'Kroniek I' van Lambert Rijckxz Lustigh (1656-1727)
(2014)–Lambert Rijckxz Lustigh– Auteursrechtelijk beschermd[p. 95] | |
Memorie ofte het vervolgh van mijn Journaal dat Ik op den 26 maart 1714, rakende het sterven der koebeesten als andersins, aen mijn broeder Hendrick rijcksz Lustigh wonende tot Sneeck in Vrieslant gesonden hebbeWaarde broeder op het versoeck van eenige Cristen menschen alhier, soo sende Ik op dijnsdagh den 2 april 1714, aen uE een kleijn rijm gedigt, waarin Ik alle vroeme menschen vermaan tot eene spoedige en ware bekeringe------------- Ja waarde broeder Ik en kan ook bij desen niet nalaten het gene alhier op Sondagh den 2 april 1714 door ordre van onsen Staat, op onsen kerckrooster met een placaat is afgelesen, namentlijk, waarin de Staten van Hollant en westvrieslant, willen en ordonneren dat geene pagters ofte hare dienaars bij de opschrijvinge van de koebeesten sonder verlof van den koehouders, niet sullen moegen gaan in de Huijsen bij de koebeesten tenEijnde, op dat de pagters ofte hare dienaars koemende van ongesonde stallen, en wederom gaande op gesonde stallen, daar door de besmettinge niet overbrenge, Ja de Staten des voorz Lants die hebben bij dit placaat oock gewilt en geordonneert, dat den koehouder op een boete van 10 guld: van Eijder beest, sijne koebeesten opregtelijk moet aengeven, en soo den pagter suspicie heeft dat den koehouder sijne koebeesten niet opregt aengeeft, soo moet den koehouder op 't versoeck van den pagter Eedt doen, oock hebben de Staten in dit placaat geordonneert, dat de certificatie brieven van gesonde koijen op een zegel van 3 stuijvers sullen moeten geschreven en dat men niet meer dan 12 stuijv: voor 't schrijven van deselve getuijgbrieven sal moegen vorderen Waarde broeder op dijnsdagh voormiddagh den 27 maart 1714; doen was een groote vale vierige ringh rontom de zonne, waarop het soo aenstonts wederom begon seer sterck uijt den noortwesten te waijen, ende het waijde op den 28: 29: 30 en 31 dito soo hart en sterck dat door derselver kragt een water moelen bij de naarder meer omwaijde, Ja dese winden die deden wederom seer groote schade, soo aen moelens dijken dammen als andersins, al te veel om hier te beschrijven | |
[p. 96] | |
Waarde broeder, dit pest vierigh fenijn waar mede dese en geene koebeesten besmet sijn en seer veele albereijts daar aen gestorven sijn, ende seer veele het selve noch in hare leden hebben, dat kan enigsins vergeleken werden bij het bijten van een vierige slange, en bij het steken van een Adder en bij het inEeten van de kancker, want bijet een vierige slange in des menschen toon, hij sterft niet voort, maar der selver fenijn werckt van daar voort door 't geheel Lighaam van een mens en soo ras het het vierigh slangen fenijn het geheele lighaam van een mensch ingenomen heeft, soo wort den mensche qualijck en hij spreijt handen en voeten van een, en hij begint te worstelen met de doot, ende na dat hij alsoo, en alsdan na dat het slangen fenijn werckt geheelen en al van dat selve fenijn aen sijn maagh en herte overwonnen is, soo sterft den mensche door der selver fenijn voortwerckende kragt den bitteren doot ende soo gaat het oock met de steeck van een adder en met een inEetende kancker, doch Elck fenijn werckt na sijn aart en na sijn Eijgenschap van werckinge Waarde broeder hier toe dient een zeltsaam voorval, 't welck aen vier personen na bij nieuwersluijs gelegen bij Loendersloot op den 6 april deses Jaars # 1714 al daar seer droevigh is voorgevallen namentlijck, hoe dat 4 duijtsche afgedanckte Switsers van uijtregt na amsterdam te voet quamen reijsen, de welcke geen gelt hadden om Eeten te koopen, en grooten Honger hebbende en niet wetende waar sij den Honger mede stillen souden, soo sien sij aldaar in een ouwe vuijle sloot eenige Calmus wortelen staan, welcke wat bitter van smaak sijn, en van welcke sij oock wat proeven, maar daar bij soo sien sij eenen dicken wortel, hebbende de gedaante van een pinxternakel, de welke sij oock uijt trecken, en daar van een ijgelijck wat medelende, ende alsoo de smaak van dese wortel wat zoetagtigh was, soo aten sij deselve al gaande bij stuckens op, ende soo ras en hadden sij dese wortel niet opgegeten, of een van dese 4 personen die wort qualijck en sij met haar vier personen een weijnigh voortgegaan sijnde, soo quamen sij bij een Herbergh tot Loendersloot, ende doen Eijschen dese qualijken man een weijnigje genever, 't welck men aen hem gaf, doch het wert hier mede niet beter, maar Erger, waarom dat de lieden aldaar hem tusschen twee mannen gaande aen een huijs van een medicijnmr bragten welck medicijnmr hem aenstonts wat in gaf, dogh dat en | |
[p. 97] | |
Holp niet, waarom dat de medecijnmr hem andermaal wat ingaf, en doen raakte hij aen 't braken, waar door hij het fenijn quyt raakte, ende wederom bij de drie andere personen koemende, soo vonden sij de drie andere personen met de doot te worstelen, want die waren soo veer heen, dat sij handen en voeten van malckanderen uijtbreijden, en alle drie soo haastelijk al t' samen den doot stierven, voorwaar een vreemde sake en droevigh voorval, weijnigh diergelijx alhier te Lande gebeurt, ende na het overlijden van dese drie personen, soo hebben eenige medicijnmrs aldaar, en dat ter ordinantie van 't geregt van Loendersloot, alle dese drie menschen geopent, en van binnen seer nauwkeurigh beschouwt soo is't dat sij in de eene sijne maagh hebben bevonden een groot gat daar men wel een hant kon insteken ende den anderen die hadde een gat in de maagh waar men wel twee vingeren kon insteken ende den derde, die was sijn maagh op het doorbreken toe, ende men haalde uijt hare magen noch eenige schijfkens, die sij van de gesnedene wortelen gegeten hadden, Ja de voornoemde medicijnmrs die gingen met den overgebleven duijtsher na de sloot toe daar sij dien fenijnigen wortel geplukt hadden, en hij wees haar noch een of twee diergelijcke wortelen aen, die de medicijnmrs uijtpluckten, ende aen hare woningen daar mede gekoemen sijnde, soo sneden sij een van deselve aen schijven en deden die in een Emmer met water en na dat deselve schijven een weijnigh tijts in 't water geweest waren, soo quam niet alleen op het water een blauwe fenijnige vlies, maar onder in de Emmer met water, daar was het water van dese wortel seer swart dick en grof waar door het bleeck dat daar een groote en stercke fenijnige kragt en verderf in 't water, en in de wortel was, Ja de vrugt, die des zomers op dese wortel wast die heeft een groene steel ter hoogte van ontrent 2 ½ voet, en ter dickte van een mans duijm, ende daar op wast een ronde blom, die eerst groen, en daar na wit wort, hebbende dese witte blom, de gedaante van een wit puijs of vlierzaat, en die is seer beminnelijck en begeerlijck voor des | |
[p. 98] | |
menschen oogen, dogh seer bedrieglijck en fenijnigh Ja daar is geen minder fenijnigheijt in dese vrugt als in de wortel, want het is nu ontrent drie Jaren geleden dat eenige kinderen tot breukelen van deselve vrugt gepluckt en gegeten hadden daar oock aen gestorven sijn hierom soo rade Ik een Igelijk mensche, dat sij sigh altijt hebben te wagten van dese wortel of vrugt te Eeten op den 14 april 1714, doen was het wederom seer Hoogwater, alsoo dat onse maatlanden wederom onder water Liepen op den 19 @ 20 april, doen was het seer Heet en warm weer na den tijt van 't Jaar, oock sag men doen wederom seer veele wonderlijke groote muggen, alle met seer Lange Cruijs staarten, en die ons tegen den avont in 't arbeijden seer quelden op den 22 april, doen was het stil weer met een wonderlijke nevel mist en stinckende damp op dien selve 22 april 1714, doen is 't dat Jacob Jansz Verwer wonagtigh tot blaricum, aen mij vertelt, hoe dat sijn huijsvrouw trijntje Jans en met sijne twee zoonen Hendrick en Jonge Jan, op een schemeravont in den voorleden Jare 1714, en dat in den Herfts, soo als sij in hare nenge waren om boeckweijt te binden, hebben bij haar sien nedervallen een groot viervonckigh Ligt 't welke seer kragtigh vier vonckende op de aarde, waar van sij seer grootelijkx verschrickte Ja op dat selve ogenblick, doen sagh tewis ffransz mede wonagtigh tot blaricum, staande op oombergh, dat selve viervonckige Ligt, bij de voorz menschen op aarde Leggen voncken Ja aenmerckelijck is het, het geene die selve Jacob Jansz Verwer als doen al verder aen mij vertelde hoe dat sijn outste soon Jan, soo als hij in dien selven Herfts in dien selve Jare 1713 op een schemeravont in rijsebergen bij Calis kamp was te melcken, doen heeft gesien een groot viervonckigh Ligt, hebbende de gedaande van een vierigh swaart, 't welck hij sagh een stuck boeven de Huijsen van blaricum heen sweven en sweefde alsoo, van daar na de buijtendijkse kerck toe, Ja even boeven de buijtendijckxe kerk van Emenes heenen, en alsoo van daar voort na het suijden toe, voorwaar wonderbare pestilentale vier vonckige Ligten. Ja Ik vrees voor noch swaarder pestilentie onder vee en menschen. | |
[p. 99] | |
op maandagh den 23 April 1714, doen quam met een noordenwint uijt de zuijtzee, een wonderlijke witte uijtwasemende stinckende, en vierige damp, en dat met sulck dicke stralen, dat den eenen ploeghvolck met mij werckende aen de kadijck, den anderen ploegh volckx nauwelijkx kon sien, ende deurde dese vonckige en stinckende damp ontrent den geheelen dagh Ja des avonts doen wasser in ons dorp een mistige stinckende damp
Waarde broeder, op dienselven 23 April 1714, doen stierf van Lambert Willemsz pronck een koe die hij voor weijnigh dagen te voeren van de vriesen gekogt hadde op den 24 April, doen stierf van Harmen tijmonsz grutter een koe, die hij mede van die vriesen gekogt hadde
ende alsoo metter daat wiert bevonden, dat alle die vriesse koppel koijen, aen de bekende pestilentale plage storven, soo is't, dat wij goijsche regenten van Stad en lande, een resolutie hebben gemaakt, en oock doen publiceren, dat soo wie vriese koeijen kogt, deselve ses weeken sal moeten houden buijten Imants schade, Ja soo is voorts ten selven Sinte geertruijten dage, bij den selven regenten geresolveert, en weijnigh daar na oock gepubliceert dat niemant van buijten goijlant, met siecke koijen sal moegen drijven over onse gemeentens, op peene soo wie contrarie doet, die sal verbeuren 50 guld: op dijnsdagh den 1 maij, doen sag men al wederom uijtter zee, even diergelijke uijtwasemenden damp koemen, gelijck op 23 april geschiet was op donderdagh tegen den avont den 10 maij 1714 doen quam uijt den zuijtwesten een wackere buije regen, en gemengt met eenige donder en blicksemslagen, waar door men hoorde seggen, dat de spits van de kerck tot Loendersloot in brant raakte en brande deselve spits oock geheel af op Saterdags morgens den 19 maij 1714, doen hebbe Ik, en ons gantsche arbeijtsvolck met onse oogen gesien, dat niet alleen het aartrijk alhier seer hert bevroeren was, maar dat oock op het water een stercke schaal ijs, bevroeren Lagh de sterfte onder 't runtvee die deurt op veele plaatsen nogh op den 22 maij, doen sterft van onse Schout een koe, die, segt men, gestorven te sijn aen de ongangsigheijt | |
[p. 100] | |
op den 1 en 4 Junij 1714 doen sterven van Jacob tijmonsz twee dubbelde veersen, die in de weijde bij ancke veen gingen
op den 10 Junij doen krijgt pieter ramaker een siecke koe, maar die Herstelt wederom
Ja in dese maanden Junij en Julij doen vallen in de morgenstonden tot Emenes veel sware dauwen maar hier op onse meent soo niet doch op den 17 Julij in de morgenstont doen valt alhier bij pluijmveen een wonderlijke dauw, die Ik oock sagh met wonderlijke witte dampige stralen, wel 4 voet hoogh van de aarde oprijsen en soo verdwijnen op den 19 Julij, doen bevonde Ik dat des nagts een weijnigh dauw was gevallen, dogh op het gras dat Ik maijede, daar Lagh des middags noch een wit glimment goet op, dat Ik geen naam kan geven op den 24 Julij doen wiert Jan van rijn een koornkoper van breuckelen, soo als hij op een Chees van uijtregt na bij de moelen van Loenen quam van een donderblicksemslagh, met sijn paart te gelijk doot geslagen op den 26: 27 en 28 Julij doen worden tot Emenes buijtendijck veele koeijen aen de bekende plage sieck, en men hoort oock aldaar van 't sterven der beesten op den 27 Julij doen Loopt de wint zuijtwest het welck sij bij na in geen drie maanden gedaan heeft----- dat wel sterfte onder de koijen kon veroirsaken
op maandags nagts den 30 Julij, doen sterft van onse schout een koe, en dat op de agterste muncken kamp, en wort aldaar bij nagt begraven op den 30 Julij doen valt alhier voor mijn Huijs op den klaren dagh, een stinckende damp van wonderlijke stanck, die niet alleen van mij, maar ook bij mijn beuren wert geroeken op den 1 Augustus 1714 doen sterft van gijsbert tijmonsz een koe, maar men segt aen de ongangsigheijt op den 6 Augustus doe sterft van Jan Jacobsz man een koe aen de voornoemde plage, en hij begraaft desselve aen de noort sij van sijn Huijs op den 11 augustus doen sterft van Jaapje klaas de weduw van Jaap gijsz een koe en wert begraven aen de noort sij van haar Huijs | |
[p. 101] | |
op sondagh den 12 Augustus 1714 doen sterft van grietje gerberts weduw van Cornelis Willemsz een veers aen de plage tot Emenes+ op den 13 Augustus, doen slagt Jacob gerritsz Swem een veers, die seer sieck aen de plage was --- op zaterdagh den 19 augustus, doen sterft van Ebbe Willemsz koij een koe en wert deselve aen de noortsij van sijn oude Huijse begraven Ja deselve Ebbe koij soo mij geseit wort, die sijn in 't Laast van Junij tot Emenes noch twee pinckveersen afgestorven op den 19 Augustus, doen sterft van onse schout een koe op de munckenkamp, en wert aldaar begraven op den 20 augustus, doen sterft van onse schout een koe op Emenes op den 20 augustus doen sterft van Jan prinsen aen de plage twee kalveren op woensdagh den 22 augustus doen sterft van Aart Jacobsz Vos een koe, en hij begraaft deselve op het zuijtoosten van sijn Huijs bij de Harde dijck en staat te noteren dat dese koe, al voor 5 maanden al eens sieck, aen de voorz plage hadde geweest een klaar kenteken, dat dese plage van besmettinge al langh onder de Leden kan wesen eer het beest sieck wort, en soo sieck wert, dat het beest daaraen sterft Ja staat oock te noteren dat met waarheijt kan gesegt worden, het welck oock eenige verstandige menschen met mij wel klaarlijck hebben ondervonden, dat de Jegenwoordige boeter melck en kaas die de beesten voortbrengen, nu al een Jaar soo gesont en soo Lecker niet en is geweest, als wel voor dese plage, Ja het zout in de boeter dat kan de boeter niet bevrijden van haar wonderlijck smaak, die de boeter binnen 8 dagen al heeft, sij is oock soo vet niet als wel voorheen, maar magerder, en onsmakelijker Ja, Ik vrees, voor schadelijke en vierige gevolgen die uijt deselve sullen voortkoemen op vrijdagh den 24 augustus, doen sterft van Hendrick Cornelisz van spakenburgh een koe, en hij begraaft deselve agter sijn Huijs, dese koe die was op Emenes sieck geworden op saterdagh den 25 Augustus, doen sterft van gerrit Anxsz een koe, die hij begraaft op 't zuijtoost van sijn Huijs op sondagh den 26 augustus, doen sterft van onse schout een koe welcke koe na dat hij al doot was, hebben gevilt en opgehangen, en het vlees dat is bij Cees rutten, Heijn Snijder Willem ramaker en bij Jan klaasen kruijmert opgedaan, om gegeten te worden | |
[p. 102] | |
op den 25 en op den 28 Augustus 1714 doen sterven van Jaapje klaas twee kalveren aen de plage en worden bij haar Huijs begraven op den 28 August: doen sterft van aart Jacobsz Vos een koe, en hij begraaft deselve bij sijn andere koe op het Hoeck van sijn Huijs bij de andere koe op den 28 August: doen sterft van Ebbe koij een kalf aen de plage op den 29 Augustus doen sterft van onse schout een koe op Emenes op den 30 August: doen sterft van Jaap Heijn de boer een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs op den 30 August doen sterft van Jacob Wijgertsz een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs op den 30 Augustus doen sterft van klaas Willemsz boer een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs welcke koe al in den nasomer 1713 aen deselve plage hadde sieck geweest, ende die koe, die hadde den geheelen winter seer swack geweest, maar nu van de zomer wel gegroijt, ende de klauwen van sijn voeten vernieuwt, dogh nu bevont men dat sijn Hersenen, het mergh gants uijtgedroogt waren en sijn maagh gesloeten, en sijn darmen duergebeten en sijn Long Lever milt Hert en galblaas met alderhande pest Coeleuren besmet, doch het vlees scheen moij te wesen, alleen vaal rootagtigh, op den 1 sebtemb: 1714 doen sterft van Jaapje klaas een koe, en wert begraven op de driesprongh agter haar huijs op den 2 sebt: doen sterft van Jan Jacobsz man een koe, en hij begraaft deselve bij sijn kamp op den 2 sebtemb: doen sterft van Aart Jacobsz Vos een kalf aen de plage, en het wert bij sijn koijen begraven op den 2 sebtemb: doen sterft van Lubbert pietersz baas een koe, en hij begraaft deselve op het noortoost van sijn Huijs - den 4 dito noch een koe op den 2 sebtemb: doen sterft van Isack Willemsz Split een veers die op Emenes geweijt was, en hij begraaft deselve aen de noortsij van sijn Huijs op den 3 sebtemb: doen sterft van onse schout een veers die meer als twee Ellen Hoogh was, en die hij in 't voorjaar van Lambert Harmens tot blaricum gekogt hadde | |
[p. 103] | |
