Des menschen begin, midden en einde(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina XII] [p. XII] Inhoud van 't Sieraad der Afbeelding. Dit is de Beeltenis van Luiken, om 's Mans groot Vernuft en Vindingen, geteekent na zyn Doot: Zyn Levenswyze was eenvoudig, ingetogen; Hy Deugdelyk, opregt en vol van mededogen, En mededeelzaamheit, aan d'armen steeds betoont; Waarom zyn Beeld verdient met eeuw'ge lof gekroont. Zyn Zedezangster 't hooft met mirten en laurieren Gehult, ter regter zy om dit Tafreel te sieren Gemaalt, wyst met de hand dees zedebeeltnis aan. Gy ziet de Wakkerheit in noesten yver staan Gebukt aan d'and're kant, om door bespiegelingen Des waerelts ydelheit, en haar veranderingen Door die beschouwingen te kennen, en de Jeugt Alleen te sporen tot de nooit volpreze Deugt. Dit kan ten Sinnebeeld verstrekken van 's Mans leven, Waar in hy proeven heeft van Heil'ge drift gegeven; Als hy door d'Etskonst, met vernuft en pen gepaart, De waereltlingen heft van d'aarde hemelwaart, Een Hemels liefdevuur ontsteekt in 's menschen harten; De zaal'ge heirbaan wyst, door lyden, kruis, en smarten, En hoe men wierook van gebeden off'ren moet, Die door een Vaste Hoop, versmelten in den gloed Van 's hemels Heilzon. Het gewoel der hemelingen Vertoont zich, die weêrzyds, 's Mans beeltenis omringen. A: Houbraken. [pagina XIII] [p. XIII] Vorige Volgende