2 Korinthen IV: 16, 17, 18.
Daarom en vertraagen wy niet: maar hoewel onze uitwendige mensche verdorven word, zo word nochtans de inwendige vernieuwd van dage tot dage.
Want onze lichte verdrukkinge, die zeer haast voorby [gaat,] werkt ons een gants zeer uitneemend eeuwig gewigte der heerlykheid:
Dewyle wy niet en aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet en ziet. Want de dingen die men ziet zyn tydelyk, maar de dingen die men niet en ziet zyn eeuwig.