op donderdagh den 6 sebtemb: 1714, doen sterft van Aart Jacobsz Vos een koe, en hij begraaft die selve bij sijn andere gestorvene koijen op den 7 sebtemb: doen sterft van onse schout een koe op Emenes, die van Lambert oom gekoemen was ontrent dese tijt doen sterven noch twee veersen van onse schout op Over eem op den 8 sebtemb: doen sterft van Ebbe koij een kalf op den 8 sebtemb: doen sterft van onse schout een koe op Emenes op dese tijt, doen werden alhier veele ziecke koijen geslagt, als van fijtis Smit een, van gerrit tijmonsz een, van Isack pronck een en meer andere, Ja Jan goossen en Jacob van putten, die koopen seer veele siecke koijen tot Emenes en die slagten sij alhier, en verkopen die aen de Lieden; ook kopen sij van Wickevoort veele tonnen met vlees, en verkopen sij die hier wederom Ja oock op dese tijt, soo sterven veele koijen tot Emenes binnendijck In de Amsterdamse Courant van den 11 Sebtemb: 1714, en daarin uijt Basel van den 2 Sebtemb: 1714 daar in wort een Leugenagtigh zaak van de oirspronck der besmettinge van het runt vee beschreven, namentlijck, dat in het Hertoegdom van Milaan, door booswigten eenige vergiftige pilletjes in 't weijvelt souden wesen gestroijt, en als een koebeest daar maar een van in 't Lijf krijgt het selve vergift soo kragtigh is, dat alle de beesten daar door vergiftigt worden ende souden die pilletje Ligt groen met swart vermengt sijn dogh Ik soude dit wel breder schrijven, maar de onwaarheijt van dese botte Luegen die is soo groot dat hij 't mij niet waart is, daar meer van te schrijven op den 16 sebtemb: doen sterft van Cornelis keelwigh een koe, en hij wort begraven agter het Huijs van Jan perck op den 17 sebtemb: doen sterft van Steven de Smit een kalfde veers, en hij begraaft die agter sijn stal deuren op den 18 sebtemb: doen sterft van Isack Split een moije koe, en hij begraaft die selve aen de noort sij van sijn Huijs | |
[p. 104] | |
Anno 1714 den 18 Sebt: doen sterft van onse schout een koe op Emenes den 21 Septemb: doen sterft van onse schout een veers op Emenes den 22 Septemb doen sterft van onse schout een veers op Emenes den 24 Septemb: doen sterft van onse Steven de Smit een koe tot Emenes den 24 Septemb: doen sterft van Isack pronck een koe, en hij begraaft deselve aen de noortsij van sijn Huijs den 27 Sebt: doen slagt Lambert oom een siecke koe den 30 Septemb: doen sterft van onse schout een koe op Emenes den 30 Septemb: doen sterft van Steven de Smit een koe, en wert in sijn Hof begraven op maandag den 1 octobr doen sterft van Steven de Smit een koe, en wert in sijn Hof begraven den 1 octob doen sterft van ffijtis de Smit een koe, en wert begraven aen de noortsij van sijn Huijs
Tot Amsterdam bij gerard onder de Linden boeckverkoper op den Hoeck van de nes, is gedruckt en te bekoemen een boeckje van de doot der regtveerdigen, of het middel om wel te sterven waar in alle de sterftens van 't runt vee sedert de geboorte van Cristus af, tot nu toe Aanwijst, en met eenen hoe, er bij na t'Elckens een sterfte onder de menschen opgevolgt is, dit stelle Ik hier in, op dat Ik, als Ik tot Amsterdam koem, een boeckje magh kopen In de Amsterdamse Courant van den 2 octob 1714 en daar in uijt Londen in Engelant van den 25 sebtemb 1714, wort dit navolgende geschreven Men heeft tegenwoordigh ontrent dese Stad: een groote sterfte onder 't runtvee, soo datter wel 300 of 400 meest koijen binnen 4: of 5 dagen gestorven sijn, aen de Eijgenaars is seer strengh bevoelen, de gesturven beesten aenstonts te begraven of verbranden, en de niets daarvan te gebruijcken dan de Huijden, oock is den vlees Houwers op sware peene verboeden, eenigh ongesont vlees ter marckt te brengen, gisteren avont heeft men bij islington 103 gesturven beesten verbrant dit is voor de eerstemaal dat men uijt Engelant tijdingh heeft van het sterven der koebeesten och dat het de Heere onse godt, hier bij woude Laten wij souden hem van Herten Loeven en dancken | |
[p. 105] | |
Anno 1714 op woensdagh den 8 octob: doen sterft van onse schout een koe, en men begraaft deselve aen de zuijtsij van sijn packhuijs den 10 octob: doe sterft van onse schout een koe en hij wert begraven bij 't Huijs daar tijmon de post woont Op Sondagh maandagh en dijnsdagh den 7: 8: 9 == Octob 1714 doen was het een Hooge water vloet waar door al wederom groote schade geschiede soo aen visschers schuijten, als aen dijcken en dammen, Ja het water dat liep seer Hooge over onse kade en over de Emenesser meent dijck heen, ende dat aenmerckelijck is, dat was, dat op maandagh Snagts wel 25 verdronckene schapen bij ons zeeschaapschot waren koemen aendrijven, dewelcke seer vroegh op dijnsdags morgens bij Jacob Cornelisz Vlot en bij Wobert Jacobz wierden gevonden, die deselve schapen t'Huijs haalden en slagteden, het smeer ten deele verkogten, en oock een goet gedeelte van 't vlees, soo dat de Lieden daar noch een merckelijke stuijvers van prophiteerden, en selver een tijt Langh daarwel af sullen varen Ja men segt, dat dese schapen op het buijtenlant, bij durgerdam door 't schielijke Hooge water waren overvallen, en soo weggespoelt en verdroncken
Op zaterdagh den 13 octob doen sterft van Vreeck pieterz een koe, en hij begraaft deselve bij het huijs van tijmon Wit, aen de noortsij aldaar
den 22 octob: doen sterft van onse schout een koe en die wert aen de zuijtzij van de posten Huijs begraven
den 23 octob, doen sterft van Steven de Smit een veers, en hij begraaft deselve in sijn Hof
den 25 octob doen sterft van onse schout een koe en men begraaft deselve bij de post Huijs
den 26 octob doen sterft van onse schout een koe en een pinck, en men begraaft dit bij de posten Huijs
den 27 octob: doen sterft van Steven de Smit een veers en hij begraaft deselve in sijn Hof
den 27 octob: doen sterft van onse schout een dubbelde veers, en men begraaft deselve op sijn nengedijck acker bij de silversmit
den 28 dito doen sterft van onse schout een dubbelde veers, en men begraaft die in den Hof van de klock | |
[p. 106] | |
Op den 28 octob: 1714 doen wert alhier op onse kerckrooster door ordre van ons regenten een Staten placcaet van den 20 deser maant october gepubliceert, welck placcaat met eenige veranderinge daar in gemaakt, bij na het selve placcaet van den 23 Jan 1714 uijtmaakt, soo agte Ik het niet nodigh om het selve placcaet van woort tot woort alhier uijt te schrijven
In de Courant van den 27 octob: 1714 en daarin uijt Londen in Engelant van den 19 october 1714, daar worden dese volgende woorden in geschreven namentlijck de sterfte onder 't runt vee die verspreijt sigh maar men heeft bespeurt, dat dit tot noch toe, maar onder koijen, en weijnigh of niet onder de ossen is -------
op maandagh den 29 octob: 1714 doen sterft van onse schout een dubbelde veers, en die wordt begraven in den Hof bij den klock
Ja aenmerckelijk is het, het geene men alhier seer dickwils siet gebeuren, dat de koijen en veerz, die dichste, en nabij het kalven sijn, aen dese plage meest sterven, de redenen die meenen wij wel vast te weten, maar het ongeloof bij de meeste Lieden, die is hier soo groot, dat Ik menigmaal genootsaakt worden om weijnigh daar van te seggen of schrijven, alleenlijck segge Ik, dat hoe de kalveren, grooter in de koijen aengroijen, hoe meer Hittigheijt in het Ingewant der koijen is, en hoe meer Hittigheijt in de besmette koijen is, hoe kragtiger de pest vierige Hittigheijt, in het beest vermeerdert, en hoe eerder de maagh in het beest, door derselver pest vierige Hittigheijt, die voornaam in den dreck is, komt toe te sluijten, en door derselver Aanhittentheijt te meer toegesloeten blijft Etz | |
[p. 107] | |
Anno 1714 den 30 octob: doen sterft van Ebbe koij een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs den 30 octob: doen sterft van Isack pronck een koe, en hij begraaft deselve aen de noortsij van sijn Huijs den 31 octob doen sterft van onse schout een koe en hij begraaft deselve op sijn nenge dijckx acker bij de Zilversmits Huijs den 31 octob doen sterft een koe van Hendrick gerrit Louwen, en hij begraaft deselve, bij 't Huijs van klaas Ebben den 31 octob doen sterft een koe van Evert goossen net, die onlangs sprakeloos geworden is, en hij Laat deselve koe begraven agter mijn aarts vaders huijs den 1 novemb: 1714 doen sterft van gerrit koemin een koe, en hij begraaft deselve aen de zuijtsij van sijn Huijs Waarde broeder, het is, seer droevigh om te Hooren dat de sterfte onder het runtvee, soo tot bunschoeten als op Over eem, noch soo sterck aldaar grasseert, Ja soo hoort men oock met waarheijt getuijgen dat deselve sterfte onder het runtvee tot oost Zanen Jegenwoordigh oock seer swaar grasseert, en wie weet, hoe het als verder met dat vee aflopen sal, dat Jegenwoordigh noch in 't velt Loopt, als het op de stallen komt den 3 novemb: 1714 doen sterft van grietje gerberts weduw van Cornelis Willemsz een koe, en sij begraaft deselve op haar kampje, daar het Huijs op verbrant is van Willem Evertsz in den Jare 1691 den 4 novemb doen sterft van dirck Elbertsz breet een dubbelde veers, en die wort op het kampje van Jacob van putten begraven den 6 novemb: doen sterft van onse schout een koe, en die wert in sijn Hof bij de klock begraven den 7 novemb: doen sterft van Heijndrick gerrit Louwen een koe, en hij begraaft die koe, agter het Huijs van klaas Ebben den 7 novemb: doen sterft van Geertje beur de weduw van Heijndrick tijmonsz Velsen, een koe en die wert begraven, op het drie spronck tusschen mijn, en haar Huijs den 8 novemb doen sterft van Jacob tijmonsz een koe, en hij begraaft deselve Achter sijn Huijs bij 't kampje van Jaap Vaar | |
[p. 108] | |
+ op vrijdagh den 9 novemb: doen sterft van Ebbe Willemsz koij een koe, en hij begraaft deselve agter sijn Huijs op zaterdagh den 10 novemb doen slagt Ebbe Willemsz koij een ziecke koe op sondagh den 11 novemb doen sterft van Hendrick Evertsz ruijn een koe, en die wert begraven agter het Huijs van Isack klaaz op sondagh den 11 novemb: doen sterft van Volcken Isacksz een koe, en hij begraaft deselve agter de Harde dijk bij 't Huijs van Cornelis Cornelisz op sondagh den 11 novemb: doen sterft van onse schout een koe, en hij Laat deselve begraven in de Hof van de klock op sondagh den 11 novemb: doen sterft van grietje gerberts weduw van Cornelis Willemsz een koe, en sij Laat deselve op haar kampje daar 't Huijs van Willem Evertsz in den Jare 1691 op verbrant is, begraven op maandagh den 12 novemb: doen sterft van deselve grietje gerberts een koe, en sij laat deselve op het selve voorz kampje begraven, op maandagh den 12 novemb: doen sterft al wederom een koe van onse schout en hij laat deselve begraven op dijnsdag den 13 novemb: doen sterft van onse schout een koe, en hij begraaft deselve in op dijnsdagh den 13 novemb: doen sterft van Jacob Heijn de boer een koe, en die wert begraven op dijnsdagh den 13 novemb: doen sterft van geertje beur een koe, en sij begraaft deselve agter haar koestal, bij koopmans Hof op dijnsdagh den 13 novemb: doen sterft van Hendrick Braaf een koe, en hij begraaft deselve, als voeren bij de andere op dijnsdagh den 13 novemb doen sterft van grietje gerberts een koe, en begraaft die mede op haar kampje ------- | |
[p. 109] | |
op dijnsdagh den 13 novemb: 1714 doen sterft van Volcken Isacksz een pinck, en hij begraaft dat selve bij sijn koe agter de Harde dijck op vrijdagh 16 novemb: doen sterft van grietje gerberts weduw van Cornelis Willemsz een koe, en sij Laat deselve begraven bij hare voornoemde koeijen op het kampje op sondagh den 18 novemb, doen sterft van gerrit koemin een koe, en hij begraaft deselve in sijn Hof op maandagh den 19 novemb, doen sterft van onse schout een pinck en wort begraven in sijn Hof op maandagh den 19 novemb: doen sterft van Jaap Heijn de boer een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs op maandagh den 19 novemb: doen sterft van gerrit koemin een koe en hij begraaft deselve in sijn Hof op maandagh den 19 novemb, doen sterft van Hendrick Braaf een koe, en hij begraaft deselve aen de noortsij van van sijn scheurtje, dese koe hadde veel pes vlacken, soo aen sijn pens als darmen op maandagh den 19 novemb: doen sterft van grietje gerberts weduw van Cornelis Willemsz een koe, en sij laat deselve begraven op haar kampje als voeren op den 20 novemb: doen sterft van Hendrick Braaf, sijn Laaste koe, en die wert begraven in den Hof van Jacob Cornelisz metselaar op woensdagh den 21 novemb: doen sterft van Jacob tijmonsz een koe, en hij Laat die bij sijn andere koe begraven agter sijn Huijs op donderdagh den 22 novemb doen sterft van Ebbe koij een koe, en die wert begraven agter sijn Huijs op den 22 novemb: doen sterft van onse schout een koe en hij Laat deselve begraven, op 't noortooster Hoeck van sijn Huijs daar hij woont op den 22 novemb, doen sterft van Volcken Isacksz een pinck en een veers, en hij begraaft die beijde aen de noortsijde van sijn Huijs
op vrijdagh den 23 novemb: doen sterft van onse schout een pinck, en dat selve pinck wert begraven bij sijn voorz koe, te weten, in 't noortoosten van sijn Huijs op den 23 november: doen sterft van grietje gerberts een pinck, en wert begraven bij de andere koijen op 't kampje op den 23 novemb: doen sterft van klaas Jaap Jongerden een moije veers, en die wert begraven aen de noortsij van klaas boutten Huijs, op den 23 november doen sterft van Jaap Heijn de boer een koe, en die wert begraven op 't noortoost van sijn Huijs bij de andere koeijen | |
[p. 110] | |
Anno 1714 den 25 novemb doen sterft van Jaap Heijn de boer sijn Laaste koe, en hij begraaft deselve op het noortooster hoeck van sijn Huijs op maandagh den 26 novemb doen sterft van Jan Willemsz boer, een koe, en hij begraaft deselve op 't zuijtooster hoeck van sijn Huijs, dat meent is ----- op den 28 novemb, doen sterft van Rijck Jansz Velsen een koe, en die wert begraven in de groep van Jan tijmensz kamp op den 28 novemb: doen sterft van gerbert rebel een koe en hij begraaft deselve bij sijn Huijs dese man gerbert rebel, die heeft in den Jare 1706 in maart dese steuingen van sijn siecke koijen selfs gehoort met een waar voorteken als in dit boeck beschreven staat op den 29 novemb doen sterft van Cornelis Aartsz een koe en hij begraaft die op het Harde, buijten kossen Heck op den 29 novemb doen sterft van Volcken Isacksz spilt een koe, en hij begraaft die op sijn kampje aen de noortsij van sijn Huijs op den 30 novemb doen sterft van gerbert rebel een koe, en hij begraaft die selve bij sijne voorz koe op den 30 novemb, doen sterft van Rijck Jansz Velsen twee koijen, en hij begraaft die in de groep aen de oostsij van Jan tijmonsz kampje op den 30 novemb: doen sterft van klaas Jacobsz Jongerden een koe, en hij begraaft die koe bij sijn Huijs
op Zaterdagh den 1 decemb 1714 doen sterft van Volcken Isacksz Spelt een koe en hij begraaft die aen de noortsij van sijn Huijs
+ op sondagh den 2 decemb: doen sterft van Jacob Lubbertsz baas een pinck, en dat begraaft hij aen de zuijtsij van sijn Huijs bij de wegh op dijnsdagh den 4 decemb: doen sterft van gerbert rebel een koe, en hij begraaft die bij sijne andere op woensdagh den 5 decemb, doen sterft van gerbert rebel een pinck, hij begraaft dat selve bij sijne koeijen op donderdagh den 6 decemb, doen sterft van Mannen Jaap, een koe en hij begraaft die agter het Huijs van marre goossens ----- op den 6 decemb: doen sterft van gerbert rebel een veers, en hij begraaft die sijn andere koijen op den 7 decemb: doen sterft van Jan Willemsz boer een koe, en hij begraaft die bij de andere koe, als voeren op den 8 decemb: doen sterft van Jacob Lubbertsz Baas een veers, en hij begraaft die als voeren bij sijn pinck op gisteren den 7 decemb, doen slaat moije klaas een ziecke koe doot op den 9 decemb: doen sterft van klaas moij een pinck en hij begraaft die bij sijn Huijs ontrent een maant geleden, doen heeft deselve klaas moij noch twee pincken aen dese plage doot | |
[p. 111] | |
Anno 1714 den 12 decemb: doen sterft van Hendrick Willemsz boom een koe, en hij begraaft deselve bij sijn Huijs
den 12 decemb: doen sterft van Jan Willemsz Boer een koe, die 18 dagen was sieck geweest, ende hij begraaft die selve bij sijn andere koeijen
den 14 decemb: doen sterft van Jan Jacobsz man een dubbelde veers, en hij begraaft die bij sijn andere Huijs 't welcke Laast gekoemen is van Lambert rutten
den 15 decemb: doen sterft van Jacob Zijbrantsz man een koe, ende hij begraaft die koe aen de noortsij van 't Huijs daar hij nu woont, welck Huijs Laast gekoemen is van Isack pronck, en voor desen van gerrit Jansz backer
den 16 decemb: doen sterft van deselve Jacob man een koe, en hij begraaft die bij sijn andere koe
den 16 decemb: doen sterft van Ari rebel een pinck, en hij begraaft dat selve agter sijn Huijs, ende voorts soo wort sijn andere pinck, en sijne drie andere koijen sieck, dogh die Laat de Heere onse godt, tot blijtschap van hem, en van sijn geheele HuijsHoudinge, en van mijne Ziele wederom Herstellen
den 19 decemb: doen sterft van Lambert klaasz prins een koe die maar drie dagen sieck was geweest oock hij was na bij sijn tijt, om te kalven, en hij begraaft deselve koe op de noort ooster Hoeck van sijn Huijs, het vlees van dese koe was weijnigh besmet, doch de milt Longe Lever en galblaas die waren kragtigh met pest vier besmet
den 24 decemb: doen sterven van Jacob Man, een koe, en een moije veers ende hij begraaft die beijde bij sijne andere koijen
den 27 decemb: doen sterft van Cornelis Aartsz een varre pinck, en hij begraaft dat pinck agter het Huijs van rut meijnsz
