| |
| |
| |
| |
Om niet van hoog te vallen.
| |
| |
Want een iegelyk, die hem zelven verhoogd, zalvernederd worden: en die hem zelven vernederd zal verhoogd worden.
Lukas XIV: 11.
| |
God wederstaat de hovaardige, maar de nedrige geeft hy genade.
Jakobus IV: 6.
| |
| |
| |
Dat u behaage, Het veilig laage.
Terwyl het Winterd, op den Berg, met Sneeuw bedekt,
Wiens hoog verheven kruin, zich na de wolken strekt,
Zo groeid en bloeid het Dal, van veele lieflykheden;
Wie dan de Zomer mind, die houw zich maar beneden:
Want veel beloften zyn het Dal der need'righeid,
Van d'Alderhoogste tot een zegen toe gezeid.
Wie hier op acht, en tracht in dezen grond te zaaijen,
Zal in de laagte veel hoogwaarde vruchten maaijen,
En met zich voeren in de Schuur der Eeuwigheid,
Op dat hy eete, en voor armoê zy bevryd.
Maar alle Herten die in trotsheid zich verhoogen,
Zyn winterbergen, en onvruchtbaar voor Gods oogen.
| |
1 Samuel VI: 13.
En die van Beth Semes maaiden de tarwen-oogst in het dal, en als zy haare oogen ophieven, zagen zy de Arke, en verblyden haar als zy [die] zagen.
| |
Psalm LXV: 10, 11, 12, 13, 14.
Gy bezoekt het land, en hebbende het begeerig gemaakt, verrykt gy het grootelyks; de riviere Gods is vol waters: wanneer gy het alzo bereid hebt, maakt gy haar lieder koorn gereed.
| |
| |
Gy maakt zyne opgeploegde aarde dronken; gy doet ze daalen [in] zyne voren: gy maakt het week door de droppelen, gy zegend zyn uitspruitsel.
Gy kroond het Jaar uwer goedheid: en uwe voetstappen druipen van vettigheid.
Zy bedruipen de weiden der woestyne: en de heuvelen zyn aangegord met verheuginge.
De velden zyn bekleed met kudden, en de dalen zyn bedekt met koorn: zy juichen, ook zingen ze.
| |
Psalm LXXXIV: 7, 8.
Als zy door het dal der moerbezie boomen doorgaan, stellen zy hem tot een fonteine, ook zal de regen haar gants rykelyk overdekken.
Zy gaan van kracht tot kracht, een iegelyk [van haar] zal verschynen voor God in Zion.
| |
Psalm CIV: 8, 9, 10.
De bergen reezen op, de dalen daalden, ter plaatse die gy voor hen gegrondet had.
Gy hebt een paale gestelt, die zy niet over gaan en zullen: zy en zullen de aarde niet weder bedekken.
Die de Fonteinen uitzend door de dalen, datse tussen de gebergte heenen wandelen.
| |
Spreuken XV: 33.
De vreeze des HEEREN is de tucht der wysheid: en de nedrigheid [gaat] voor de eere.
| |
| |
| |
Spreuken XVI: 18, 19.
Hovaardigheid is voor de verbreekinge; en boosheid des geestes voor den val.
Het is beter nedrig van geeste te zyn met de zacht moedige: dan roof te deelen met de hovaardige.
| |
Jezaias II: 11, 12, 13, 14, 15.
De hooge oogen der menschen zullen vernedert worden, en de hoogheid der mannen zal neder geboogen worden, en de HEERE alleen zal in dien dage verheven zyn.
Want de Dag des HEEREN der Heirschaaren zal zyn tegen allen hovaardigen, en hoogen, en tegen alle verhevenen, op dat hy vernedert worde.
En tegen alle hooge en verhevene cederen van Libanon, en tegen alle eiken van Basan.
En tegen alle hooge bergen, en tegen alle verhevene heuvelen.
En tegen allen hoogen toorn, en tegen allen vasten muur.
| |
Jeremias XLIX: 16.
Uwe schrikkelykheid heeft u bedrogen, [en] de trotsheid uwes herten, gy die woond in de klooven der steenrotzen, die u houd op de hoogte der heuvelen: al zoud gy u nest zo hoog maaken als den arend, zo zal ik u van daar nederstooten, spreekt de HEERE.
| |
Lukas I: 52, 53.
Hy heeft machtige van de throonen afgetrokken, en nedrige heeft hy verhoogd. Hongerige heeft hy met goederen vervuld: en
ryke heeft hy ledig weg gezonden.
|
|