Op de geestelyke brieven
van Joannes Luiken.
Schoon vrienden zomtyds zich verdeelen,
En wyd gescheiden zien van een,
De veder kan die kloove heelen,
En maakt hen weêr als mondgemeen,
Om aan elkanderen te ontdekken
Het diep geheim van iders hert,
Weêrzydse deugdlust op te wekken,
En hulp te biên in nood en smert.
Dit Boekjuweel doet ons beschouwen,
Hoe Luikens deugdelyk gemoed
Dus met zyn' vrienden spraak kon houwen
Van God, van deugd, van 't hoogste goed.
O Zielen, die met welbehaagen
's Mans print- en dicht-werk ziet en leest,
U word deez' brief-schat opgedraagen,
Tot oefening van uwen geest.
Hier vind gy troost in droefenisse,
Versterking in elende en kruis,
Raad in benaauwdheid van gewisse,
Aanspooring op den weg naar huis.
Hier leert het heilige vertrouwen
Op Gods ontferming en genaê,
En Jezus liefde veilig bouwen,
Die alle oprechten komt te staê.
Hier leert de ziel aan God te kleeven,
Met de oogen telkens uitgestrekt
| |
Naar 't zalig lot van 't eeuwig leven,
Dat steeds haar' lust op nieuw verwekt,
Als Luiken, naar om hoog gesteegen,
Haar lief'lyk ter beschouwing leid
Der volheid van gewensten zegen,
Die voor Gods kind'ren is bereid
In 't juichend choor der Cherubynen,
En doet de waereld in 't verschiet
Met all' haare idelheên verdwynen,
Gelyk een stip, en enkel niet.
O! laat uw hert zich hier vermaaken;
En, zo de stof uw' lust behaagt,
Maakt, dat dit zaad van nutte zaaken,
In u geworteld, vruchten draagt:
Op dat gy zelve een brief moogt weezen,
Niet met vergangb'ren inkt gemaald,
Slechts voor 't uitwendig oog te leezen,
Maar door Gods geest, die 't hert bestraalt,
In de oogen van den Hemelkoning
Behaagelyk van styl en stof,
Ontvangbaar in die schoone wooning,
Daar vriendschap eeuwig houd haar hof;
Die, nooit door scheiding te bedroeven,
Nooit angstig voor verzuim van pligt,
Geen' briefgemeenschap zal behoeven,
Wyl 't zalig tal, in 't zuiver licht,
In vreugd, die nimmer zal verdrieten,
In reine liefde, eeuw uit, eeuw in,
Elkanders byzyn zal genieten,
En zich verlusten, eens van zin,
Op 't spoor der blyde Hemelingen,
Met eenen mond Gods lof te zingen.
|
|