voor notabene
Rijck klaas tot bussum die noch van mijne maagschap is, die sterven nu in weijnigh dagen meer als 10 koebeesten af | |
[p. 112] | |
Anno: 1714den 27 decemb doen sterft van gerrit Hendrickxz visscher, een pinck en het wert begraven agter sijn Huijs, op het Harde
den 28 decemb, doen sterft van Lambert klaaz prins een koe, en hij begraaft die selve bij sijn andere koe
den 31 decemb: doen sterft van
Anno, 1715, op den 5 Januarij doen sterft van Jan Jacobz man, een koe, en hij begraaft die koe, agter sijn Huijs daar hij in woont
Ja ontrent desen nieuwen Jare, sterven veele koebeesten aen dese plage tot Bussum
Ja ook ontrent in en bij Munckendam, Edam Beemster, purmer, Hoorn, en op de meeste plaatsen in noort Hollant Vegtkant en Elders meer
Ja Ik bemercke noch allesins aen alle kanten datter noch veele koebeesten sijn die met dese bekende plage besmet sijn, Hierom soo is het te dugten, en om dat weijnigh menschenverandert en bekeert worden, dat de plage onder het runtvee noch niet op houden sal, O Heere godt in Cristo, vergeeft ons onse sonden, en vernietigt, en maakt kragteloos dit vergift in de koebeesten, en doet de plage ophouden
den 5 Januarij doen sterft van Jan Jacobz man noch een pinck en begraaft dien dagh het selve pinck noch bij sijn koe | |
[p. 113] | |
Anno 1715op vrijdagh tegen den avont den 11 Januarij doen Loopt de wint van 't westen tegen de zon aen oost en noort oost, en de dat met een 6 daagse nieuwe maan, en de het vriest met een stercke wint daar uijt 6 dagen, en doen noch een dagh met moij weer, maar nu 7 dagen kragtigh gevroeren hebbende, soo valt de wint wederom binnen, en het begint te doijen, dit doijen dat was bij pieter Willemsz groot alsoo gesegt want als de wint van 't westen tegen de zon aenloopt, seijde hij, kan deselve wint daar niet Lange staan, maar Loopt in 't kort wederom na sijn oude plaats daar hij Laast van daan gekoemen is ----
op sondagh den 13 Januarij doen sterft van gerrit Hendricksz Visser een koe, en hij begraaft die selve koe voor sijn Huijs
op sondagh den 27 Januarij doen sterft van Jan klaaz Volckertz een koe aen de plage
Ja ontrent dese tijt, soo isser een groote sterfte onder het runt vee, zoo tot Hilversum Aan de Vegtkant, en bij Amsterdam en in de meeste plaatsen van waterlant als bij munckendam Edam raab: Alckmaar en voornaam seer kragtigh en swaar in het dorp Bussum gelegen in ons goijlant
op dijnsdagh den 12 ffebreuw: doen sterven van Aart gerritsz een koe, die in den voorleden Jare aen de plage was sieck geweest, ende die sedert noijt ter degen gesont was geweest, Ja noijt hebbe Ik diergelijke sware besmettinge aen de Longh gesien, en wort begraven bij sijn Huijs aen de moelenbergh | |
[p. 114] | |
Anno: 1715Op dijnsdagh den 12 ffebreuw, en dat op den middagh doen begon het uijt den zuijtwesten soo hart te waijen, dat daar door niet alleen veel Huijsen wierden beschadigt maar de arme visschers, die Leden hier door groote schade aen hare fuijken, zoo dat deselve door dese wint wel 150 fuijcken verloren
Op den 13: 14: en 15 febreeuw: doen sterven van de naarder Schout Andries HesHuijsen tot naarden+ wel 6 paarden aen de plage van pestilentie gelijck dat klaarlijck bleeck aen haaer net in 't Lijf, dat door derselver pestilentie was bedorven, ook sag men de pest vlacken mede aen haar Longh Etz
Op zaterdags nagts den 2 en 3 maart, doen begon de wint eerst seer sterck te waijen uijt den zuijt westen, waar door de fuijcken die in zee stonden tot mede wel 150 toe, aen stucken en wegraakte maar op sondagh en maandagh den 3 en 4 maart doen waijede de wint uijt den noortwesten weder soo sterck, dat door der selver kragten niet alle veele dijcken en dammen zoo in hollant zeelant en wel 23 polders, soo op het Eijlant ter toelen als op het Eijlant Schouwen en Vlacke inbraken, maar waardoor ook veele schepen van hare anckers spoelden en omwaijden, Ja selfs een frans vaarder Leggende voor ancker bij medenblick, verloor drie Anckers en dreef door 't Hoge water op 't Lant in 't rakijs (?) Ja het maakte soo hier in Hollant zeelant en selfs tot Hamburgh sulcken Hoogenwater, als bij menschen geheugen niet was gesien, Ja niet alleen soo raakte alle onse visserschuijten in de gront, en wel 4 aen stucken, maar tot bunschoeten Liep het water ook over haren nieuwen dijck, waar door het water Liep aen 't Hoogelant toe-------------- | |
[p. 115] | |
Anno 1715op Sinte geertendagh den 17 maart nieuwe stijl ende dat op sondagh namidd: ontrent te 5 uren doen quam uijt den zuijtwesten een wonderbare Buije weer op, gemengt met een vreemde warmte en Hittige Lugt, welcke buijeweer hem in 't overkoemen soo vremt vertoonde, als noijt meer gesien was want daar quamen uijt alle de vier winden sulcke vremde en noijt gesiene wolckens op: dan witte, dan vale, dan bruijne, ende dan met die vreemde, en dan wederom met een andere vreemde Lugt, dewelcke dan uijt de wolckenLugt op de aarde neder vielen en dan wederom van de aarde opwaarts resen en draijeden en maalden soo wonderlijck door den anderen, dat een ijder die het sagh daar over verset stont, al het welcke vrij veel discoursen bij ons menschen veroirsaakte
op den 30 maart doen sterft van Cornelis Jan dominickz, die de meent niet heeft, een koe aen de behende plage van pestilentie -----
op den 7: 8: 9: en op den 12 April doen sterven noch van deselve Cornelis Jan dominickz vijf koijen twee stieren, een pinck, en drie kalveren, het vlees geeft hij meest aen arme Luijden, ende hout selfs de beste stucken en zout hetzelve in twee groote vaten, en het vet van deselve koijen smout hij, en verkoopt het pont voor drie stuijv: 4 penn--
op den 15, en op den 20 April doen sterven van Cornelis keelwigh twee koijen aen de plage en die worden beijde begraven agter het Huijs van Jan perck, dat hem nu ook toebehoort
op den 2 maij doen sterft van deselve Cornelis keelwigh een koe, en deselve wert begraven bij sijn voornoemde koijen
op den 13 maij doen sterft van deselve Cornelis keelw: een kalf aen de plage van pestilentie | |
[p. 116] | |
Voorts soo hout het sterven der Runderen noch niet op, want bij Leijden gouda delft Haarlem Alckmaar Iselsteijn kuijlenburgh, en op andere plaatsen van ons Lieve vaderlant, ende ook in oostvrieslant, en wel Jegenwoordigh in de maanden Augustus sebtember en october sterft het seer sterck in en bij het dorp Benschop, in rontom de vermaarde stad: uijtregt ende in het dorp Loosdregt, ouwerwerck, en ook Langs den Amstel
In dese zomer was het in 't begin droogh weder, maar in 't midden en in de nasomer geheel nattigh weer doch de boeckweijt was hier in goijlant soo goet en veel, als oijt niet gesien was
Ja men vangt in de maanden maart en april veel goede panHaringh alhier voor onse wal
Ja men vangt in dese Zomer oock veel bot in de zijde netten, meer dan in 43 Jaaren in een zomer gevangen was, doch in 't Jaar 1672, en in 't jaar 1673 doen de fransen alhier in 't Lant waren doen ving men in de gaarne netten noch meer bot, als nu in de zijde netten, alhoewel de zijde netten om bot te vangen veel beter sijn als garen netten,
op den 24 octob: doen vangt mijn swager Cornelis een fraije kapellauw in sijne fuijcken, ende brengt deselve noch Levendigh op Lant, en t'huijs, ende hij verkoopt deselve noch Levendigh aen Leendert Jansz Vergoes, en aen Jacob tijmonsz twee mannen die van religie doopsgesint sijn, voor de somme van 22 stuijvers ---
Ja de bedrooefde plage van pestilentie onder het runt vee, die komt wederom op veele plaatsen noch stercker als sij oijt gedaan heeft Ach dat noch den onboetveerdigen mensch, in dese dagen van besoekinge dagte, wat tot behoudenisse van hem selven en van sijne beesten diende hij soude sigh noch bekeren van alle sijne verkeerde wegen, maar Helaijs, het gaat de meeste noch niet ten Herten | |
[p. 117] | |
Anno, 1716 in de maanden Januarij en ffebreuw, doen wasser onder het runtvee zoo tot Amersfoort, en ontrent uijtregt muijden weesp Loosdregt en tot naarden, een groote sterfte, soo dat wederom binnen naarden sijn aen de voorz plage gestorven ontrent 150 koebeesten soo kleijn als groot, welck vlees, van de beste koijen bij veel arme menschen wiert gehaalt gesouten en gegeten
in dese maant Januarij 1716, doen sterven van onse schout noch vijf pincken aen de plage
in dese maant ffebreuw: 1716, doen sterven van Lubbert pietersz wonende op Sgravelant, op trompen plaats, Jegenwoordigh desselfs plaats toebehorende den Heer: Jacob Roeters - ontrent 30 koebeesten soo kleijn als groot, welck vlees van de beste beesten bij die arme Luijden van Hilversum wort gehaalt
+ Ja op den 27 Januarij 1716 doen Lagen tot duijvedregt niet verre van Amsterdam, in een boeren Huijs op sijn stal 20 koijen doot, ende men kon deselve in eenige dagen niet begraven, om dat het soo Hart vroer, dat men geen gaten kon maken in de aarde om haar daar in te begraven
Ja op den 16 maart 1716, doen Lagen in een Huijs te westbroeck bij de kerck 15 koebeesten doot in welck dorp Jegenwoordigh een stercke sterfte is onder het runtvee
Ja men hoort dat het aen alle kanten in dit ons Lieve vaderlant noch grasseert
Met een waar berouw den Heere te bidden en smeken, dat sal het beste sijn, om de voornoemde plage te doen ophouden | |
[p. 118] | |
Anno 1716op dijnsdagh den 17 maart doen was Ik met mijn vrouw en met mijn outste zoon rijck met kar en paart in de Loosdregt ten Eijnde om al daar de begraaffenisse van mijn swager Jacob Gerritsz Jes, Jongste zoon Adriaen die aen de pocken gestorven was bij te woonen. waar toe Ik, en mijn vrouw alvorens met een brief daar toe versogt en gebeden waren, ende na dien Ik en mijn vrouw, en Zoon, niet alleen dese begraaffenisse Cristelijck hadden helpen bijwesen, en Ik aldaar doo voor, als op, en na de begraaffenisse, met en uijt veele notable schrifteurplaatsen hadde bewesen het welgeloven Leven en sterven van een wedergebooren mensche, maar na dien Ik ook het selve niet veel goddelijke Leringen, en met veel Heijlsame vermaningen, tot stigtinge van mijnselven, en van alle die het woort godts van welgeloven Leven en sterven met aendagt en Lust den tijt van wel twee uren Langh, uijt mijn mont hadden gehoort, zoo vertrok Ik en mijn vrouw, en mijn zoon wederom met kar en paart, van daar des avonts ontrent quartier voor 6 ureren, ende ontrent quartier voor 7 uren tot Hilversum gekoemen sijnde, soo Houden wij daar niet stil, maar reden regt door, en gekoemen sijnde op de Heijde, ende dat op de Hoogte, genaamt de de Lange Hulle, soo sagh Ik, soo rijdende van 't zuijden na 't noorden, dat in 't noorden daar de noortzee is, Langs den gront, en dat over de zuijtzee heen te sien, een blancke Heldere witte Lugt op, en na mij toevoortquam, ende wij soo wel een uer rijdende van 't zuijden na 't noorden, soo naderde deselve blancke Heldere witte Lugt ons soodanigh, dat doen wij agter van het Heijvelt, op onse nenge quamen, dat het bij ons alsoo Ligt wiert als of het dagh was geweest zoo dat wij de voetstappen van de paarden in de | |
[p. 119] | |
in den wegh, en de stoppelen op 't Boulant niet alleen helder konnen sien, maar wij konden ook Helder sien zijtjesbergh die meer als 100 roeden van ons afwas Ja mijn zoon rijk die kon ook de naardertoorn die wel drie quartier uers van ons was, en onse Huijserkerck daar wij noch wel een half uer af waren klaar sien en de soo als wij van dit bisondere Ligt soo pratende heen reden, soo sagh Ik op na de Lugt, gelijck Ik seer dickwils in 't rijden te voeren gedaan, want Ik was in dese reijse met veel goddelijke en Hooge gedagten en overleggingen des Herten aengedaan geweest, ende na dien Ik in 't westen hadde gesien, dat ten noorden van de avont sterre een vierige blancke Heldere Lugt was, soo wende Ik mijn Hooft en ogen na het oosten, en doen sagh Ik aenstonts niet verre van van ons, in de wolcken Lugt, wel vier of vijf vierige vlammen Lugts, de middelste wat grooter als de anderen, welcke alle in haar selven met vierige stralen als pijlen seer wercksaam waren, ende alsoo Ik mijn oogen op deselve gestadigh quam te Houden, ende aen mijn vrouw en aen mijn zoon seijde van dit Ligt, ende of sij van haar Leven wel meer sulcken Ligt gesien hadden, en sij aen mij geantwoort hadden, neen, en mijn zoon aen mij vraagde vader hebt gij wel oijt diergelijk Ligt wel meer gesien ende na dien Ik gesegt hadt van neen, zoo sagh Ik dat de zuijdelijckste vier vlammige Lugt met alle sijne wercksame woelende vierige stralen, seer dickwils en seer snellijken op de middelste en op de noordelijckste aen en in vloegen, door die middelste en die noordelijckste die verweerden haar seer dapper met haar werckende en woelende kragt en Ja soodanigh, dat niet alleen dien zuijdelijkste na Elcken aen en in vliegingen die hij hadde gedaan seer verminderde met sijn vierige stralen, maar Ik ook na dat hij alle sijn vierige stralen als in een Batailje hadde verloren, met schande eijndelijck moest wijken, Ja hij week met een Lange vierige dunne straal halvemaans gewijse van de middelste afdraijende na het zuijden, Ja Ik sagh ook dat de bovenste zuijtoostelijke, op de middelste die doen noch de grootste was, aen en in vliegen, doch die middelste die verweerde hemselven wederom soo danigh dat | |
[p. 120] | |
dien zuijtoostelijckste met sijn vier stralen en kragten soo verminderde dat hij dien middelste oock niet meer dorst aen doen, ende na dat dese bespringingen waren gedaan, ende Elck vier vlammige Lugt van tijt tot tijt minder wiert in onse ogen om te sien, soo kon Ik ook niet beter sien ofte het selve Ligt met sijn werckende vertoningen, reijsde verder na het zuijden Ja dat noch opmerckelijck is, dat was, dat Ik sagh dat even aen dees sijse het woelende vierige Ligt, een kleijn bruijn wolcken was, dat van de vier vlammige Lugten niet beschadigt wierde, Ja in de aenkomst van het Ligt op de aarde, soo quam daar mede een zagte warme Lugt tegens ons aen
Ja men hoort nu dagelijckx van alle kanten van dit wonderbare Ligt op de aerde, en van dit vier vlammige werckende Ligt, vertoont aen den benedensten wolcken Lugt, spreken den eenen discoureert zus, en den anderen wat anders, wat mij belangt, Ik stel vast, dat godt niet anders daar mede te kennen wil geven als dat hij om onser sonden wille, noch soo vertoornt is, dat soo wij ons niet beter, in berouw en aflaten van onse sonden, en in meer Heijligheijt des Levens, bekeren, hij bij dese oordelen van pestilentie onder 't runtvee noch andere oordelen, 't sij van pestilentie onder de menschen, ofte van Brantkoorn ofte van boose sweeren aen menschen en beesten, ofte van sware oorlogen met onse nabeuren, zoo binnen, als buijtenlants aen ons sal toesenden------------ Heere onse godt, wij bidden u, bewaart en beschermt u volck, dat u regt van Herten vreest en dient, Laat den geessel van uwe vierige roeden, ons, en onse Lieve vaderlant voorbij gaan | |
[p. 121] | |
Anno 1716, op zaterdagh sondagh en op maandags avonden, den 11: 12: 13 april, doen sag men wederom veele blancke en bruijne wolckstralen aen de Lugt, dan vermeerderen, en dan verminderen, dan zus draijen, en dan soo bewegende, Ja men sagh het niet alleen alhier maar ook in vrieslant
In de week voor paaschen, en in de week na paaschen doen sterven in het dorp Laren ontrent 30 koebeesten aen de plage van pestilentie
Van den Hemel sent Jegenwoordigh de Heere onsen godt eene groote droogte, wat daar op volgen sal moetmen met de tijt afwagten
Anno 1716 in 't midden van de maant maij doen sterven tot Broeck in waterlant, ende voornaam in den dorpe Holisloot veele koijbeesten aen de plage van pestilentie, soo dat een man van 't Eijlant marcken tot Holisloot een koe kogt, dewelcke na weijnigh dagen den man op 't selve Eijlant aen deselve plage afstrief, ende Jegenwoordigh, daar bij blijft sonder op marcken verder te gaan Ja men hoort oock getuijgen dat dese plage noch is op tien, en op agtien Hoeven en op andere plaatsen meer
Op den 22 maij doen Hageldet seer swaar tot Iselsteijn
Op den 23 en 24 maij doen begon het alhier seer moij en zoet te regenen, waar voor Ik met hart en mont den Heere dancke hebbende den geheelen winter en Lente door tot nu toe kout en droogh geweest | |
[p. 122] | |
Anno 1716 den 21 maijop Hemelsvaarsdagh, doen krijgt een boer op maartensdijk de plage van pestilentie onder sijne koebeesten en de binnen 12 dagen daar na, doen sijn alle sijne koebeesten, tot wel 20 in 't getal doot Ja ontrent dese tijt, doen sterven ontrent amsterdam wederom eenige Ossen aen de voornoemde plage van pestilentie
op den 4 Junius doen krijgt mijn swager Jacob gerritz Jesses zoon Willem wonende in de Loosdregt, een Jongelingh out ontrent 17 Jaar een sware pijn in 't Hooft
Op den 5: 6: en 7: Junius, doen was de pijn soo swaar in sijn Hooft, dat hij alle de voornoemde drie dagen niet alleen daar aen buijten sijn verstant was, maar woelde met Handen voeten en Hooft soodanigh met deselve, of hij rasende waar doch op den 7 Junij wiert kragtigh in de kercke voor hem gebeden
op den 8 Junius en dat op namiddagh begon hij te spreken, dan raak, en dan niet raak, dan noch met sijn oogen Handen voeten en Hooft wonderlijck bewegende
op den 9: 10: en 11 Junius doen avanceerde hij met sijn verstant soo veel, dat hij wederom op den 12 dito, het volle gebruijck van sijn verstant hadde ende voorts heeft hem de Heere onse godt in sijn voorgaande gesontheijt gebragt. | |
[p. 123] | |
Anno 1716 in de maant Junius doen sterven ontrent Leijden noch eenige koebeesten aen de plage van pestilentie en ook noch eenigen in waterlant
