Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Psalm XXXIV: 9.Smaakt, en ziet, dat de HEERE goed is: wel-gelukzalig is de man, [die] op hem betrouwd. | |
En Psalm LXXXI: 11.Doet uwen mond wyd open, en ik zal hem vervullen. | |
Mattheus V: 6.Zalig [zyn] die hongeren en dorsten [na] de gerechtigheid: Want zy zullen verzadigd worden. | |
Joannes VI: 35.En Jezus zeide tot haar, Ik ben het brood des levens: die tot my komt en zal geensins hongeren, en die in my geloofd, en zal nimmermeer dorsten. | |
1 Petrus II: 1, 2, 3.Zo legt dan af alle quaadheid, en alle bedrog, en geveinstheid, en nydigheid, en alle achterklappingen, En als nieuwgeboorene kinderkens, zyt zeer begeerig na de redelyke onvervalste melk, op dat gy door de zelve moogt opwassen: Indien gy anders gesmaakt hebt dat de Heere goedertieren is. | |
[pagina 7]
| |
|