Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Met moeiten anders. | |
De rivieren verheffen, ô HEERE, de rivieren verheffen haar bruisen: de rivieren verheffen haare aanstootinge: [Doch] de HEERE in der hoogten is geweldiger, dan het bruisen van groote wateren, [dan] de geweldige baaren der Zee. | |
[pagina 147]
| |
De drift van 't algemeen,
Vereist een wys'lyk neen.
Niet af en op, maar eenen gang,
Jaar in, jaar uit, tot eeuwen lang;
Zo gaan des aardryks verse stroomen:
Zo gaat de stroom, der wereldgeest,
Van ouds vermaard en breed geweest,
En snel om nederwaards te komen.
Zo dryft hy met een groote kracht,
Van 't groote menschelyk geslacht,
Door 't land van 't vleeselyke leven,
Bestrykende een vollen boord,
Wyl overal van oord, tot oord,
De beeken haaren toevloed geeven.
Wie niet met zynen gang wil gaan,
Moet als de brug-pylaaren staan,
Om voor zyn aanloop niet te wyken;
Al ruist en bruist het ongemeen,
Voor haaren borst en om haar heen,
Maar laaten 't staag voorby haar stryken.
ô Wereldlyke levens-vloed,
Gy zyt een stroom van menschen bloed,
| |
[pagina 148]
| |
Elk giet zyn Emmer in uw dryven,
Dat maakt het, dat u zo verhoogd,
Dat uwen grond nooit uit en droogd,
En doet u staag in wezen blyven.
Daar blyft nochtans een weinig haat,
Die uwen loop niet aan en staat,
En zich in u niet wil vermengen,
Wel ziende uw eindelingen val,
Door 't vuur dat u verdroogen zal,
En uwen roem te schande brengen.
| |
Psalm LXV: 10. | |
Psalm CVII: 33. | |
Jezaias VIII: 7. | |
[pagina 149]
| |
En Kapittel XLIII: 2. | |
En Kapittel XLVIII: 18. | |
Jeremias XVII: 8. | |
Amos IX: 5. | |
1 Korinthen XV: 58. |
|