in de maanden maij Junius en tot op Heden toe den 8 Julij, doen hebben wij doorgaans veele drooge koude noortwesten winden, welcke Ik vertrouw als middelen sullen sijn, om de verderffelijke pestilentale Lugten merckelijk te doen verminderen, te weten, als de wint doorgaat, en dien zuijvert Elihu, tegen Job, 37 veers 21
op den 10 Julij regent het sterck met een noorden kouden stercke wint, Heere des Hemels en der aarden wij bidden u zuijvert de Lugt en aarde van de verderffelijke koepestilentie, ten Eijnde, op dat uwe groote magt, te meer bij de menschen bekent worde, en sij uwe groote wercken moegen prijsen
Ja tot groote droefheijt van veele Lantluijden wonende ontrent ter gouw, Leijden, maarsen maartens dijck, en voornaam tot Benschop sterven noch veele schoone ossen en koebeesten als ook op verscheijdene plaatsen in waterlant aen de plage van pestilentie
Ja in dese maant Augustij, soo verneme Ik wederom van den Hemel, sulcke Lugten en dauwen, die niet goet sullen sijn voor vee en menschen, daarom Ik, en een ijder van ons seer wel moegen Letten op ons eijnde, want den verderffelijken en den stinckenden mist en den vuijlen damp van onse sonden gaat van der aarden opwaarts, en roept bij onsen godt om wrake, waarom de Heere onse godt niet kan nalaten om ons wederom van den Hemel toe tesenden sulcke verderffelijke misten dampen en fenijnigheden, waar door noch meer zieckten en sterven onder 't vee, en menschen sullen koemen | |
[p. 124] | |
Anno 1716 in dese maant Augustus sterven seer veele koebeesten aen de plage van pestilentie tot westbroeck, en ook noch veele ossen en koebeesten in waterlant
In den Jare 1650 ofte al eenige tijt daar al bevoeren doen heeft Johan Arents den Hooggeleerden en geestrijken man generael zuperintendent des Loffelijken vorstendoms Lunenburgh 10 predikatien in 't Hooghduijts gedaan over de 10 plagen van Egipten in de welcke hij nietalleen naakt en klaar de zin en menige der textwoorden verklaart en uijtleijt, maar voornaam als een wijs propheet in sijne zieleroerende toepassinge, doen ons al waarlijk heeft geprophiteert wegens dese Jegenwoordige pestilentale plage aan 't runtvee
Eerstelijk, soo stelt hij de oirspronck en oirsaak van de pest aen 't vee, voornaam in die sware sonden dat men door Haat uijt en Hovaardij den waren godtsdienst soekt te beletten, gelijk men in Cristenrijk al van d' tijden Lutherus Calvinus heeft gesien ende noch dagelijkx bij groote Hoveerdige en bij nijdige genaamde Luteranen Calvinisten en papisten siet vermeerderen hij seijt ook dat godt om die voormelde sonden, boeven nateurlijcke werckingen gebruijkt, wanneer hij dese plage van pestilentie aen vee of menschen gebruijkt, 1 de schrifteure getuijgt, dat het gebedt der gelovigen vermagh veranderen de nateure haar ordinarij kragt want de sonden damp, veroirsaakt plagen en rampen Exodus 2 veerz 23: 24: 25 - Josua 10 v: 12: 13, Elisa, 1 regum 17 v: 1 en 1 regum 18 v: 45 en 1 regum 17 v: 7 Lucas 4: v: 25 en Jacobi: 5: v: 17 ---- alsoo in tegendeel seijt de schrifteure van de sonden van Zodoma en van de nieuwiten, eerste genesis 18 v: 20: 21, en van het twede Jona 1: v: 2, alwaar nu die sonden bij onse overheden, en bij den gemeenen sondigen volcke werden gedaan, die klimmen opwaarts in de Lugt en roepen bij godt om wrake, waarom de Heere onse de nevelen dampen en meeldauwen en andere Lugtige werckingen, soodanigh in haar selven toelaat te vergitigen, dat het voor een tijt worden wercktuijgen van godts regtveerdige oordelen en gerigten | |
[p. 125] | |
Ja gelijk een spin in de Lugt haar vergift uijtbreijt ende wert dat selve vergift als een Basilisous, die door de stralen sijner oogen den mensche vergiftigt ende doot, wie hij aensiet moet sterven, en de als hij sigh selven siet, soo sterft hij, soo gaat en werckt het vergift in hem selven, daarom soo hout men hem een spiegel voor, daar op de vergiftige stralen sijner oogen te rugge stuijten, en soo hem selven doot, Ja gelijk wij sien dat de zon het water, ende dickmaal de dicke quade nevel in de Hoogte optreckt die daar na nedervalt daar enckel rupsen meeldauw en ander vergiftige swarte vliegkens wormpkens en ongedierte uijt voorkomt Ja soo menigerleij dat men de Lugt daar van vol siet wemelen Ja Ik wil noch meer seggen, de ontallicke boosheden en gruwelijke menigvuldige sonden, die voornaam bij de groote pofhansen deser werelt worden begaan, die verontreijnigen en vergiftigen de nateur de Elementen en stomme Createuren godts, bij tijden en stonden soodanigh, dat de arme onvermistige dieren van koeijen paarden schapen en ander vee, om de boosheijt der menschenwille moeten sterven, Ja geen wonder, want Hemel en aarde sullen verbroken werden om der sonde wille van de boose menschen, Ja den onbekeerden zondaar gedijet alles ten verderve en vloeck selfs haar gebet, daar en tegen den bekeerden geheijligden en gereijnigden mensche alles reijn is titus 1 v: 15 en romeij: 8 v: 28, Ja als een boos godtloos en volhardent zondaar veel goet heeft in dese werelt, soo heeft hij veele dienaars, want al sijn goet moet de sonde dienen, daarom doet hij soo veel dat hij hij een vergift en vloeck brengt over het onnosele vee genesis 3 v: 14 en v: 17, daarom soo is het weijnige dat een regtveerdige heeft veel beter, dan al het groote goet der godtlosen psalm 37 v: 16: Ja wij weten uijt godts woort, dat als het Lant en vee vrugtbaar is, dat het dan een rijken zegen godts is, ende wanneer het Lant en vee onvrugtbaar is, dat het dan groote en sware straffen sijn, die de menschen
veroirsaken door het doen van verboedene sonden gelijck godt de Heere door moeses heeft gesproken deuternomium 28 Ja soo stelt godt de Heere menigmaal een goet vrugtbaar lant tot een zouten gront psalm | |
[p. 126] | |
daarom soo Lesen wij in 't boeck van Jona, Jona 4: v: 10: 11 hoe dat godt op de bekeringe des menschen, het vee ook verschoont en behout daar en tegen soo hebben wij ook Exempelen in de H: Schrift, dat godt de Heere heeft gewilt dat het vee der godtlose heijdenen door Zaul moest werden uijtgeroijt, 1 Zamuel 15 en Ezeechiel 6: v 11, en kap: 14 v 19: 21 en Jeremia 21 v 6: 9, Ja om de menigvuldige grouwelen en boosheden van d' kinderen Israels heeft godt die pestilentie aen de inwoonders van Jerusalem geoeffent Jeremia 44 v 13 Ja soo seker als nu godt de gantsche nateur, en met alle sijne Elementen tot uijtvoeringe van sijne oordelen en plagen aen den boosen en verstockten mensch en aen haar vee sent, zoo heeft onse goede godt tot meer verwonderinge van de Egiptenaars en van alle menschen in de werelt, al het vee van de kinderen Israels gespaart bewaart en behoet, soodanigh dat niet en eenigh vee van deselve, door dese sware pestilentie gestorven is, waar door godt niet alleen heeft willen openbaren, dat hij sijn toorn en magt aen pharao en aen sijn vee tot straffe van sijn nijdigh en Hoveerdigh herte, heeft uijtgevoert en tot een teken en baken gestelt voor alle pharoes nageslagte die Zion gram sijn maar voornaam om voor al de werelt te betonen en te bewijsen, dat die geene die hem vresen en regt dienen een beschuttinge en bescherminge is, soo voor haar personen, als voor al haar vee, Ja soo nauw beschermt en bewaart, dat ook de gantsche nateur en ook alle de Elementen door goedes werckingen in deselve, van godt soo danigh bestiert en gedreven worden dat sij geen schade lijden tot haar nadeel Lees hier van den gantschen 91 psalm---- Ja wat onse ziele belangt wij singen met vrolijke herten, wegens de beschuttinge en bewaringe, die de Heere tot noch toe in 't midden van dese pestilentale plage aen onse personen en goederen gedaan heeft Jesaia 44 v: 23 singt met vreugden gij hemelen, want de Heere heeftet gedaan, Juijgt gij benedenste deelen der aarde, gij bergen maakt gedruen met vreugden gesangh | |
[p. 127] | |
gij Bosschen en alle geboomte daar in, want de Heere heeft Jacob verlost, en sigh Heerlijk gemaakt in Israel psalm 148 HaleluJah, Looft den Heere uijt de Hemelen looft hem in de Hoogste plaatsen, looft hem alle sijne Engelen looft hem alle gij sijne Heijrscharen, looft hem zon en mane, ende gij Ligtende sterren, Looft hem gij wilt gedierte, en alle ons vee, gij vier Hagel sneeuw en damp, gij stormwint die sijn woort doet gij Jongelingen en maagden, gij oude en Jonge want godts naam en magt is hoogh verheven en sijne maijesteijt die is over de aarde en hemel Jeuijgt gij guntsgenoten des Heeren, hij heeft de kinderen Israels uijt pharoes dienstbaarheijt verlost, en in 't Lant Cirnaam gebragt, alles tot groot makinge van godts alderheijligste naam en wercken, Ja dat alle godts guntsgenoten van vreugde moegen opspringen, wegens de beschuttinge en bescherminge, die de Heere onse godt tot noch toe aen ons en aen onse beesten heeft gedaan, het is wel waar godts gerigten in desen, die en houde in ons lieve vaderlant noch niet op, maar worden hier en daar noch regtveerdigh geoeffent, doch men hoort alomme dat de aentelinge van Jonge beesten soo voorspoedigh voortgaat, dat men op de meeste plaatsen de velden wederom met soo veel koebeesten siet, als men soude kunnen wenschen ---------------
In dese maant Augustus 1716, droogt het soo sterck, dat de koijen alhier nauwelijkx water hebben om te drincken
op den 12 sebtemb: 1716 doen begint het te regen ende het regent sterck den tijt van 12 dagen
op den 20 sebtemb: 1716, renoveren wederom de Staten des Lants, hare placaten en onderdinantien wegens het inkoemen van koebeesten uijt andere landen, ende om de voorgaande ordinantien stiptelijk natekoemen------ Etz | |
[p. 128] | |
Anno 1692 den 18 sebtember, op namidd: tusschen 2 en 3 uren doen is alhier in gantsch nederlant vlaanderen+ brabant keulen luijck Engelant, ende voort in alle omleggende landen eene groote aartbevinge gevoelt, waar door selfs de grootste en swaartste gebouwen heen en weer schuddeden, Ja de meesten menschen in ons vaderlant die wisten niet wat daar gaande was, een ijder meende dat hij een duijselingh in 't hooft hadde, tot dat men zagh dat de Huijsen en toorns sigh heen en weer beweegden, deurende het selve ontrent 3 minuten, met moij en stil weder Ja, Ik selfs hebbe dese aartbevinge gevoelt, soo als ik was in 't Loos schaapschot, doch Ik wist niet wat datter gaande was, Ik meende dat Ik een deuselingh in 't hooft kreegh, daarom soo gingh Ik tot mijn godt in 't gebedt, hij woude dese swarigheijt van mij wegnemen, want Ik noijt met diergelijke swarigheijt was aengedaan geweest, t' Huijs koemende wisten de luijden aen mij te seggen, het ware een aartbevinge geweest, 't welck men doen voort alomme hoorde van verre, en nabij
Johan Arents welverordineerde generaal Zuperintendent des Loffelijken Vorstendoms Lunenburgh, verhaalt de beduijdinge van drie Elementen, van aartbevinge, van water, en van vier-------Aartbevinge segt hij, beduijt krijgh en ook ondergangh des Lants, gelijk de aartbevinge ten tijde van 't Lijden onses Zaligmakers Jesu Cristi, beduijde den ondergang van 't Joodtse rijk, den overloop van 't regenwater beduijt dieren tijt, gelijk dat in sijn tijt soo vervulde, vier tekenen vallende van de Lugt op de aerde, beduijden pestilentie en haastige kranckheden, gelijk hij dat selve ook hadde sien vervullen
Ja hij segt, dat godt de nateure soo bewegende en werckende geschapen heeft, dat geen mensch eenigh Extraord: Lijden wedervaart, ofte de nateur lijt te voeren, en verkondigt alsoo haar lijden, den menschen haar ongeval en kranckheijt, gelijck hier van veele Exempelen van aengetoont soude kunnen worden doch vlees en bloet, kent selfs de nateure niet | |
[p. 129] | |
In de maanden Augustus Sebtemb: en October 1716, doen sterven in de Baronnije van Breda veele koebeesten aen de plage van pestilentie
Ja oock in deselve maanden doen sterven wederom noch veele koebeesten aen de plage van pestilentie, soo in de purmer Beemster en ontrent Hoorn, en Enckhuijsen, en ook noch op meer plaatsen in Noort Hollant
Ja ook noch te westbroeck, en ontrent uijtregt en noch te Benschop, en noch Eijts tot Loosdregt Schravelant, en op andere plaatsen in in Hollant en in Stigt van uijtregt
In dese maant novemb: 1716 doen sterven veele koebeesten aen de plage van pestilentie soo ontrent de kuijnder Lemmer en in Vries-Lant, als ook in gelderlant
Anno 1716 op den 23 October, doen wiert in de Jurisdicktie van putten nabij de kipmoelen van een vrouwe, een wonderbaar kint geboeren dese vrouwe baarde bij na alle Jaar een kint ende nu wederom swanger sijnde, gaf sij dat te kennen tegens haar man, waar op die goddeloose man, tegens sijne vrouwe seijde, Ik woude dat gij een vliegende duijvel baarde, en de als haar tijt vervult was soo Baarde sij een kint met # twee swarte vleugels als een raven, ende dan als dit wanschepsel in de geboorte was soo beet het de vroet vrouw in haar handen, waarom de vroetvrouw hantschoenen Eijschte, die men aen haar ook gaf, ende soo ras was dit schepsel niet geboeren ofte het spreijde voort aenstonts twee vleugels uijt als een raven en vloegh met een naar geluijt uijt des vroetvrouws handen op een dwarsbalck in 't Huijs ende doen maakte het aldaar met sijn mont en met sijn vleugels een vreesselijck geschater en gedruijs soo dat de vader die genaamt is Jacob korz | |
[p. 130] | |
met seer groote schrick angst en met vervaartheijd ten Huijse uijtliep, ende na dat dit wanschepsel veel Lelijke en gruwelijke vertoningen van misbaar # hadde gedaan, en niet quam te Eeten noch drincken ten tijt van veertien dagen, ende in dien voorz tijt daar veel menschen met alteratie hadden gehoort en gesien, soo stierf het selve wanschepsel Ja eert was daar al order gegeven om dit schepsel met consent van de magistraat te doorschieten maar dit voornemen gingh niet voort, om dat men sagh, dat het kints hooft en voeten hadde Ja op dien tijt, doen dit schepsel aldaar geboeren wiert, doen waren van hier met een veerschip twee mannen en vier vrouwen tot nieuwkerck de welcke met alle sekerheijt daar van wisten en getuijgt hebben, Ja ontrent drie weeken na dese tijt, doen quamen daar ook zanghLietjes van, welcke het vorenstaande, ook alles confirmeerden------- ende nadat Ik seer nauwkeurigh het selve met waarheijt hadde gehoort soo hebbe Ik het selve met mijn Eijgenhant tot waarschouwinge van alle goddelose wenschen en tot schrick van alle menschen, en tot een eeuwige gedagtenisse van mijne nakoemelingen per memorie aengetekent. L: R: Lustigh In de maant novemb: 1716, doen sterven in noorthollant, in 't Stigt van uijtregt, en op andere plaatsen in ons vaderlant noch veele koebeesten aen de plage van pestilentie
In de maant decemb: 1716, ende dat wel ontrent den 16: 17: 18 dito, doen sterft tot Hilversum van mijnen wel bekenden vrient Tijmon Willemsz 13 koebeesten al mede aen de plage van pestilentie
Anno 1717 in de maant Januarij doen sterven noch verscheijde koebeesten tot Hilversum, en tot Hoefflaken agter Amersfoort en op andere plaatsen meer | |
[p. 131] | |
Anno 1717 in de maant Januarij doen sterven van Elbert Jansen percken soon teunis tot Lage Bussem, wel 6 koebeesten, ende van Jan gerrit meijrden ontrent 8 koebeesten ende van Willem Lubbertsz boeckendenbroots mannetje wel 6 koebeesten, ende sterven in dese maant Januarij in Waterlant noch veele koebeesten, als bij en in purmerent, en bij en in munckendam, en tot katham, ende kopen en halen onse inwoonders van Huijsen veel Hoij aldaar
Op den 25 Januarij 1717 doen rust mijn Lieve vrouwe Weijmtje gerrits Zaliglijck in den Heere en wort in 't Choor van onse kercke begraven in haar vaders graff
op den 4 ffebreuw: 1717 doen koopt een man van diemen alhier een koe van Arij rebel die de plage van pestilentie al over drie Jaar hadde gehadt, voor de somme van 130 guldens welcke koe bij die man tot diemen 15 mingelen goede zoetemelck geeft, en heeft die koe aldaar bij die man gekalft een kostelijk veers kalf, 't welck hij aen hout met des Heeren Zegen
den 16: 18 en 24 febreuw: 1717 doen sterven alhier van Jan Willemsz boer 5 stuck koebeesten soo kleijn als groot, te weten 2 koijen en 3 pincken | |
[p. 132] | |
Anno 1717 den 18 febr doen sterft een koe van Aart gerritz die Langh hadde gaan quijnen aen de plage van pestilentie
op den 18 febr: 1717 doen wert te londen in engelant een gruwelijk verraat ontdeckt, 't welck gesmeet was bij den graaf van gillembergh ambassadeur van Sweden Etz: namentlijck om het palleijs van Sint James in de brant te steken, den koningh george te vermoorden, en om ter selvertijt met een vloot sweedtse schepen van gottenburgh den pretendent in Engelant te weren, en hem soo op den troon te setten, 't welck geluckigh is ontdeckt en den verrader gillembergh in arrest genoemen en sijn papieren Ingesien sijnde, wort het boos voornemen seer wijt en breet @ Lelijck bevonden----- 't was beleijt om op den 12 maart 1717 uijt te voeren
op den 24 febr: 1717 doen komt dese tijdingh alhier in Sgravenhage uijt engelant, ende den ambassadeur van Sweeden reciderende in den Hage dit hoorende vlugt uijt den Hage, ende meende in duijtslant of in sweeden te koemen, maar wordt door fleertman, als hebbende de ordre van den Staat tot Arnhem agterhaalt, en soo wederom na den Hage gevoert en aldaar in arrest geset
In 't Jaar 1648 doen regende het de gantsche somer soo veel en sterck dat geen turf kon droogen al hadde die boeven op een sphiets gestaan Ja onse vaders Hoij, dat lagh dat selve Jaar in de maant October om te drogen noch in rijsebergen.
