| |
| |
| |
| |
Beschouwing der Wereld, door Jan Luiken.
J.L.
Te Amsteldam, by de Wede: P: Arentz, en K: vander Sys
| |
| |
| |
Voorreden.
AL die hervoorkomt, om de Wereld te beschouwen,
Beschouw dezelve zo, door eenen wyzen geest,
Dat hy, aan Schouwens Eind, den Hemel mag behouwen,
Dan is hy, tot zyn heil, op Aarden wel geweest.
Zo werd de houte Kist, van iemant opgeslooten,
Om zyn in wendig goed, dat hy in zich bevat,
Op dat, in plaats van hout, het Goud-deel werd genooten,
Terwyl m'er uitheft, een onnoemelyke schat.
Maar die de Wereld steld, een Doelwit van zyn oogen,
En met het Herten-oog, daar niet doorheene gaat,
Genoegd zich met de Kist, (door onverstand bedroogen,)
Zo dat hy eindeling, met leege handen staat.
De Wereld is een Kist, met veelderlei sieraaden,
Van d'Alderhoogste, door de wysheid, toebereid;
Maar 't geen den eeuw'gen grond, der zielen kan verzaaden,
Is d'oorsprong zelver, die daar heim'lyk achter leid.
Zoek dan de sleutel, al die wys wil zyn van herten,
| |
| |
Waar meê men deze Kist, des Werelds open doet.
Zoek niet wydloopig, hier, en daar, of in de verte,
In alle dingen, van vergank'lyk werelds goed.
Waar zal men zoeken? zoek in 't Heilig Woord des Heeren,
(Om eenen gouden berg, van grond op, tot den top),
Daar vind gy klaar ontdekt, Gods Willen, en Begeeren,
Wie deze weet en doet, die sluit de Schatkist op:
En ziet op 't Weezen, van de schaduw-schemeringen:
Het schoonste op Aarden, is het aangenaame Licht.
Maar d'oorsprong van het licht, en alle schoone dingen,
Is Gods beminn'lyke, en alwaardige Aangezigt.
Wie voort gaat op dien voet, die kan in zyn beschouwen,
Van alle dingen, die hy hoord, en smaakt, en ziet,
Het heimelyke Deel, voor 't rechte en waarde houwen,
En achten 't buitenste, daar tegen als een niet.
Een Kist, die 't waarste dekt; doch wyzelyke zinnen,
Niet met zyn zyden, en zyn overdeksel stuit,
Maar haar suptielheid dringt door alles heen na binnen,
| |
| |
In 't herte van de Schat, die deze Kist besluit.
Wie zo gedaan heeft, zal, aan 't einde van zyn leven,
Met groote Rykdom, (uit de Wereld-kist gelicht)
Zich op de Reis van hier, na d'eeuwigheid begeeven,
En komen tot een stand, daar alle heil voor zwicht.
Want ieder hooft, voor hooft, die moet van hier verryzen:
De Kist des Werelds, is te zwaar, en kan niet meê;
Maar 't Edel Deel, uit hem, (een Doelwit aller wyzen),
Dat neemt hy met zig, die na deze wysheid deê.
| |
Romeinen I: 20.
Want zyne onzienlyke dingen worden van de scheppinge der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zyne eeuwige kracht en Goddelykheid, op dat zy niet te verontschuldigen en zouden zyn.
| |
2 Korinthen IV: 18.
Dewyle wy niet en aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet en ziet. Want de dingen die men ziet zyn tydelyk, maar de dingen die men niet en ziet zyn eeuwig.
| |
Hebreen XII: 26, 27, 28.
Wiens stemme doe de aarde beweegde: maar nu heeft
| |
| |
hy verkondigd, zeggende, Noch eenmaal zal ik beweegen, niet alleen de aarde, maar ook den hemel.
En dit [woord,] noch eenmaal, wyst aan de veranderingen der beweeglyke dingen, als welke gemaakt waaren, op dat blyven zouden de dingen die niet beweeglyk en zyn.
Daarom alzo wy een onbeweeglyk Koningryk ontfangen, laat ons de genade [vast] houden, door dewelke wy welbehagelyk Gode mogen dienen, met eerbiedinge en Godvruchtigheid.
| |
2 Petrus III: 7.
Maar de hemelen die nu zyn, en de aarde, zyn door het zelve woord als een schat wech gelegt, en worden ten vuure bewaard tegen den dag des oordeels, en der verdervinge der Godlooze menschen.
| |
En Vers 10, 11, 12, 13, 14.
Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorby gaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde, en de werken die daar in zyn, zullen verbranden.
Dewyle dan deze dingen alle vergaan, hoedaanige behoord gy te zyn in heiligen wandel en Godzaligheid:
Verwachtende en haastende tot de toekomste van den dag Gods, in welken de hemelen door vuur ontsteeken zynde zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten?
Maar wy verwachten, na zyne belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woond.
Daarom, geliefde, verwachtende deze dingen, benaarstigd u dat gy onbevlekt en onbestraffelyk van hem bevonden moogt worden in vrede.
|
|