Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Ter rechter plaats. | |
Want het zaad zal voorspoedig zyn, de wynstok zal zyne vrucht geeven, en de aarde zal haar inkomen geeven, en de hemelen zullen haaren dauw geeven, en ik zal het overblyfzel dezes volks dit alles doen erven. | |
[pagina 103]
| |
Ziet dat gy recht besteed,
Uw Arbeid en uw zweet.
Wy hebben door het Heilig Woord,
Van tweederleije grond gehoord;
Een grond van zaaijen en van maaijen:
Den eenen, die des vleeses is,
Draagt vruchten der verderffenis;
Daar laat zich d'ydelheid meê paaijen.
Maar d'and'ren Akker is den Geest,
Die altyd heilzaam is geweest,
Om zyn bewerker loon te geeven.
Wie hem beploegd heeft, en bezaaid,
Haalt ryken Oogst, terwyl hy maaid,
De vruchten van het eeuwig leven.
ô Mensch! die 't aardse zo beploegd,
En u aan 't minste deel genoegd,
Laat u door wyzen raad gezeggen;
Gy werkt om spyze die vergaat,
En d'Akker van zo hoogen graad,
Laat gy onachtzaam ledig leggen.
Zo word verzuimd het honderd voud,
Terwyl men stroo en kaf behoud,
| |
[pagina 104]
| |
Dat geenen honger kan verzaaden;
Een mager voedsel voor het dier,
Of tot een spyze van het vier,
Zo boud men tot zyn groote schaaden.
Dat dan in zulk een arbeid zweet,
Den geenen die niet beter weet,
Maar die het beste is aangewezen,
Daar 't licht des Evangeliums woond,
Dat alle dingen klaar vertoond,
Werd immers in zyn doen mispreezen,
Indien hy 't beste niet verkiest,
En 't meesten om het minst verliest.
| |
Psalm LXXII: 16. | |
Psalm CVII: 37, 38. | |
[pagina 105]
| |
Spreuken XXIV: 27. | |
En Kapittel XXXI: 16. | |
Jezaias XXX: 23. | |
En Kapittel XXXIII: 11, 12. |
|