op den 5 maart doen sterft een koe en een pinck van kornelis Lambertz Smit aen de plage
op den 12 en 13 maart doen sterven van kornelis Lambertsz Smit 6 koijen en een kalf aen de plage het meeste vlees van die beesten weerde bij de arme menschen gehaalt en gegeten | |
[p. 133] | |
Anno 1717 den 14 april doen sterft van klaas Willemsz boer een koe
Van den 14 april tot aen den 10 maij 1717 doen sterven van Jacob Wijgertsz backer 6 koijen 2 pincken en 3 kalveren aen de plage
Ao: 1717 den 16 april doen sterft van Willem meijnsz een koe, den 18 dito een kalf, den 20 dito een kalf en noch 2 pincken noch 3 koijen genesen
Ao: 1717 van den 23 april tot aen den 2 maij doen sterven van Steven de Smit 4 koijen en 5 pincken
Ao: 1717 van den 2 maij tot aen den 10 maij doen sterven van pieter ramaker 2 kalveren en een veers
Ao: 1717 den 4 maij en den 10 maij doen sterven van klaas meijnsz 2 koijen
Ao: 1717 den 3 maij doen sterft seer schielijck van Jan broek een koe tot emenes
Ao: 1717 van den 7 maij tot aen den 14 maij doen sterven wederom van Harmen tijmonsz de grutter drie koijen en een pinck
den 16 maij van Jan Lambertsz prins sterft een varre ---------- den 21 maij een kalf doot
Ao: 1717 van den 10 maij tot aen den 16 maij doen sterven wederom van onse schout ontrent 26 kalveren en een koe
de schout noch 2 koijen sieck den eenen wort gesont, den anderen sterft den 20 maij ---------- den 23 maij noach een koe doot en ook verscheijde vette kalveren doot | |
[p. 134] | |
Anno 1717 den 26 maij doen sterft van tijmon klaasen een koe aen de plage
den 31 maij doen sterft een koij van Ebbe dirckxz
den 1 Junius doen sterven van mewis gijsbertsz Vos 2 kalveren aen de plage van pestilentie
Anno 1717 den maant ffebreuw: maart en april doen sterven in de Stad Hoorn seer schielijk veele menschen aen een vierige zieckte soo danigh dat men genoegh te beluijden en te begraven hadde ---------- Ja een doot Lijck in een kist van een dorp in de Stad koemende kon in 8 dagen niet begraven worden, wegens de menigvuldigheijt van de dooden in de Stad
Op den 2 Junius 1717 doen geneest een koe van Cornelis aartz aen de plage en wort gesont
Op den 1 Junius 1717 doen wert tot Amersffoort van een geringe vrouw geboren een kint hebbende vier benen ende het was aen de eene sijde een meijsje kint, en aen de andere sijde hadde het een kleijn vleeschen winnentje, het Leefde noch op bunschoeter kermis den 7 Junius, want het doen aldaar te sien was. Ja men segt dat de vader, doen de moeder bevrugt was, door boosheijt op des moeders buijck getrapt hadde voorwaar een gruwelijke daat van de vader aen de moeder gedaen | |
[p. 135] | |
Anno 1717 den 14: 18: en 22 maart doen sterven van Hendrick korneliz van Spakenborgh 3 koijen en 1 pinck aen de plage van pestilentie
den 12: 19: 21: 22: en 26 maart doen sterven van Jacob Lubbertz baas 3 koijen en 3 kalveren en een pinck
den 21 maaert doen sterft een koe van Lambert gijsbertsz kleijn aen de plage van pestilentie en binnen 4 dagen sieck en doot, welcke koe hij van mij voor 3 Jaar gekogt hadde, ende eer hij die koe van mij kogt, seijde Ik aen hem absoluijt dat dese koe die plage van pestilentie waarlijck in hem hadde, waarom de Luijden die ongelovigh waren seer dickwils seijden, die koe wort niet sieck, Lambert rijcksz Liegt het maar nu de koe daar aen sterft, soo swijgen sij stil
Op den 10 maart 1717 doen werden tot Rijp in Waterlant in een boelHuijs verkogt 16 koijen die de plage hadden gehadt voor de somme van 2975 gulden dat is, voor Eijder beest door malkander Hondert en vijf en tagtigh guldens agtien stuijv: en twaalf penningen.
op den 26 maart doen werden van Jacob Lubberts baas 2 koijen en een pinck gesont
op den 22: en 27 maart 1717 doen sterven van gerrit koemin twee moije pincken
op den 28 maart 1717 doen wert een veerse van Lambert gijsbertsz kleijn gesont | |
[p. 136] | |
Anno 1717 in dese maant maart doen sterven niet alleen veel Luijden seer Haastigh, maar hadden in hare ziecktens veel vierige werckinge met sware pijn in 't Hooft, waar door eenige geheel buijten haar verstant raakten, Ja eenigen kregen groote vierigheden aen haar arm, anderen aan haar vinger en sLoegen dese vierigheden om 't Hart en stierven seer snellijck
op den 23: en 31 maart en op 3 April 1717 doen sterven van dirckje Wijgerts wed: van evert goossen net 3 koijen aen de plage
op den 26 maart en op den 3 april en op den 7 april en op den 9 april, en op den 11 april doen sterven van klaas Jacobsz Schram 4 koijen een varre en een pinck aen de plage noch 1 pinck 2 kalveren en koe op den 27 maart en op den 6 april doen sterven van Lubbert pieterz baas drie koijen aen de plage een moije veers heeft veer heen geweest maar begint wat beter te worden ------- en noch een pinck doot
Op den 30 maart en op 8 april en op den 11 april doen sterven van gijsbert tijmons Schipper 2 koijen en een pinck aen de plage van pestilentie den 12 april 2 koijen en 1 pinck genesen noch een koe
den 30 maart, en den 9 april en den 11 april doen sterven van Willem meijnsz 3 koijen aen de plage ------- den 13: en 14 April 2 pincken
den 31 maart ende den 2 april, den 5 april, den 7 april den 8 april, en den 11 april, doen sterven van Willem gijsbertz 3 koijen en 1 pinck en 2 kalveren
den 4 April doen sterft een koe van gerrebert rebel en op den 10 april een kalf, en op den 12 april een pinck en kalf---- den 14 April noch een pinck | |
[p. 137] | |
Ontrent den Jare 1646 doen is het alhier in den dorpe Huijsen gebeurt, hoe dat geertje melsen, de Huijsvrouw van Jan Jaap Jongerden, op eenen dagh, soo als haar voorz man om plaggen te halen in 't velt was, Barens noot overquam en terwijl sij niemant bij haar hadde+ soo quam daar ter selver tijt een schamele vrouw, met een mantje aen haar arm om een aelmoes aen de deur bedelen, aen de welcke sij versogt dat sij eenige Beuren mogt inhalen om haar te helpen dat sij Barens noot hadde, de schamele vrouw segt tegens haar, dat sij haar wel kon helpen, sij komt in huijs. sij helpt haar, sij Baart een kint, sij helpt de kraam vrouw te bedt, sij bakert het kint, sij wint het in doecken+ sij gaat er stilletjes mee heen, de voornoemde man komt met de wagen t'huijs, hij vint sijn vrouw in 't kraam bedde Leggen, hij vraagt naar 't kint, sijn voornoemde vrouw, verhaalt de vorenstaande sake, de arme
vrouw was met het kint wegh, men sogt de arme vrouw met het gestoelen kint eenige dagen met paarden, men vont niet, dese sake hebbe Ik seer dickwils mijne ouders en andere Luijden die het beleeft hadden hooren seggen
Ontrent den Jare 1710 doen was Rut Lambertsz doorn aen de tol acker en willende van daar gaan soo vraagt een out schamel mannetje aen hem waar na toe, hij segt na huijsen, wel segt het oude mannetje Ik ben oock een Huijser van geboorte maar Ik ben een gestoelen kint, waar op de voorz. rut doorn seijde kom ga mee Ik houde u geselschap, hij segt Ik ken geen vrient of maagt Ik ga niet mee, rut doorn segt hoe weet gij dat, dat gij een gestoelen kint bent, hij segt dat sijn genaamde moeder te middelborgh in Zeelant op haar sterf bedde Leggende niet kon sterven voor dat sij aen hem hadde gesegt, dat hij tot Huijsen geboren was, en sij hem daar gestoelen hadde Rut doorn t'huijs gekoemen sijnde ende noijt van een soo gestoelen kint gehoort hebbende, vertelde dit aen mij, en aen andere oude Luijden, die alle seer wel van dese geboorte en van dit gestoelen kint wisten Ja Lubbert Jacobz peetje Lamberts en bijtje Willems alle in de 80 Jaren out weten seer grondigh van dit gestoelen kint te spreken, want het in haar Jonge Jaren voorgevallen is | |
[p. 138] | |
Ja de voornoemde Jan Jaap Jongerden en geertje melsen hebbe Ik wel gekent, Ja in den Jare 1672 doen wiert dese Jan Jongerden in onse weijde, in de Hoorn van sijn varre (= stier) seer Jammerlijck gestoeken, waarom wij sijn varre met roors doot schoeten, dat hij Bollechte, en Liep noch voor de stal, en viel daar doot, Ja ontrent den Jare 1630, doen raakte dese Jan Jongerden nogh Jongelingh sijnde met een andere Jongelingh die hals en hooft grooter was als hij questi, en hij gaf sijn partij een kleijne snee agter in de pijp van sijn arm, en alsoo de maan = (made, larve) daar in was stierf sijne partij daar aen, hij vlugtede tot Bunschoeten, het wiert versoent hij trouwde van daar de voorz geertje melsen, alwaar, sijn zoons zoon en dogter, klaas, en klaasje, noch vrienden hebbende van haar grootmoeders wegen
Noch is waar dat Ebbe klaaz van blaricum in den Jare 1700 aen mij vertelt heeft dat aen hem van over meer dan 50 Jaren geleden verhaalt heeft matje Everts de Huijsvrouw van kleijn Lambert tot Blaricum, dat sij in haar Jonge Jaren met haar oogen hadde gesien, dat seeven goijsche wagens met Heet geladen uijt gelderlant quamen, het kleijne Hoevense Heck uijt, welk Heet de boeren onder haar Hoij Leijden, en 't winters branden buijten t'wijffel doen ter tijt de mont van de rievier de Eem soo nauw sijnde dat men doen een brugh daarover kon Leggen
Ja hebben mij oude Luijden in mijn Jonge Jaren ook gesegt, dat nu kampen Hoeven groote en kleijne genaamt is, in oude dagen pagt Hoeven waren, daar eenige Huijsen en veel Beuken boomen op waren en waar van het noch de namen behouden heeft, ja in 't Huijs van Elbert deult Leggen noch twee beukenbalcken die daar op gewesen? souden sijn | |
[p. 139] | |
In noorthollant is mede veel schade geschiet, tot EnkHuijsen heeft het water eenige voeten Hoogh in de stad gestaan en een magisijn is meest geruineert, tot Hoorn is het water over den dijck in de stad gelopen ende buijten die stad bij de riet vinck is wel 8 voeten breete uijt den dijk geslagen dogh noch van Inbruek bevrijt, de dijck bij Assendelft is op verscheijden plaatsen doorgebroken waar door WestSanen Crommenie Zaandam principaal aen de west sijde dogh ook ten dele aen de oost sijde sijn onder water geraakt waardoor veel Olij en traanbakken sijn bedurven nevens veele moelens en Huijsen sijn weggespoelt het welcke mede veele schade veroirsaakt heeft tot Alckmaar heeft het water op verscheijde straten gestaan daar sijn ook verscheijde binnendijkjes doorgebroken soo dat Oostsaan en eenige dorpen in Waterlant en noort Hollant door het water sijn geincommondeert (= gehinderd) de noorthollantse dijk is ontrent Edam en Munckendam overgelopen, en ontrent durgerdam heeft het veel gevaar uijtgestaan daar sijn ook eenige Huijsen buijtendijkx staande omver gewaijt en weggespoelt, uijt tessel heeft men tijdingh dat de dijk bij 't Oude Schilt doorgebroken en dat een duijn aen de zijde van de noortzee soo veel hadde geleden dat men daar door water in het Eijlant bekoemen hadt, ontret de Helder is mede een dijk doorgebroken ende het Heugde geen menschen het water daar soo hoogh gesien te hebben, daar sijn ook verscheijde schepen door het sware weer van haar anckers gedreven sonder dat men weet waar deselve belant sijn daar sijn ook verscheijde schepen gestrant en vergaan het oost indisch schip rijsdam sit op 't burgsant dogh het volck het welck sigh in 't want hadt begeven om haar leven te salveren sijn geborgen van rotterdam heeft men tijdingh dat het water in de mase soo Hoogh heeft geweest dat het te rotterdam op de straat van de boomtjes in eenige Huijsen heeft gestaan, tot dort heeft het water soo hoogh geweest als bij geheugenisse van oude menschen niet is gebeurt waardoor de Zuijder polder dijk was doorgebroken dobbel danslant Lagh onder water en het water tot aen de Spuijpoort verspreijde, veele beesten als anders quamen aendrijven, met de Vriesse dijken heeft het vermits de vreesselijke storm seer gevaarlijk gestaan sijnde ontrent Staveren de palen wel ter Lengte van 200 A: 300 roeden weggerukt en hier en daar in den dijk al eenige gaten geweest doch alles was aldaar door vlijt en kragt van volck sonder dat Eijtwes was doorgebroken, behouden, tot Amersfoort heeft het water soo hogh geweest dat het in haar stad: gestaan hadt tot naarden is het Huijs van de kerck door den blicsem in de brant geweest, dogh geblust | |
[p. 140] | |
Brussel den 27 decemb: 1717Verleden vrijdagh was het hier soo swaren onweer van regen en wint dat eenige geladen wagens en karren die te marckt quamen daar van omver geslagen wierden en hier en daar eenige schade aen Huijsen en boomen toebragt en het Lagelant tusschen dese stad en Vilvoorden en het geene 2 uren weegs is Ligt soo diep onder water dat men met schepen daar ver varen kan | |
Delfziel den 27 decemb: 1717door de Hooge watervloet heeft het water hier negen voeten Hoogh in de Huijsen gestaan, een sluijs is geheel weggespoelt ende uijt de andere sijn de deuren gedrongen het bastion Leijt tot de gront toe gelijk een waterpoort en de deuren sijn uijt de zeedijken weggespoelt soo dat het Lant een zee gelijkt, verscheijde kleijne huijsen sijn voor de poorten gedreven, schepen met haar ladingen in de gront en verscheijde meuren uijt, de Huijsen wegh geslagen veele menschen en vee sijn door de Haastige overstromingh verdroncken selfs een vrouw die op een boom geklommen was | |
Zaandamden 28 decemb: het water staat hier noch een voet Hoogh op de straatwegh, aen de enge Wormer loopt het over den dijk en door den Jilp komt het ontrent munckendam en verspreijt sigh noortwaarts tot aen alckmaar, in den dijck van Assendelft sijn 8 gaten en daar van al eenige die groot sijn waar door het water over den dijk van nauwer nase vaart is gelopen en door de ban van westzanen hier gekoemen, dogh sal om verdere schade te voorkoemen en den dijk te Herstellen met den eersten een begin gemaakt werden | |
groeningen den 28 decembden 25 op den middagh kreegh men hier berigt dat het water in de omleggende plaatsen seer hoogh was geworden, en dat men ontrent Zuijtwolde een uer van dese stad eenigh Huijsraat hadt sien drijven, dien avont te 7 uren was het water soo aengegroijt, dat het eenige voeten hoogh in de stad stont, den 26 's morgens dede men alle de schepen en schuijten die men krijgen konde na de onder water staande dorpen varen om de menschen te bergen of haar na tijts gelegentheijt met broot en water te voorsien, waar door ook veele menschen en beesten sijn geborgen maar men heeft ondertusschen ontelbare Lijken Beesten daken van Huijsen en Huijsraden sien drijven | |
[p. 141] | |
ende van de afgelegentsche plaatsen heeft men noch geen tijdingh soo dat men niet regt weet waar de Inbreuk is geschiet ende offer meer dan eene dijkbreuk is, men weet dat het Oltampt ook onder water staat als mede het Hooge Lant in de merrene maar verdere omstegheden heeft men van daar niet in 't wester quartier moet ook een Inbreuk geschiet sijn wijl 't water sedert gisteren middagh al daar veel Hooger en zouter is geworden Hoewel het rees te voeren seer Hoogh was, gisteren avont Laat quam hier een Expresse van delftzijl afgesonden van den Heer Alberda Commandant van die vestingh met berigt van die plaats datse in 't uijterste gevaar was wijl water daar eenige voeten hoogh stondt als in de Sinte martens vloet van den Jaren 1686 dat de Slogter Zijl of sluijs was weggespoelt en dat de Eb deuren van de dorpferts sijl uijt de sluijs waren geraakt van ter munter zijl en peterburen heeft men verscheijde dogh onsekere gerugte, maar het is waarschijnelijk dat het water daar ook sal sijn doorgebroken om datter van de Laaste plaats Lijken sijn aengedreven, van bedum 2 uren van hier heeft men tijdingh dat de meeste Huijsen van dat dorp waren weggespoelt het water stont rontom dese stad tusschen de 3 en 4 boeten Hooger als in de vloet van den Jare 1686 de verslagentheijt onder de menschen is hier onbeschrijffelijk te meer terwijl de wint noch uijt het noort westen waijt op ordre van de Hooge regeringh sijn desen morgen in alle de kercken van dese stad bedestonden gehouden | |
Leeuwarden den 28 decembde dijk boeven en beneden Harlingen is door den Laasten Stormwint en seer Hooge watervloet op eenige plaatsen doorgebroeken en op andere tot in 't wagenspoer ingeslagen sijnde het water verre boeven 't Hoogste van den dijk gevloegen, de dijckagie van 't bilt is soo men segt genoegsaam wegh, de dijk van 't nieuwe bilt is op verscheijden plaatsen doorgebroken soo dat het selve quartier onder water Legt en heeft de oude dijk ook gevaar gelopen de grietenijen terwetardeel en beijde de dongalen staan wijl hare dijk seer is beschadigt diep onder water en 't is den Inwoonderen aldaar soo schielijk overgekoemen dat vele menschen koijen paarden en andere vee sijn verdroncken | |
Harlingen den 29 decemb:Tusschen den 27 en 28 deser is een Vlielantse kaagh met meer dan 20 menschen van Amsterdam koemende even benoorden onse Haven op de groote buijtenkisten gestrant en soo haast het volck daar uijt was omgeslagen en door de zee verbrijselt door dit geweldige onweder is onse stad door een noijt soo gehoorde vloet overstroomt dat sij bij na een zee geleek en eenige Huijsen door de stercke stroom veel geleden hebben de Hoofden van de Haven sijn geruineert de dijken sijn aen de oostkant dese provintie op verscheijde plaatsen doorgebroken waar door 't oude en nieuwe bilt de nieuwe aengedijkte polder oost en west dongerdeel sijn doorgeBroeken | |
[p. 142] | |
en men segt dat het dorp Anjum ontrent oostermelfarm voor een gedeelte is weggespoelt en het water Loopt aen dockum toe, men merckt dat hier ontrent en op andere plaatsen veel menschen en vee verdroncken sijn voor Colmerlant is men mede bekommert en eenige seggen dat het daar is ook ingebroken de noortzee die is op Vlielant over de duijnen gelopen soo datter veel schade is geschiet en alle de voegelkoijen sijn gereuneert de dijken op terschelling sijn aen beijde de sijden van de noort en zuijderzee ingebroken waar door die groote wateren tegen malckanderen quamen en de menschen sigh boeven in de Huijse nauwelijkx konden verbergen | |
