmaakt goed, waarom zien wy'er dan God niet meê, die nochtans voor ons is, maar zo wy het schoonste dezer wereld als de Zonne, op het goed betrouwen onzer oogen voor God aanzagen, wy zouden zeer missen, zyn de oogen dan bedorven, en alle deelen des menschen, zo laat ons het verstand niet vry spreeken, en schikken de dingen al in des zelfs gemaakte Form. Maar geliefden deze tegenstem tot verkleineering onzer allerbeminnelykste Jezus moet onze liefde scherpen, tot een omhelzende vasthouding, hy moet ons te grooter worden, is hy andere te weinig, hy is ons genoeg, hy is ons geen Joannes, noch Elias, of een van de Propheeten, maar God in zyn hoogste en diepste liefde, den eenig geboorene des Vaders, dat wy ons kinderlyk verheugen in onze Emanuël, hy is van eeuwigheid de onbeeldelyke Zoon, des onbeeldelyken Vaders, het alvervullende goed en zoet der oneindige vreugde, in het wezen aller wezen, de schoone bloem der Goddelyke openbaaring in het Heilig Licht des levens, uit de verborgen wortel der naamelooze Godheid, die Vader hiet, van alle eeuwigheid heeft hem den Va- | |
| |
der lief gehad, zouden wy hem ook niet lief hebben? wie den Zoone heeft die heeft het leven, want hy is het licht des levens, en heeft van eeuwigheid gescheenen uit het vuur des Vaders, Christus na zyn beeldelyke menschheid, is niet van eeuwigheid; maar Jezus na zyn alvervullende onbeeldelyke Godheid, is van eeuwigheid de openbaaringe des Lichts, der liefde, der zachtmoedigheid, der ootmoedigheid, der glorie, en eeuwige vreugde des Vaders, die zelve heeft zich uit Liefde geopenbaard in 't vlees, en de doodelyke wonden der menschelyke eigenschap genezen, met de Goddelyke balsem oli zyns hemelsen bloeds, zyn allerootmoedelykste en zachtmoedigste wezentlyke liefden, gaf zich vrywillig op en over, en verzonk als een koele dauw des eeuwigen dageraads, in het ontsteeken toornvuur des Vaders, in de menschelyke eigenschap, en bluste dezelve tot ons eeuwig Heil. Dat was het rechte slacht- en offer-lam, op den altaar des kruises, en wy zyn duure gekochte, door het bloed des Lams, ziet het Lam Gods dat de zonde der wereld weg neemt! de rooze van Saron van zich laatende den Goddelyken reuk der genezinge voor de kranke ziele! dit is den Boom des Levens, onder wiens schaduwe wy rusten, in wiens takken het zuchtende duifje nesteld! het Beloofde Land daar melk en honing vloeid, de geopende Fontein des eeuwigen Levens. O Zuster en gespeele in de liefde Jezus, laat ons blyven op deze Specery-berg, en speelen in dit
| |
| |
dal der Lelien, aanschouwende den Olyf-boom van den gekruisten Christus, druipende van oli der genade, en uitneemende Liefde Gods: waarom zouden wy op schraalder weide gaan, en of ons andere nooden wy blyven in dit Roozendal, het is wel zo dat hier veellerlei wandelaars voorby gaan, van welke ons den eene dit en den andere dat toe roept, treedende op de voeten van reden en verstand, maar wy wensen haar de eeuwige genade en Liefde des Allerhoogsten, en speelen kinderlyk voort.
Wy hebben een blyde boodschap gehoord, die moet ons niemant ontdraagen dat God een mensch geworden is, en dat is onze Beminde. Hoort vriendinne, hoort speelgenooten; de verkondigers van groote dingen, die wy en andere met ons Heilig noemen, en Heilig zyn, wyl zy door den Heiligen Geest gesproken hebben, zeggen van het voorwerp onzer liefde Jezus Christus de Beminde met eene volle mond, en vry uit, dat hy God is, hier zetten wy het verstand achter, dat op de voeten van zyn begrypelykheid gaan wil, op dat zich des zelfs kniën buigen, en het geloove zetten wy voor, en ons herte zegt Amen, Amen, Myn Heere ende myn God, of zouden wy onderzoeken of 't mogelyk waare? wederom gelooven wy, wat by de menschen onmogelyk is, dat is mogelyk by God. Laat het nu waaijen van het oosten of het westen, zo verdiepen wy onze wortel in deze vette grond, om in ons te trekken door begeeren en imagineeren,
| |
| |
het water des eeuwigen levens uit de beminnelyke Jezus, hy zy onze dauw en onze zonneschyn, wy weeten 't ook wel dat hy een Mensch is, dat hy een Propheet, een Priester, een hemelsen Koning is, ook dat hy een Leeraar, een wegwyzer en voorbeeld is, maar den pit en deszelfs oli van dit alles, is zyn Eeuwige Godheid: en alzo zyn wy niet vergenoegt met de schille, maar onze begeerte gaat in den kern. God was in Christus, en verzoende de wereld met hem zelve: wy zyn tot geloof geroepen, en niet tot verstaan, en als men dan van begrypen of verstand zal zeggen; is het zo onbegrypelyk, dat de Alwyze en Almogende (wiens gedachten zo hoog boven de onze zyn, als den hemel boven de aarde) die alles en alles