Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Om niet te dwaalen. | |
Hy zal sterven, om dat hy zonder tucht geweest is; en in de grootheid zyner dwaasheid zal hy verdwaalen. | |
Daar is een weg, die iemant goed schynd: maar 't laatste van dien, zyn wegen des doods. | |
[pagina 63]
| |
Men wandel met voorzichtigheid,
Zyns levens weg door dezen tyd.
Is eener 't spoor der wegen mis,
Den heuvel, uit de grond verheve,
Laat hem eens uitzien, waar hy is,
Op dat hy 't oog een rechtsnoer geeve.
Verdwaalde door het woeste veld,
Van 's werelds heide en wildernissen,
Wiens gang elendig is gesteld,
Door langen tyd het spoor te missen:
Klimt op de hoogte van 't gemoed,
Den heuvel van bedachtzaamheden,
Op dat zich voor u open doet
Hoe ver uw voet heeft mis getreeden
Hoe breed en wyd gy zyt verdwaald,
Van 't perk daar gy hoord uit te komen,
Hoe gy hebt om en om gemaald,
Door kreupel bos, en woeste boomen.
Hoe uwen weg hoe langs hoe meer,
U van de plaats der rust zouw leiden,
En brengen eind'ling ook zo veer,
| |
[pagina 64]
| |
Zo ver, zo ver, op dorre heiden,
Dat u, in 't laatste overzien,
De kans van noch eens t'huis te komen
Door twyfelmoedigheid, misschien,
Ontwrongen wierd, en afgenomen.
Daar u de naarheid van de nacht
Op 't woeste veld quam overvallen,
Daar acht'loosheid u had gebracht,
Tot in het dal der jammerdallen.
Ja, ook zo ver, zo ver, zo veer,
Dat gy 't nooit weder quaamt vertellen,
Vervallen buiten weder-keer,
Tot in den afgrond van der hellen.
Treed dan dees heuvel niet voorby,
De hoogte, van beraaden zinnen,
Op dat men speur waar datmen zy,
Om 't spoor tot eeuwig heil te winnen.
| |
Job XV: 7. | |
Psalm CXIX: 176. | |
[pagina 65]
| |
Spreuken VIII: 25. | |
Hoogelied II: 8. | |
Jezaias II: 2, 3. |
|