Hamburgh den 28 decembOp kersdagh en de volgende nagt heeft men hier en hier ontrent soo sware watervloet gehadt dat Luijden nu Levende diergelijk noijt hebben gesien packHuijsen die voormaals van 't water altijt bevrijt sijn geweest sijn nu ook daar door beschadigt, in de katrijne kerck stont het water op den eersten kersdagh wel 3 ellen Hoogh het water is soo schielijk gekoemen dat eenige kinderen in de kelders sijn verdroncken men rekent datter wel voor 200 duijsent rijxdaalders aen zuijker in dese stad is gesmolten en dat de schade in 't geheel wel anderhalf millioen sal bedragen de ellende buijten dese stad en Langs de elve is niet te beschrijven wijl de dijken doorgaans beschadigt en op verscheijde plaatsen doorgebroeken sijn soo datter geheele dorpen weggespoelt sijn, van gluckstad: wert geschreven dat het water daar selfs op de marckt soo hoogh gestaan hadde dat de menschen in hare bovenkamers moesten blijven dat de fortificatien seer veel waren beschadigt en dat de gantschen stad in dien de sluijsen niet door 't water gebroeken waren groot gevaar soude hebben gelopen van 't eenemaal te sullen werden weggespoelt en daar stont noch een halve elle water op de marckt, buijten die stad waren ook dorp geheel of ten deele weggespoelt en veele menschen en beesten verdronken | |
OldenBurgh den 29 decembde ongehoorde sware watervloet heeft dit geheele Lant met zeewater overstroomt alsoo de dijken op verscheijde plaatsen ingebroeken en 3 sluijsen weggespoelt sijn, soo dat bij na bij dese stad kan koemen, seer veel menschen en beesten sijn verdroncken en seer veel andere menschen sitten op de toppen van de daken en Hooge boomen om het Leven te behouden Lant is in een Erbarmelijke staat, en de Ellende niet te beschrijven | |
Breemen den 29 decembdoor het Langh aenhoudende onweder is op onse rievier ongemene schade geschiet door het inbreken der dijken waar door alles onder water staat maar seer veel menschen maar ongelijk meer beesten verdroncken sijn--- het water is soo hoogh gedreven dat het gantsche potin in goselant onder water staat en veele hondert menschen verdroncken sijn | |
[p. 143] | |
Men kan hier ontrent en ontrent doornum 2 uren van hier niet sien als water en 't Heeren Huijs de Inwoonders deses Lants die noch overigh sijn, sijn gevolglijk tot de uijtterste armoede vervallen tot Witmont hadt het water ook eenige ellen op de straten gestaan | |
Embden den 31 decembde ellendige toestand van dese stad en de naburige Landen veroirsaackt door de sware stormen en weergalose watervloet van den 25 deser is onbeschrijffelijk ons Lant is geworden als een zoute zee drijvende vol van doode menschen en beesten sijnde de meeste dijken en sluijsen weggespoelt en overstroomt Ja men segt dat de Eijlanden die voor ons Lant gelegen hebben, als rottum Juijst en Schiermonickoog bij na geheel verloren sijn onse stad is door de geledene schade als bedurven menschen en vee drijven door en rontom deselve na de eems men is bijna radeloos hoe men Eijts sal beginnen tot Herstellingh van wegens des Lants onvermoegen, en om dat bij onse naburen die mede in diergelijke Ellendige toestand sijn geen Hulpe sal te bekoemen sijn, in twee dagen konde men niet buijten de duer koemen en als 't water maandagh zackte, onstont maandag avont sulcken swaren stormwint dat het scheen of alles t' onderste boeven soude keeren want alles schudde en beefde als offer een aartbevinge was, waar door het water weer swol, het dorp gaudersom, is omgekeert | |
Embden den 31 decembden eersten kersdagh sijn wij hier besogt met een watervloet welckers weerga dese Landen noijt gevoelt hebben Immers, die is 3 voeten Hooger geweest als men in eenige gedenkschriften vinden kan waar door dese stad: en 't gehele oostvrieslant is overstroomt men heeft sigh hier op de solders moeten bergen, veele duijsenden van menschen en vee sijn verdroncken ontelbare menigte van Huijsen sijn weggespoelt, en in geheele dorpen isser niet een onbeschadigt gebleven, de dijken sijn meest wegh, en op veele plaatsen door de sware overstroming in diepe kolcken verdroncken, soo dat het gantse Lant een zee gelijk is en geene wegen te vinden sijn, de brieven moeten in plaats van met paarden met schepen over het Lant na Ligt en Askendorp gesonden werden, hier komt noch bij dat het Lant al was verarmt soo dat men niet kan sien hoe onse dijken sullen konnen Herstelt worden al het gezaijde is door dese overstromingh bedorven van buijten krijgt men berigt dat de dorpen Eesens dorom de westermars en vele andere wegh sijn, en dat over al soo veel doode Lijken koemen aendrijven dat sij bij Hoopen op 't Lant Leggen | |
[p. 144] | |
dat veele menschen op hare bedden en in hare Huijsen waren verdroncken als mede dat men de lijken van 200 verdronken menschen aen de Elve hadde gevonden, en van de Landen aen de Weser heeft men dat die niet minder hebben geleden | |
Breemen den 1 Januarij 1718door de verschrickelijke watervloet van heden 8 dagen sijn Botjaardingerlant het Lant te Worsten Stedingerlant 't Lant van Oosterstad 't Lant Wourm en andere Lantstreken, geheel overstroomt waar door hier om heen meer dan 6000 menschen sijn verdroncken, tot Aurik aen den dijk sijnder alleen wel 1200 doot gevonden en begraven terwijl alle de sLuijsen en dijken op menighvuldige plaatsen sijn ingebroeken, is het Lant als met een zee overdekt zoo dat men van eenige dorpen niet als de kerck of toorns sien kan, de schade die is onherstelbaar, men voer met schuijten alles af na het Lant om de menschen die noch op de Huijsen sitten te helpen, en in 't Leven te behouden + Ja van Londen in engelant wert van den 24 decemb: 1717 geschreven, hoe dat op dien dagh daags voor dese watervloet, haar rievier de teems, door 3 uijren Later te Ebben als 't behoorde, gantsch van water onbebloot was, apperent het water wel tot 20 voeten Hoogte, na dese oosterse zee en Landen voortgeset, en soo als voorseijt is is ingedrongen Ja men segt, dat veele Bouwlanden in de kleijne oost gelijk voorz is, met het zout water overstroomt, en daar door voor een Jaar of twee onvrugtbaar sullen sijn het koorn in prijs bisonder de rogge het mudde een guld: is opgeslagen, altijt de stettingh van 't roggebroot op 't gewigt van 12 pont een Halve Stuijver is opgeset Ja meer andere ongelucken en Oordelen koemen ons in desen regtveerdigh over te Langh om alles te beschrijven Anno 1718 den 4 Januarij doen sterft een koe van Hendrick boomen weduwe
den 11 Januarij een koe van Cornelis gerbertsz rebel | |
[p. 145] | |
Uijt het Holsteijnse den 30 decem: 1717Men Hoort niet als van ongelucken die door de Laaste hooge watervloet veroirsaakt sijn Insonderheijt uijt het ditmarse en Eijderstadse daar het water op den 1 kersdagh anderhalf voet Hooger heeft gestaan als in 't Jaar 1634 soo dat meest het geheele Lant onder water heeft gelegen en veel Huijsen weggespoelt en menschen en vee verdroncken sijn Ooster en Wester Hever hebben veel geleden, het Eijlant pilworm soo wel als noortstrant sijn meest geinnudeert in de brabander koog is op 't verscheijde plaatsen doorgebroken en het aldaar kleij Eijlant kleijn mohr of brandenburger mohr genaamt geheel weggespoelt kercken en alle Huijsen weggedreven soo dat geen Levendige siel daar van gekoemen is, bij Hursum sijn ook alle de dijken doorgebroken en 't water heeft in de stad op de markt en bij poorten 3 a 4 voeten in de Huijsen gestaan, gelijck ook in fredrikstad soo hoogh als bij menschen gedencken niet geweest is, te gluhstad sijn de sLuijsen geheel geruineert, noorder en zuijder ditmarsen staan geheel onder water voornamentlijk ontrent meldorf alwaar men van de mars sijde geheel van 't water omsingelt is, en wijl de vloet soo onverwagt quam soo hebben de menschen niet tot elkander kunnen koemen, ende op eenige plaatsen hadden de menschen nauwelijkx soo veel tijt dat sij sigh op de solders konden salveren, aen geene de zijde de Elve sijn verscheijde dijken en tot assel veel Huijsen weggedreven de Hittler schans hadt de Commandant sigh met sijn famielie en eenige weijnige personen gesalveert, dogh de andere Ellendigh moeten omkoemen men siet hiere daar de menschen aendrijven te samson bij breemen sijn over de 200 personen die sigh in de kerck geretireert hadden, gebleven, te Coppenhage was het water ook soo hoogh geweest als men oijt hadde gesien | |
ffrederikstad: den 30 decembDe ampten en plaatsen in dese quartiren door den verschrikelijken watervloet van den 25 deser overstroomt sijn dese ochHom farHorst deiubul maasbul steerdebul Hadstedermarsch oosterHever WesterHever poppenbuil agustes koog graffenkoog diemenBergh norstaant pilworm 't Eijlantje mohr en Eijder stad | |
[p. 146] | |
Van diemensbergh sijn veele menschen die op de Huijsen saten noch door booten en schuijten geret, tot noorstrant waren veele Huijsen met vee Etz weggespoelt, pilworm was bijna geheel wegh, op 't Eijlantje Mohr is niet een Huijs overgebleven als dat van de koster pastor en kerck in ditmarschen is 't water bij Lunderhaven schalpersiel en busen soo sterck doorgebroken dat het daar seer Erbarmelijk uijt is, schus wesselburen en Hedwigskoog hebben seer groote schade geleden de menschen die nogh eenigh vee hadden geborgen moesten het sien sterven om dat sij geen vers water voor 't selve konden bekoemen | |
Hamburgh den 31 decembdoor de groote watervloet in de breemese quartieren genaamt wusten Erdingen en Altenlande sijnder meer als 20 duijsent menschen verdroncken bij Staden sijn de boeren in de wapenen geweest om haar dijk die eenige van hare nabueren wouden doorsteken te bewaren sij sijn ook in gevegt geraakt en in dat gevegt sijn 3 ruijters die van Staden gesonden waren doot gebleven hebbende die boeren het doorsteken van haar dijk alsoo belet niet tegenstaande dat het door de regeringh om andere quartieren wat te ontlasten, was bevoelen, in 't Hamburgse ampt risbuttel is een gants district weggespoelt soo dat de amptman die altijt een Hamburger raatsman is, is met vlugten in dese stad gekoemen en hem selven alhier gebergt heeft | |
Esens in oostvrieslant den 30 decembTusschen verleden vrijdagh en zaterdagh en bisonder op zaterdagh tusschen 2 en 6 uren, is hier soo hoogen watervloet geweest dat alle de dijken rontom oostvrieslant niet alleen sijn doorgebroken maar weggespoelt, soo dat het gantsche lant niet anders als een woeste zee gelijkt, hier door sijn een menigte van Huijsen weggespoelt, en ontelbare menschen en beesten verdroncken, tot darmer ziel sijn maar 60 en tot Westeraccommerziel maar 105 menschen in 't Leven gebleven en wel 400 Hondert op die beijde plaatsen verdroncken tot darmerziel sijn 6 Huijsen die op palen stonden blijven staan maar alle de overige sijn soodanigh weggespoelt dat men minste overblijssel daar van niet vinden, of weten konnen waar die gestaan, hebben ontrent benserziel daar de dijken ook sijn doorgebroeken sijn oock verscheijde Huijsen weggespoelt en siet men van de beste boeren Huijsen niet anders overigh als de palen dgt aen de stad sijn 2 schepen een groot en een kleijn door de dijken gedreven die van 't volck waren verlaten soo dat men niet weet waar sij t'Huijs Hooren hier koemen dagelijkx veele verdroncken menschen en beesten en seer veel Huijsraat aendrijven onder anderen isser een kist met obligatien Huijrcedullen en diergelijke papieren aengedreven, een uer van dese stad heeft men duijsent doode beesten gevonden | |
[p. 147] | |
Anno 1718 op den 16 Januarij doen sterft een pinck van vreek pieterz
Op den 17 Januarij doen sterft een koe en een pinck van vreek pietersz
Op den 18 Januarij doen sterft een koe van Cees Jan
Op den 18 Januarij doen sterft een veers van vreeck pieterz dito: noch een koe en veers van gerrit Boom
Op den 19 en op den 20 Januarij doen sterven van Cornelis rebel een koe en een pinck
Ach hier begint het nu te vervullen het geen Aaltje Jans de Huijsvrouw van de voornoemde Cornelis rebel, beneffens andere vrouwen en mannen in de maant maart 1706 als met een voorteken gehoort hebben gelijck in dit boek op een andere plaats beschreven staat
Op muijderbergh en op veel meer andere plaatsen heeft het onlangs kragtigh gestorven Ja soo is het alhier ook wederom ontstoeken
Op den 25 @ 26 Januarij doen sterven van Cees Jan alhier eeb dubbelde veers, en een pinck
Op den 30 Januarij doen sterft van Cornelis rebel een koe, dogh een koe, en pinck werden wederom gesont
Op den 2 febr: doen sterft van Cees Jan een dubbelde veers
Op den 3 febr: doen sterft van onse schout een Enckelde veers aen de plage
Op den 25 Januarij 1718 doen gaat Jan klaasen van het dorpje Lage Bussum out 28 Jaren met Chaatsen na naarden# en koopt aldaar van den smit Jacob een kleijn Haachxhen en hij bint buijten naarden sijn Chaatsen aen en rijt van daar over de naardermeer ende daar over sijnde, settede en reet hij voort tot op den Boesem van deselve meer, sijnde een groote Weteringh Leggende bewesten deselve meer, niet verre van het Watermoelentje en van het sLuijsje dat sijn watergangh van daar heeft, in de Vegt, en soo voort door de sLuijs tot muijden in de ZuijderZee welcke sLuijs tot muijden | |
[p. 148] | |
In den Jare 1672 aldaar is gemaakt, ende aen de welcke Ik in 't selve Jaar ook hebbe gewerckt en noch 6 daalders bij een baas daar aen bancquerot gehadt Ik segh de voornoemde Jan klaaz op den voornoemde Boesem van de N:meer koemende viel daar in, om dat niet alleen in 't generaal het ijs niet sterck genoegh was maar om dat dese Boesem gantsch niet sterck genoegh was, om dat daar weijnigh ijs was, ter oirsaak van de aflossingen van 't water door 't sLuij(s)je en watermoeletjen Ende niemant dit wetende dat hij daar in 't water Lagh soo verdronk hij aldaar in den Boesem van de N:meer ende alsoo hij tegens sijn vrouw gesegt hadt dat ontrent de vegtkant 2 koijen te koop waren die de plage hadden gehadt, en tot Weesp bij sijn neef den priester# soude aengaan ende hij des avonts niet t'Huijs koemende, soo Liet de vrouw 's anderen daags aldaar na hem vernemen, en hebbende daar niet geweest soo wiert sijne vrouw en halve broeder en suster seer bedroeft wegens sijn uijtblijven zorgende hij mogt in 't ijs verdronken wesen. dit seggen gingh over 't gantsche goijkant dat Jan klaas van Bussum verdroncken was, maar men wist niet pertinent waar tot dat eijndelijk een weesjongen van muijden op den 28 Januarij op den boesem komt en vint aldaar op 't ijs een stuckje van een Haasen, en het selve aen den smit tot naarden vertoont hebbende, wert doen gelooft dat hij daar ontrent verdroncken was, ende na dat eenige mannen aldaar ter plaatse 1 ½ dagh gesogt hadden, soo vonden sij hem aldaar op sondagh namiddagh ontrent te 2 uren den 30 Januarij 1718 ende na dat den Edele Heer de# Hubert drost van Muijden Bailliuw van goijlant Etc: met de Schout en 't gerigt van muijdem, hem bij 't Huijs van Hackelaarsbrugh op een sLee Leggende beschouwt hadden, soo wiert het doode Lijck noch met sijn Chaatsen aen opn sijn wagen geleijt, en alsoo tot bussum in sijn Huijs gebragt Ja hij sal apperent noch groote kragt gedaan hebben Eer hij verdroncken sal sijn, want een nagel gantsch van sijn Hant was en eenigen geschulpt waren, hij sal op donderdagh of op vrijdagh eerlijck en met groote statie op# Lare kerck Hof bij sijns vaders graff aldaar begraven worden
hij was een schoon Jongman welgemaakt van Leden met geel blanck gekrult Haijr, sijn vaders klaas Jaap klaaz eerste vrouw, bij welck hij Rijck klaaz en Mr. Clements vrouw geteelt heeft, was mijns vaders rijck Hendr: Lustigh zusterlingh de welcke met mij agters kinderen sijn dogh dese Jan klaas nu verdroncken heeft hij alleen bij sijn tweede vrouw geteelt. Wij houden noch goede vrientschap met mackanderen daarom hebbe Ik dit droevigh nootLot van hem willen beschrijven | |
[p. 149] | |
Anno 1718 den 11 Januarijdoen sterft een moije koe van gerrit Hend: Boom de 13 Januarij, van hem gerrit Boom noch een moije koe beijde aen de plage van pestilentie ---- op den 20: 24: 25: 26: 28 febreuw: en op den 3 maart doen sterven van Jacob tijmonsz 4 koijen en 2 pincken mede aen de bekende plage, ende een van hem wert gesont ---- van den 5 maart aff: tot den 14 Inkluijs doen waijen dese 9 dagen de winden stormagtigh waar door veel fuijcken van onse visschers aen stucken raakten ---- Noch sterven de koijen tot Hilversum sterck ---- Ja in dese maant april sterven seer veel koijen tot oostsanen ---- in dese maanden van maij Junij en Julij sterven noch veel koebeesten aen de vechtkant, in noort-Hollant, en in de Loosdregt ---- Ja ook nu in dese maant Julij seer sterck op een plaats in Switserlant ---- den 30 Julij doen sterft een moije koe van Elbert Cornelisz op Craloo, soo men segt, aen 't geele water ---- Ja in dese maanden maij Junij en Julij, doen pocken de kinderen hier seer sterck en sterven daar ontrent al 18 aen, ende beginnen hier ook veel vierige plamen en blaren aen de menschen te openbaren ---- In dese maanden Julij Augustus en Sebtemb: doen openbaart alhier in ons dorp aen veel menschen, soo Jonge als aen oude, een sware besmettinge van besweringe of betovering 't welck gedaan wordt bij wercktuijgen des Zatans waarom ook de besmette menschen genootsaakt sijn om door andere menschen in de name godts, raat te doen om van dese pijn en quellinge verlost te worden, 't welck ook doorgaans wel geluckt---------- Wert bij mij vetrouwt dat het geen betoveringh geweest is, maar het beginsel van dese vierige sieckte, die dogh eerst kraghtigh wonderlijk was | |
[p. 150] | |
Alsoo in dese Landen van Hollant en Westvrieslant, in den tijt van twee Jaren Herwaarts seer veel te seggen is geweest van een vermaarden dief genaamt Jacob Vrederick Muller, Alias Sjakoo, geboortigh van Hamburgh, sijn vader was een Jood, maar sijn moeder was een Cristens vrouw Soo Lust het ons, om van sijn Levens bedrijf en van sijn sterven Eijts hier van te beschrijven