beeldelyk en formelyk gemaakt heeft, is het zegge ik zo vreemd, dat die zich zelve heeft gebeeldet, en in de gedaante van een mensch heeft laaten vinden? ontkend ook iemant van de geloovige deze mogelykheid Gods? of zegt hy: het was wel mogelyk, maar daarom niet geschied, zo zegt de Heilige Schrift van Jezus Christus dat hy God is, zullen wy dan ontkennen dat hy de waare God is, als den Heiligen Geest zegt ja, zullen wy dan neen zeggen? om dat wy 't in de form van ons verstand niet konnen schikken? wiens is de aanbiddelykheid als God? wie is de eerste en de laatste als God? wie is de aanklopper voor des hertens deur als God? wie is de proever van herten en nieren als God? wiens is de Alweetenheid en overaltegenwoordigheid
| |
| |
als God? en wie is de Schepper van hemel en aarde als God? en wie is God? is het niet de Heer aller wezen? of wy als ons God genoemt word, met de heydenen vraage, wat voor een dat men van de Goden meent? zegt de onbedriegelyke mond der waarheid niet, dat'er maar een goed is, namentlyk God? als dan de Heiligen Geest getuigt, dat Jezus Christus God is, zo moet hy de zelfstandigheid des eeuwigen Goeds zyn, en als den heiligen Apostel Tomas, ons de volmondige belydenis voor doet, zeggende tot hem Myn Heere, ende Myn God, zo kreeg hy niet tot antwoord, wat noemt gy myn God? gelyk de Jongeling, wat noemd gy myn Goed, als wilde de Heere zeggen, en kend gy my niet dat ik God ben, gelyk hy elders zeide, wat noemt gy myn Heere, Heere, en doet niet wat ik u gebiede? en als het vernuft daar op ziet, hoe onzen Zaligmaaker van en tot den Vader spreekt, zo betrachten wy voor eerst, zyn knechtelyke aangenomen gestalte, in welke hy den mensche gelyk geworden is, en ook ten tweeden, dat hy na zyn Eeuwige Godheid, een andere zelfstandigheid is als de Vader: als of het vriendelyke Licht zeide tot het vuur, myn sterkte en myn kracht, myn levens wortel en oorzaak, gy geeft myn macht en werkt door myn, zonder u waar ik niets, gy zyt myn Vader die my geduurig en onophoudelyk baard, en het vuur zeide wederom tot het licht, myn glans en sierlykheid, uitgang myner goedheid, myn vreugde
| |
| |
en vriendelyk leven, gy zyt myn welbemindeZoon, die ik uit myn kracht geduurig baar, in welk ik myn hoogste welbehaagen heb, en deze twee eigenschappen in bezondere onderscheidelykheid zyn maar een wezen. Philippus zeide, toont ons den Vader, maar hy kreeg een groot antwoord, Ben ik zo lange tyd met u lieden, en hebt gy my niet gekend Philippus? die my gezien heeft die heeft den Vader gezien, en hoe zegt gy toont ons den Vader? gelooft gy niet dat ik in den Vader ben, en de Vader in my is? en elders, ik en den Vader zyn een, by de voorige gelykenis van vuur en van licht, moeten wy niet te laag blyven zitten, maar verheffen onze betrachting, hoe het licht een van de voornaamste en schoonste dingen der gantse zichtbaare natuure zy, en dieswegen ook een hooge letter, door welke zich het eeuwige verborgen wezen aller wezen, krachtig uitspreekt: wat is schoonder als de zonne en haars gelyken? zo dezelve alleen uit de wereld genomen wierd, schoon al het andere bleef, zo zouden wy als in der helle zyn, maar nu verheugen zich alle krachten en eigenschappen in zyn Licht, en dat is een Figuur van de Zoone Gods, hy is de onbeeldelyke zonne in de eeuwige geestelyke Goddelyke natuur, in zyn Licht verheugen zich alle krachten des Vaders: want de Schrift zegt ook alzo: dat God in het Licht woond, en een ander Schrift, dat God een Licht is. En in deze Heilige zonneschyn des Goddelyken Lichts, verheugen zich
| |
| |
alle vrolyke aangezichten der Zalige Geesten, en wy breiden onze zielen begeerte tegen het zelve uit, om daar van te eeten als het kruid van de zonneschyn, op dat het zelve ons van, en uit de aarde en het aardse optrekke tot een Paradys gewas, en alzo spreeken wy langs den weg onzer Pelgrimagie, te zaamen als reisgenooten van de beminde der ziele, dat hy doch in ons groot worde, en niet klein. Laat ons dan in onzen weg kinderlyk voortgaan, leevende in de Liefde Jezus, als in ons Element, op dat wy aan het einde door den dood in het zelve mogen verzinken, en eeuwig leeven, in de onophoudelyke lof des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, het al en al vervullende Wezen Gods, der Heilige Drie-eenigheid, in dewelke ik U Lieden beveele, met alle de uwe, en alle die Jezus lief hebben, met welke wy ons eeuwig hoopen te verblyden, nevens zo veele onbekende schaapjes over de gantse Aardbodem verspreid, die de goede getrouwe Herder zal weeten te zaamen te brengen.
Zyt vriendelyk gegroet, van U E. toegeneege Vriend en Broeder.
|
|