Des menschen begin, midden en einde(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Op den dageraad. ô Zon! die nu zo dikmaal zyt verreezen, Terwyl ik my een vreemdeling bevond, In 't zichtbaar ryk van al 't geschapen wezen, Dat gy ontdekt met ider Morgenstond. Hoe zucht myn ziel! met innerlyk verlangen, In deze nacht, van 't duister vlees en bloed, Na 't Licht, daar gy, uw Licht van hebt ontfangen Waar in zich 't Schoon des Hemels open doet. ô Morgenstond, wanneer zult gy verschynen In uwe glans! Met eeuw'ge vrede en rust, Op dat de nacht der onrust eens verdwyne En myne Ziel geniet, daar zy na heeft gelust. J: Luiken. Vorige Volgende