Op den 19 april 1714 doen is desen vermaarden dief Sjakoo om sijn menigvuldige dieverijen en schelmstucken publijcq in den Hage met een strop om sijn Hals gegeeselt gebrantmerckt, en voor 25 Jaren in tugthuijs, ende dan noch 30 Jaren gebannen maar hebbende maar weijnigh tijts in 't tugt Huijs geweest of hij brack met 2 van sijn Confraters uijt, ende in plaats van beterschap, soo gingh hij wederom aen 't stelen, en aen 't helpen moorden volgens de verklaringen van 4 a 5 personen, die van sijn Complicen waren en daar over gerabraakt sijn, soo dat hij Sjakoo in 't begin van 't Jaar 1716 wederom gevangen in den Hage is gebragt, ende in 't gevangen nemen van hem, soo vont men bij hem twee groote moordenaars messen, en in sijn zerteet twee geladen pistolen met kruijt op de pan, en een degen ende een nijptangh met een pennetje, aen de eene kant een pennetje en aen de andere kant een koevoet 't welck alle moordenaars en Huijsbrekers geweer is
Ende alschoon daar soo veele verklaringen waren en hem daar op pijnigde, soo en woude hij niet belijden maar stonde alles door, waarom hij sijn zake in pleijdoije kreegh, ende eijndelijck ten Laasten quam onder anderen een dienstmaagt van een Heer daar hij mede hadde helpen stelen, ende die seijde in sijn presentie, dat hij met een mes op haar keel hadde gestaan, ende soo afgedwongen hadde, de slutels van kisten en kassen van haaren Heer, waarop hij Sjakoo met stijve kaken tegen die meijt seijde, Hoer, Hadde Ik doen u maar den Hals afgesneden Welck | |
[p. 151] | |
Welck getuijgenis en belijdenis voor 't Hof van Justitie verklaart en gebragt sijnde, (schoon hij Sjakoo daar na dat woude verdraijen) soo velden de Heeren hier op sijne sententie, dat hij van onderen op Levendigh moest werden gerabraakt, ende dan sijn Lighaam soo gerabraakt sijnde, sijn kop afhouwen, ende 't Lighaam op een rat setten en 't Hooft op een pen stellen, de voorz sententie aen hem uijtgesproken sijnde, voer hij wel met menigte van scheltwoorden tegen de rigters uijt, maar dat en hielp niet Hier op wiert hij SJAKOO in een koets geset, en soo van den Hage na amsterdam gevoert, om daar geExcicuteert te worden, ende alsoo hij in de gevanckenis met een ijseren ringh kraagh om sijn Hals Langh geseten hadde, soo wiert sijn persoen en ook de ringh kraagh, aen alleman soo in den Hage bij 't afrijden van de wagen, als ook te Lis -- Hillegom Haarlem en ook tot Amsterdam getoont waar over alle menschen haar verwonderen Ja hij woude noch appeleren aen 't gerigt tot trier in duijtsLant waarom de Staten van ons Lant voornaam om sijne wille een kleijn placaat in die maant Julij 1718 hebben uijtgegeven dat voortaan geen vagebonden Landlopers of dieven die eens in Hegtenis geweest en geregt sijn, niet moeten toegelaten worden om over hare beschuldigingen te moegen procederen ende nadien dese vermaarde dief SJAKOO tot Amsterdam eenige tijt hadde geseten en niet Langer woude Eten vonden de Heeren op goede raat, goet, de bekende sententie aen hem op den 6 augustus 1718 te Excicuteren gelijck het selve daar op aen hem op datum voorz is geExcicuteert hij was Juijst 38 jaren out doen hij tot amsterdam gerigt wiert
Op donderdagh den 4 augustus 1718 doen wiert dirck Jansen Spilt out ontrent 31 Jaren, en noch Jonghman, en hier wonagtigh sijnde, door onse schout L: keelwigh, geassisteert met onse dienaar Joost Vree: bij 't Heck van goossen reijrz soo hij stont en dijckte geapprehendeert, ende gebonden als een dief tot onse Schouten gebragt, ende quam daar voort gerardus gansneb, genaamt tingnagel Schout van naarden de welcke hem gevangen in presentie van twee onser schepenen afvraagde, of hij de vier | |
[p. 152] | |
Huijden uijt de ton bij gerrit koemminnen niet hadde gestoelen en tot Baarn verkogt Etc: waar op hij seijde Ja, ende of hij niet een groote bleeck kleeren tot Schravelant gestoelen hadde, en wat daar van wederom hadde gebragt Etc: waar op hij seijde, Ja, ende of hij niet ontrent den bergh in 't Heeren Huijs van Hinlopen veel goet gestoelen hadde, en door een swaar dreijgement van te vangen, het selve niet hadde weten stilletjes te Laten weerom brengen, ende na dat hij dese drie diefstallen hadde bekent, soo wiert hij met twee dienders bij hem op de wagen van gerrit Henr: boom op den stadtHuijse tot naarden in de gijselkamer gevangen gebragt, ende na dat hij daar ontrent een week hadde in geseten, en niet meer woude klappen, doen wiert hij aldaar in Jan duijmen gat geset ende terwijl daar in sat Liep onse schout geweldigh bij dese en geene om hem te laten verswaren, ende wiert door eenen gerrit duijm van blaricum, en van een ketelbouter van Emenes merckelijck beswaart, ende nadien hij noch eenige dieverijen meer hadde beleden, soo in waterlant met het steelen van een bleeck kleeren, en een vaatje Haringh uijt een man sijn schuijt gestoelen, ende alhier tweemaal appelen en peeren uijt de thuijn van Jacob Brantz gestoelen, soo wiert hij na drie weeken geseten te hebben in Jan duijmen gat daar uijt gelaten en in de voorz gijselkamer geset, ende nadien sijne nabestaande vrienden noch wat bij Schepenen voor hem spraken, zoo wiert sijn vonnis bij Schepenen | |
[p. 153] | |
van naarden genadelijck op den 31 augustus 1718 te boeck geset ende nadien alle ordinantien bij den schout en schepenen van naarden gestelt en gereguleert was, om den voorz gevangenen te Excicuteren soo is, op donderdagh den 8 septemb: 1718 den voorz gevangenen publijck in den stadHuijse voor de gespanne vierschaar sijn belijdenis en zententie in 't aanhoren van een menigte toehoorders, hem voorgelesen welcke ontrent aldus Luijt Hoe hij ontrent 31 jaren out was, ende hoe hij alle de voormelde dieverijen hadde gedaan Etc:, ende hoe hierom publijcq op 't Schavot moest werden gegeesselt en gebrant merckt, ende wiert daar en boeven voor den tijt van 20 Jaren uijt den lande van Hollant en Westvrieslant gebannen ende is daar op, soo aenstonts door de Beul sijn knegt van Haarlem op het schavot met ontrent 40 slagen gegeeselt en Ligt gebrantmerckt, ende Los gemaakt sijnde en een weijnigh binnen den stadtHuijse geweest sijnde wiert op het stadHuijs klocke geluijt, ende hier op wiert hij door Jan Boelhouwer stads dienaar van naarden ter stadspoorten uijtgeleijt
Ja voornaam in de maant augustus en sebtember worden de meeste menschen alhier met een nieuwe sieckte bevangen, de middelen die godt hier toe gebruijkt sijn voornaam de Langdurige Hitte en droogte, waardoor den menschen door allerhande dranck te drincken en door kout Eeten en naakt gaan en Leggen, hem selven in de maagh en aen 't Lighaam heeft bedorven, Ja sijn de Elementen Jegenwoordigh seer vierigh en verderffelijck, Ja reijsen na de Eeuwigheijt veele swacke Leden
Ja het sterven der koebeesten tot Loosdregt en op andere plaatsen in ons vaderlant Continueert als noch, Heere godt, alles bevele wij in uwe Barmhertigheijt in Cristo: Amen Bij mij Lambert Rijckxz Lustigh | |
[p. 154] | |
In de maanden Augustus sebtemb octob en novemb: 1718 doen behaagt het de Heere onse godt, om der sonden wille van ons menschenkinderen, onder ons menschen regtveerdigh toe te senden, een wonderbare vierige benauwde en besmettelijcke zieckte, waar aen Ik selven seer Lange met mijn geheele ffamilie, ben sieck geweest en noch niet Herstelt ben, Ja eenigen hebben 't swaar in 't Hooft, dat sij niet wel in 't bedt te Houden sijn Ja dese sieckte koemen de menschen soodanigh aan als plage aen de beesten, ende het sijn voortganck ook als deselve, maar godt geefft doorgaans kragt om te braken en om te sweeten, en door de waterlossingh en kamergangh de vierigheden met groote stanck quijt en slaat in 't, om 't Hert gelijck met de koijen, maar hebben eenigen een wonderlijken vierigen uijtslagh van roode en bruijne blaren en vlacken, soo datter tot noch toe maar eenigen aen gestorven sijn dogh dit is maar een proeffje van godts regtveerdigheijt, wie weet het Eijnde van dese besoeckinge die noch algemeen is, in ons Lieve vaderlant hierom Ik voor mijn, en een ander voor 't sijn Laat ons Bucken voor dien grooten godt met welcke wij alle te doen hebben, ende bidden de vordere plagen en besoeckinge (die anders noch nogh swaarder sullen koemen) van den Heere af, op dat het ons magh wel gaan hier en hier namaals. Amen
Ja in dese voorgenoemde maanden, ende alsnoch continueert het noch sterck te sterven onder de beesten en voornaam in de Loosdregt en in purmermeer, ende begint als wederom op veele plaatsen te hervatten
Ja tot Emenes bij de kleijne kerck sterft het ook al wederom, ende ook tot Bussum, ende op den 30 novemb: 1718, doen sterft Elbert Cornelis Vos op Craloo woonenden al wederom een moije koe af, en de op den 1 decemb: 1718 doen krijgt klaas Hendricksz alhier woonende, drie siecke koijen, ende eenige dagen te voeren, doen sterft hem een pinckje aen de plage
1718 op den 28 novemb: doen sterft alhier dirck Cornelisz out ontrent 66 jaren, hij wort op den 1 decemb: in sijn graff in 't Coor van onse kerck begraven Ja hij was wel het Hooft van dien 26 vreemde mannen die ontrent den 1 novemb: 1705 Aan haar Ed: groot mog: een Exorbitant request presenteerden, om was 't mogelijk het goijsche meent gebruijk te verkrijgen, 't welck den tijt van seven Jaren veel spuls en kosten voor 't goij gemaakt heeft, sij wierden kraghtigh onder steunt door Mr. francois Hinlopen | |
[p. 155] | |
Anno: 1718, in december-----------doen sterven noch veele koebeesten aen de plage van pestilentie, soo door geheel Hollant als ook in westvrieslant, Ja de Luijden die aen dese besmettelijke sieckte sijn, die konnen daar noch niet afkomen want het verheft met vierige kopude in 't Lijf tElkens wederom, de Heere weet wat hij daar noch mede over de menschen brengen sal
Op den 5 decemb doen sterven van klaas Hendrikz voornoemt twee koebeesten aen de plage den 14 dito noch een, sijnde sijn Laaste koij ----
Tot naarden in goijlant begint het met dese maant decemb: wederom ook te sterven, soo dat het soo sterck aengaat, dat dagelijckx wel 4: A 5 A 6: A: 7 sterven aen de plage, te weten koebeesten Ja in dese maant decemb, doen sterven na bij de stad: Hoorn op een kleijn dorpje daar het swarte kerckje staat meer als 100 koebeesten # binnen 14 dagen aen de plage van pestilentie, en de allomme sterft het aldaat
In 't midden van dese maant december 1718 doen werden alhier Baasjes Jacobpen koejen bij na alle een weijnigh zieck, en worden dagelijckx wederom beter
den 20: en den 23 decemb: doen sterven alhier van Baasjes Jacob: een veers, een pinck, en een koe af
den 21 decemb: doen sterven van Jan Willemsz boer een pinck af
den 22 decemb, doen sterft van tijmen klaaz een pinck af
het sterven der Runtvee gaat tot naarden noch sterck voort
In dese maant decemb: doen sterven ontrent Harderwijk en voornaam tot Nijkerck veele koebeesten aen de plage van pestilentie, Ja ook tot Emenes, soo binnen als buijtendijk-------
den 26 decemb: doen sterft een moije koe van Willem Cornelisz, ende een koe van tijmon klaaz
de vierige en vreemde ziecktens onder ons menschen ontrent 5 maanden geregeert, hout nu wat op ---- ende hebbe wij in dit Jaar 1718, 81 dooden | |
[p. 156] | |
Anno: 1718 des 30 decemb:Op Vrijdags nagt, doen sag men wederom alhier een vreemt wonderlijk noort Ligt, 't welck met veel pijpen en stralen wonderlijk wercksaam aen de Lugt was, soo dat de menschen die het sagen daar seer over verbaast stonden
Anno 1719, op Sondagh den 1 Januarij, doen was het alhier een donckere Lugt met een weijnigh vorst en sneeuw -----------
op den 4 Januarij doen sterft een koe van tijmon klaasz welcke koe, en ook de Laaste voorgaande koetjes waren van 't Hoogelant, alwaar het Jegenwoordigh sterck sterft, zoo dat de besmettinge met de koijen volgt
In dese maant Januarij sterven noch veele koebeesten in ons gantsche vaderlant, als tot naarden muijden weesp en rontom Amsterdam waterlant en voornaam Jegenwoordigh in den dorpe Emenes
In dese maant Januarij 1710 doen werden op Oude naarden bij na alle hare koebeesten zieck en sterven van de 29 koebeesten 19, blijvende soo Jonck als out noch overigh ___10:_____
Op den 23 febr doen vangt mewis dircksz @ Evert dircksz in hare fuijken een Aal ontrent Langh 4 voet, en hij woegh netto 5 ½ pont, Jaspers griet koopt hem van haar voor 11 stuijvers
Op den 25 ffebr 1719 doen geschiet hier in de ZuijderZee op de doorn seet een droevigh ongeluck, noijt in mijn dagen hier soo geschiet, gijsbert Hendricksz, out ontrent 55 Jaren, ende Lambert Harmensz out ontrent 22 Jaren t'samen mackers op een schuijt te visschen, die gaan goets moets ontrent de klocke 12 uijren van Huijs om te vissen haare ffuijcken, maar koemende ontrent de klocke een uijr met hare schuijtje zeijlende bij de doorn seet soo waijet hare schuijtje (dat heel Ligt overhelde) | |
[p. 157] | |
om, ende niemant van de andere visschers het selve siende dat haare schuijtje omwaijede, soo dagten sij om sulck een droevigen sake niet, te meer om dat het geen nootweer was, want het waijede maar een stijve eendragtige koelte uijt den noort oosten, Evenwel segt men en soude men wel kunnen gelooven, dat bij haar een zoort van een doer geweest is, waar door hare schuijtje om is gewaijt, dogh gijsbert willemsz Westlant en Hendrick kornelisz kriek Leggende te visschen op de doornseet ontrent twee kloot weegs schietens beneden haar, die hoorden Eijndrick krijten om Hulp# waar op sij soo aenstonts met haar visschen ophielden en maakten Zeijl, ende wat naarder bij haar koemende sagen sij niet alleen, de voornoemde personen t'samen ontrent de mastbanck sitten, maar daar quam een Amersffoorde veerman met volle zeijlen op haar aenseijlen, en ontrent bij haar sijnde wierp een touw uijt, welck touw, gijsbert Hendricksz greep en houde dat touw noch een wijle tijts vast, ende de voornoemde veerman, het touw sullende na hem palmen soo Liet de voornoemde gijsbert Hendricksz met nogh eenige woorden te spreken en te bevelen, Los, ende alsoo nu de voornoemde twee visschers, gijsbert, en Hendrick, met haar schuijt, soo na bij de omgewaijede schuijt quamen dat sij tegens Lambert Harmensz, die noch in de omgewaijde schuijt was, seijden, krijt soo hart niet meer wij sullen onse dreggen uijtwerpen, en datelijck bergen en terwijl sij daar mede doende om de Lijnde te vieren en soo met goet beleijt bij hem te koemen, soo komt daar op noch een schip in groote als voeren, en seijlt vlack aen het omgewaijede schuijtje, daar Lambert noch in was, heen, ende dat schip gepasseert sijnde, meijnden sij Lambert te bergen, maar sagen hem niet meer; waarom dat sij vertrouwen dat dese Lambert door 't nabijseijlen van dat Laaste schip van sijn schuijtje is afgeraakt, ende sij verbaast hier over sijnde, en de Aart J: Vos als oom van de voorz Lambert, gedaan hebben met visschen op een westelijker Seet, sagh het ongemak met sijn zoon, en zeijlde daarbij, maar het was te laat, Ja sij wisten niet dat daar een schuijtje omlagh | |
[p. 158] | |
hierop vint Aart Jacobz goet, om met sijn schuijt na wal te varen, ende voort met voorsigtigheijt, van het voorverhaalde voorval, en droevigh ongeluck rapport te doen ende koemende bij sijn suster Lijsje Jacobs = seijt het selve met sulck goet beleijt als moegelijk was maar sij dat bemerckende dat haar zoon lambert verdroncken was, begon te krijten met Huijlen en ook soo haar andere zoon Jacob en haar dogter grietje ende Ik voor mijn deur staande hoorde een groot gekrijt wist niet wat daar te doen was, dogh mijn zoon Adriaen Liep heen om te vernemen wat daar te doen waar, die mij rapport bragt, dat de voornoemde twee personen verdroncken waren, waar op Ik mij nader Liet informeren, ende het selve bevonde hebbe als voorz staat, Ja hier op maakt de voorz Aart vos het selve ook bekent aen de Huijsvrouw van gijsbert Hendrickxz en aen sijn twee dogters geertje en rietje die niet minder begonnen te krijten als de anderen
des sonnendaags den 26 ffebr vonden eenige visschers goet om eenige kleijne dreggetjes van bunschoeten te halen om daar mede Langs de gront te visschen, en soo daar mede de verdroncken personen te soecken en op te vissen, waar op goet gevonden wiert dat klaas rutgertsz en Jacob de broeder van Lambert die verdroncken was van bunschoeten souden halen, gelijck sij die op dien dagh noch quamen te doen
Op maandagh smorgens den 27 ffebreuw: 1719 doen varen de meeste visser van voor onse wal met dit gereetschap heen, na de plaats daar sij verdroncken waren en de sijnde gekoemen aldaar, gingen sij neerstigh met dit gereetschap aen 't soecken 't welck van Honderden van menschen uijt ons dorp aengesien wierde, maar vonden geene van de verdronckene personen, maar vonden en visten een oude zeijldoeckse broeck van gijsbert Hendricksz van de gront op, Vorders sijn de meeste visschers genegen om noch meer te soecken | |
[p. 159] | |
Op maandagh den 28 ffebr 1719 doen gaan wederom Aan 't vissen onse visschers met de voornoemde instrumenten aen 't vissen, maar hoe neerstigh sij sogten, sij en vonden de verdronckene personen niet
Op Zaterdagh den 4 maart doen verkoopt Aaltje Willems de nagelaten weduw van de voornoemde gijsbert Hendricksz hare ffuijken en staken
In 't Jaar 1712 op den 16 octob: doen valt buijtenboort van de Swolse veerman des avonts ontrent 6 uren, eenen Willem Westerbergen proffessoir van Harderwijck hij wiert in de amsterdamse Courant van den 20 octob: 1712 beschreven, ende 50 guld: op sijn persoen gestelt, die hem vonde, ende tot Harderwijk bragt Zoo is 't gebeurt dat op den 29 Junius 1713 dese persoen, driftigh is gevonden, ontrent die plaats te weten, bij de kanaar, alwaar hij verdronken was ende hij wiert gevonden en opgevist bij mijn swager Cornelis Cornelisz kuijper, Aart Jansz, marten Jansz en klaas rutgertsz, de welcke het tot Harderwijck aen sijn vrouw en vrienden wel bekent maakten, maar het doot lighaam, dat swaar stonck, hier tot Huijsen opbragten, ende de vrienden hier op gekoemen sijnde soo wiert sijn lighaam in een kist gelegt, ende statelijk alhier in onse kerck begraven den 30 Junij 1713.
