Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Spreuken III: 1, 2, 3.Myn zoon, en vergeet myne wet niet: maar u herte bewaare myne geboden. Want langheid van dagen, en jaaren van leven, en vrede zullen zy u vermeerderen: Dat de goedertierenheid, en de trouwe u niet en verlaaten; bindze aan uwen hals, schryft ze op de tafel uwes herten. | |
En Kapittel VI: 20, 21, 22, 23.Myn zoon, bewaard het gebod uwes vaders; en verlaat de wet uwer moeder niet. Bind ze steeds aan u herte: hecht ze aan uwen halze. Als gy wandeld, zal dat u geleiden als gy neder ligt, zal het over u de wacht houden; als gy wakker word zal het zelve [met] u spreeken. Want het gebod is een lampe, en de Wet is een licht: en de bestraffingen der tucht zyn de weg des levens. | |
Mattheus VII: 24, 25, 26, 27.Een iegelyk dan die deze myne woorden hoord, en dezelve doet, dien zal ik vergelyken by een voorzichtig man, die zyn huis op een steenrotse gebouwd heeft. En daar is slagregen nedergevallen, en de waterstroomen zyn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aangevallen, en het en is niet gevallen, want het was op de steenrotse gegrond. En een iegelyk die deze myne woorden hoord, en dezelve niet en doet, die zal by eenen dwaazen man vergeleeken worden, die zyn huis op het zand gebouw heeft. En de slagregen is nedergevallen, en de waterstroomen zyn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aangeslaagen, en het is gevallen, en zynen val was groot. | |
[pagina 79]
| |
|