In 't Jaar 1664 op den 29 April des avonts ontrent 7 uren doen was Ik beneffens andere Jongens te spulen bij Baasjes op den Brinck ende daar quam seer snellijck een vierigh Ligt uijt den zuijtoosten vlack bij ons Heen vliegen en vloegh na den noortwesten, welck root vierigh ligt de groote hadde, als een groote kaatsbal waar door wij Jongens al soo verschrickten dat een ijder verbaast na huijs toe liep, Ja dit Ligt bevont men, dat op een ogenblick tijts te gelijck over al de 17 provintien was gesien
In 't jaar 1664 op den 20 en 21 december doe quam met een sware koude, sulcken ijsel aen de boomen, dat de boomen braken van der selver swaarte, alle het welcke Ik selve, sijnde een Jongen van ruijm 8 jaren, met Eijgen oogen hebbe gesien (J.S.: d.w.z.. L.R. Lustigh geboren ca. 1656) In 't Jaar 1667 op den 15 Junijus doen verstoef# door een Harde suijtwesten wint, ende op de 22 maij 1687, doen verstoef wederom de Boeckweijt, ook door een zuijtwesten wint, maar verstoef meer in de Laaste, als in de eerste | |
[p. 160] | |
In dit Jaar 1719 ende dat in maart, doen sterven aen een besmettige sieckte veele menschen tot putten en aldaar rontom in de velthuijsen
In 't Jaar 1654 met het begin van de maant sebtember ende het gehele Jaar 1655, alleen 's winters niet ende dat tot de maant van november 1656 toe, doen sterven alhier tot Huijsen ontrent agt hondert menschen aen een swaare besmettelijke pestilentie, want de de luijden kregen het eerst met pijn in 't Hooft en wierden genegen tot slapen, ende met koude aengedaan sijnde, gingen sij te bedde leggen, ende daar op kregen sij roode paarse vlacken, en de swartagtigh wordende, soo was dat een waar teken, dat sij haast souden sterven, gelijck geschiede, Ja staat aen te mercken dat in 't Huijs daar Jegenwoordigh Herbergh wort gehouden en de Blauwe Sterre uijt hangt, aldaar eerst een dogter van Jan Wijgertsz genaamt Neeltje aen de pestilentie quam daar aen te overlijden (J.S.: zie tevens Oud Rechterlijk Archief Haarlem, RAH-184-3170; d.d. 05-04-1657, de schepen-akte betreffende het testament van wijlen Jannetge Dircks in haar leven huijsvrouw van Fijtus Hendricksz, waarin wordt vermeld dat ‘in 1656 in Huijsen de voorn Jannetge Dircks sieck lagh aen de peste die doen ter tijdt de helft van de inwoonders @ ter huijse van de voorn. Fytus Hendricksz seven (7) kinderen als oock de voorn Testatrice daer van sijn gestorven’) In desen Jare 1719 in de maant maart doen sterven tot Bunschoeten aen de straat veele schoone koebeesten aen d' plage van pestilentie, ook noch tot Emenes, en op andere plaatsen + Eerst op woensdagh avont den 29 maart Op den 30 maart deses Jaars 1719 des avonts ontrent half negen uren, doen wiert alhier, ende wijt en zijt ook op andere plaatsen allomme een groot root vierigh Ligt gesien, ende die uijt hare Huijsen waren, terwijl het verscheen, soo scheen het uijt den noortwesten op te koemen en de wierp sigh selven na het suijden tegen de gront aen Ja het was sulcken grooten ligt dat die Luijden die binnen Huijs waren, daar door alles konden sien wat in Huijs was ende enige hier op buijtens Huijs gaande, sagen dit vierigh root brandent ligt, de gedaante hebben soo langh en dijck gelijck een stijl, ende de voorste van deselve gelijck het onder eijnde van een boom met wortelen afgekapt dit vierigh vlammet groot Ligt, vertoonde sigh soo verschrickelijk terwijl het Heldere Ligte maan was met een Heldere lugt, Ja alles scheen in brant te staan, Ja alle menschen waren hier over verbaast, Ja dit moet een ijder aenmercken
14 April, gesien in Hollant Engelant en Vranckrijk | |
[p. 161] | |
Als dat godt noch schrickelijk op ons menschen vertoornt is, ende dat sulcke vierige tekenen laat sien, is noch tot waarschouwinge van ons ende soo wij de Heere onse godt met een bekeert Herte niet en verbidden, soo sal de Heere bij onse plagen noch meer toedoen -------- op namidd: den 30 maart 3 uijren Op Zaterdagh# namiddagh ontrent 2 uijren doen vint dirck gerritsz kos turfmeter tot Huijsen, het doode Lighaam leggen# op een groote voet water, ten eijnde het slootje dat de scheijdinge maakt tusschen het Haverlant en maatje dat bij 't nieuwe huijs Hoort, hij maakt het eerst bekent aen onse schout die hem seijt het is in naarderbanne, gaat en versoekt de schout van naarden genaamt gerardus tingnagel, dat hij het doode lighaam met schepenen schouwt, soo geseijt, soo gedaan midderlerwijl was niet alleen veel volckx van hier daar na toe gegaan, maar was ook sijn broeder Aart Hendricksz onse koster en klaas Willemsz boer sijn swager, ende Jan Jacobsz Man, Alias, Jan Ouwes met paarden en wagen daar na toe gereden, om hem na de schouwinge op te laden en t'Huijs te brengen, gelijck geschiede+ maar staat grootelijckx een groote fout aentemercken, namentlijk doen nu de schout van naarden met sijne 2 schepenen het doode lighaam gesien hadden in sijn volle gewaat met Leersen aen soo vroegen sij aen de groote menigte, ofte hier geen vrienden van dese doode man was, Ja seijden de Lieden, daar is sijn broer de koster, en klaas Willemsz sijn swager, wel vraagde de schout klaas Willemsz, kent gij die doode man niet Antwoort neen kent gij hem niet koster, de Luijden seggen dat het mijn broer is Ik weet het niet, wel seijde de Schout Ik ben onderrigt dat hij gebroken is, weet gij dat niet, sij zimmeleren wederom en seggen dat niet te weten, hierop seijt klaas rutgertsz den doode sijn naaste Buerman, mijn Heer schout Ik kenne hem wel voornaam aen 't kale vlackje op sijn kruijn en aen sijn enge middel# en aen andere tekenen meer de schout en schepenen van naarden in dit stuck goet sijnde laten haar, hem meede nemen, om eerlijk te moegen begraven, en seggen, Je moet slegts een vereeringh aen dienaars geven----- waar op het doode lighaam op den avont noch t'Huijs quam, ende op paas maandagh namiddagh op een statelijke wijse met veel volckx agter het Lijk in onse kercke begraven wiert
In 't jaar 1680, doen stierven soo hier als in ons geheel vaderlant veel menschen aen een vierige sieckte met brandende koortsen
ende in 't selve Jaar 1680 in 't laast van november, doen sag men alhier en wijt en breet in ons vaderlant in 't Oost opkoemen een Comeet Steer die verdween wederom den 3 december, maar op den 26 december, doen sag men 's avonts wederom een ComeetSter in 't west staan met een afgrijselijke gerede staart wel 60 Hemelsgraden langh de welcke | |
[p. 162] | |
seer vierigh en brandent was, Ja dese Comeet konde sijn roede des nagts niet onder den Horisont verbergen maar hij wiert den geheelen nagt bij ons gesien, als was de Comeet onder in 't Jaar 1681 in febreuw, doen is hij verdweenen, Ja naderhant op den 9 maart en op den 21 april 1681 doen is hij noch gesien
In 't Jaar 1580 op den 6 april tegen den avont doen wiert in gantsch noorthollant en in de noortZee een aartbeginge gevoelt In 't Jaar 1640# op den klarendagh, doen wierde alhier in ons dorp en in gantsch nederlant een aartbevinge gevoelt Ja mijn vader rijk Hendricksz Lustigh heeft hem selver swaarlijck gevoelt, want hij lagh tegen de eertHoop aen van Hendrick klaasz, sijn de bij 't Huijs daar na verwerrinne Annetje Andries woont ende hij voelde de aarde bewegen
In 't Jaar 1692 op den 18 Sebtemb, en op namiddagh tusschen 2 & 3 uren doen is in gantsch nederlant vlaanderen & Brabant keulen, Luijck & in Engelant, een groote en sware Aartbevinge gevoelt, schuddende en bewegende de aarde soodanigh dat de swaartste gebouwen kercken klockentoorens moelens en Huijsen, Ja de wateren in de meeren poelen en slooten, die schuddeden en beweegden seer swaar, Ja de meeste menschen die waren als met een deuselinh bevangen, Ja Ik selfs, was Juijst op die tijt in 't Loosschot, sittende op een kruijwagen hebbende het schot met aarde gestrajet, want Ik hadde den geheelen zomer de schapen gehadt, Ik wist niet wat mij scheelde, Ik meende dat het aen mij selven scheelde, daarom gingh Ik aen het Bidden, ende was dese aartbevinge met moij en stil weer Lambert Rijckxz Lustigh In 't Jaar 1686 op den 15 Junij sijnde op een zaterdagh, doen begon Ik op Bussemermaat gras te maijen, sijnde met de eerste dagh dat het nu begon te droogen, sonnendaags maijde Ik niet, maar begon wederom te maijen den 17 dito, en ook den 18 en 19 dito hebbende doen in de voorz 4 dagen 6 swaden gemaijt, ende begon voort te Hoijen maar Ik Hoijde niet op Sondagh den 23 dito, maar op maandagh en op dijnsdagh den 24 en 25 dito, Hoijede Ik en haalde mijn Hoij thuijs, Ja op de voorz dijnsdagh namiddagh hadde Ik op die tijt 30 voet Hoij van 't voorz velt t'Huijs, Ik hadde maar een luijman Cornelis krieck een dagh bij mij gehadt om te Helpen anders hadde Ik het selve gedaan in 8 dagen arbeijt, ende in 10 dagen droogte, Ja hebbende het Laaste voer Hoij pas binnen of het donderde en weerligte, en regende seer sterck, dese nette droogte van 10 dagen, was mij van Jan gijsbertsz poppe out ontrent 70 Jaren, al te voeren in de maant Januarij voorseijt wijsende mij een teijken in de Antwerpse almanack aen den 15 Junij beginnen en den 25 dito uijtscheijden 't welcke gebeurde | |
[p. 163] | |
In 't dit jaar 1719 den geheelen winter door, doen vangen onse ffuijcke visschers veel panharringh, ende voornaam op den 7 april vangt klaas dirckz en dirck mewisz te samen op een schuijt 230 tal Haringh, ende ook soo de meeste visschers na advenant
Op vrijdagh den 14 april 1719, met zonnenondergangh doen komt evert een zoontje van nanningh Cornelissen Slocker out ontrent 12 Jaren van muijderbergh de zeekant langs herwaarts aengaan, hebbende schapen op muijderbergh gehoet, ende vint aldaar op de zeekant ontrent een quartier uers van de muijderberger toorn af, den persoon van Lambert Harmens kos die op die den 25 febr deses Jaars beneffens gijsbert Hendr: bij de doornZeet verongeluckt waren ende dat wel ontrent de eerste schoeingh aen de zee noch tegen sijne voeten spoelende ende noch ontrent 3 a 4 roeden in naarderbanne leggende dese Jongen, soo hij seijt, loopt verbaast op sijn bloote voeten herwaartsaen en komt t'Huijs, en seijt het sijn vader sijn vader stuert dese sijn Jongen na Aart Vossen en maakt het selve aen hem bekent, ende na dat sij dese Jongen wel ondervraagt hadden, soo gaat aart vos na sijn suster Lijsje Jacobs Vos, en seijt het aan haar de welcke van blijtschap met haar zoon Jaap Vos (J.S.: Jacob en grietje harmensz Kos) en haar dogter grietje weenden doen sij hoorden dat haar zoon Lambert gevonden was, ende nadat dese sake van vinden aen de vordere vrienden bekent gemaakt was, soo vergaderden niet alleen dese vrienden ten Huijse van de moeder van de verdrenckelingh maar vonden een dragtelijck goet, om desen haren verongeluckten zoon, op een Eerlijke en Cristelijke te gaan bekennen te laten schouwen en van daar te halen met aart Vossen schuijt en te brengen voor onse visschers wal, en van daar met Willem dircksz wagen te halen en soo t' Huijs te brengen, ende dan eerlijck te ontkleden en wederom met suijver lijnwaar eerlijck te bekleden, ende te laten dan beluijden, en vorder eerlijck en Statelijk te laten begraven | |
[p. 164] | |
welcke resolutien op Saterdags 's morgens ontrent te 4 uren den 15 dito wierde in 't werck gestelt want gerrit klaasz decker die een suster heeft van de verdrenkelingh, ende Jacob Harmens kos sijn broeder, ende Nanningh Cornelis Slocker, dese drie, die gingen van hier te voet na 't doode lijck ende dese volgende vier personen, klaas rutgertsz Aaart Jacobz Vos oom van de doode, ende Jan Sterre, en Cornelis Jacobsz Vlot die voeren met aart Vossen schuijt te water daar na toe, maar de voetgangers quamen eerst bij het doode Lijck, ende vonden, (soo men segt) het doodelijk lijk, van sijn Zilveren knoop in 't Hempt, en van sijn twee Zilveren knoopen in de Broeck, ende van sijn toeback doos, en tintel tonnetje ende van het gelt dat hij mogte gehadt hebben berooft, ende nadien men wel sagh soo aen het aengesigt als aen sijn leersen en klederen dat het de persoen van Lambert Harmens kos was, soo gingen eenige personen van haar na muijderberge, ende haalden de schout van muijderberge daar bij die seijde, het is onse banne niet, daar dese persoen leijt, maar in naarderbanne, daarom gaat na naarden, en haalt van daar den schout tingnagel ende twee Schepenen, en twee Chirurgijns, en laat het Lijck van haar beschouwen, soo geseijt, soo gedaan ende die al t'samen daar bij koemende seijden Ja hij leijt in onse banne, maar al lagh hij in de banne van muijderberge, wij hebben daar toe regt om te schouwen volgens previlegie van den graaf van Hollant Etc, Hertoegh Aelbregt van Beijeren van dato den 31 decemb: 1396, hierop beschouwden sij het voornoemde Lijck, en de vroegen aen Aart Vos, die oom was, ende aen gerrit decker die swager was, ende aen Jaap Vos sijn broeder, ofte sij dit doode Lijck wel kenden, seijden ront uijt Ja wij, mijn Heer schout gij hebt sijn vader ook wel gekent | |
[p. 165] | |
Harmen Lambertsz ofte anders in de wandelingh genaamt Harmen Blauw, hij was post van Huijsen op Naarden Ja segt de schout die hebbe Ik noch wel gekent, maar dese Jongelingh was hij ook goet voor sijn moeder en voor 't gantsche Huijs, Ja, seijt aart Vos, hij was niet alleen gehouw en seer getrouw voor sijn moeder, maar hij was voornaamde brootwinder in 't Huijs, want de moeder die seer krupel is moest voornaam van sijn winst bestaan waar op aart Vos aen den voorz schout vraagde, wat hij ende de sijnen die hij bij hem hadde voor 't schouwen moeste hebben, den schout seijt, dat sullen wij daarna wel stellen, steurt mij voor eerst een zoetje kiwits- Eijren, ende neemt gij het Lijck mede, en begraaft het Eerlijkc, waar op aart Vos haar Lieden alle bedanckte, Aart Vos met de vordere vrienden dragen het Lijck in sijn schuijt, ende varen en koemen daar mede voor onse visschers wal, ende haar siende met de schuijt varende aenkoemende, soo maakte Willem dircksz dat hij met sijn paarden en wagen bij de schuijt was doen sij aenquam, ende het doode Lijck op sijn wagen geholpen hebbende, soo bragt hij het Lijk, onder een groote toevloet van menschen in sijn's moeders Huijs, ende houdeden niemant te rugge die het sien woude, ende seijden de meeste kijkers dat hij hem selven wel geleeck, ende het meeste volck heen gegaan sijnde, zoo ontkleeden sijne vrienden hem, ende trocken sijn Leersen en sijn wampus met Leeremouwen en voort al sijn klederen uijt, ende dat gedaan sijnde, doen reijnigden sij hem, en deden hem schoon zuijver linnen, en een wit mutsje op sijn hooft aen, doen lieten sij hem aenstonts door seven Jonge Luijden, Heerlijck beluijden
Ja op maandagh namiddagh den 17 April 1719, doen wert dese voornoemde Lambert Harmen Kos zolemnelijk en requiselijck met groote Statie, en met veel volckx agter het lijck gaande op zuijtoost van 't kerckHoff eerlijck begraven ende geven aen de seven luijers en agt dragers Elck een moije koeck voor hare gedane moijeten, Ja alsoo het doode lijk om dat hij ook sijn macker geweest waar | |
[p. 166] | |
Ja alsoo alle verhinderingen wierden aengewent bij onse koster Mr Aart ende bij klaas w: Boer broeder en swager van de drenckelingh gijsbert Hendricksz om niet alle alman daar van af te houden, maar steurden ook sijn wijf aeltje willems van Huijs, ende wouden ook niet hebben dat sijne Eijgen kinderen geertje, rutje, en Luijtje hem sagen, seggende het is u vader niet gaat wegh al om hem meer en meer te ontkennen, ende omdat sijn bloet niet klagen soude, Evenwel soo was het in de morgenstond seer vroegh op paasdagh, dat sijn vrouw eens na bij hem quam dat hij schrickelijck begon te bloeden------ Soo is 't geschiet na dat lambert Harmensz kos, een weijnigje was t'huijs, ende sijn moeder over hem koemende, en de sprekende eenige goede woorden over hem, soo begon niet alleen sijn neus te bloeden, maar het bloed quam ook sijn oren uijt Ja doen sijn Oom Aart Vos over hem quam ten eersten doen hij noch bij muijderbergh op de Zeekant lagh, doen klaagde sijn bloet voort hierom kan men niet alleen uijt het klagen van sulcken verongeluckten persoen, sijn bloet, bemercken, dat hij het is, maar voornaam een wonder werck dat de Eijgene nateure, (schoon de geest des Levens daar uijt is) door den godt der nateure, de nateure noch soo veel kragt heeft, om te Bloeden al schoon het Lange, en selfs stinckt en rot den den doot is gestorven-------------- Ja een Stemme des bloets, kan bij godt om wrake koemen gelijck men lesen kan genesis 4: veers 10, Ja Cristus bloet spreekt betere dingen, dan Abels bloet Hebreen 12 v: 24, Ja na dat onse zaligmaker Cristus gestorven was, soo nam een van d' dienstknegten pilati een Speere, ende door stack sijn zijde, ende ter stont quam daar bloet en water uijt, 't welck sijn alderliefste discipel Johannes zagh, ten Eijnde, om daar van te getuijgen, Matthei 10 v: 34: 35, dat onschuldige bloet van Cristus dat roept en getuijgt noch tot perdon voor den uijtverkooren zondaar bij onsen Hemelsche Vader Amen
NB: op den 21 Januarij 1714+ doen viel des nagts van de amersfoorder steijger tot Amsterdam, af, Jacob Hendricksz ende niemant het gewordende verdronck hij aldaar en na drie weeken bij laagh water, vonden de amsterdammers hem dogh sijne broeders, dit alles wel wetende, keken na hem niet om | |
[p. 167] | |
Anno 1719 soo voor de vasten, in de vasten, en na de vasten doen vangt men hier voor onse wal en bij marcken veel panharing een man van marcken, die vangt op den 20 april uijt 8= ffuijcken 10 Last Haringh, elcke Last is 50 tal, elcke tal is 200 haringen, dat is hondert duijsent Haringen, ende op den 21 dito, doen vangt men wederom soo veel Haringh dat men voor't tal niet meer kon krijgen als een stuijver ende op den 22 dito, doen gaf een marcker man, het tal voor een duijt, maar alhier maakten onse visschers meer gelt voor haar Haringh, hier plagten niet meer als ontrent 8 visser met vier schuijten te wesen, ende nu sijn der ontrent 90 vissers met 20 schuijten, ende daar bij noch 5 botpleijten die veel panHaringh opkoopen ende aen de Hangen brengen
Anno 1719 den 27 april op donderdagh namiddagh ontrent ten een uer doen wert aaron g: duerkkant, schout tot blaricum door den Heer medicus van Borsselen sijn regter been ontrent drie vingerbreet beneden sijn knie afgeset deze voornoemde schout die hadde ontrent een Jaar te voeren, onder het holle van sijn voet, een sweer geswel gekregen, daar over meesters gingen van ons dorp Huijsen Lucas de Swart, met sijn Zoon klaas de Swart, die niet en vorderden, maar eijndelijk bevonden dat het voorz sweer geswel, dat ontrent soo groot als een perck schuts was, de kancker was, waarom hij resolveerde, om het 't zelve te laten uijtsnijden, 't welck bij een meester van amsterdam gedaan wiert, dogh dat geluckte niet wel, hierom de voorz meesters van Huijsen wederom aen 't meesteren gingen, ende den tijt van 21 weeken gemeestert hebbende bevonden wederom dat het niet en beterde, maar van dage tot dage met groote pijn arger wordende, ende de wonde swaarlijck beginnende te stincken, soo wierde den voorz schout, sijne Huijsvrouw, en de kinderen en hare vrienden, en ook de voorz meesters met hem seer verlegen, waarom sij alle, ende met meester doctoer Clement van Hilversum, te rade wierden, om de voorz mr: van Borselen van amsterdam, hebbende in Huwelijk een dogter van mr: pieter aldaar te ontbieden de welcke ook op den voorz 27 april quam, en met sigh brengende eenen mr: thomas kraan, een out man van 't seventig Jaren, hebbende voortijts meester tot Hilversum geweest, en de ten dage voorz, soo quamen noch veel meer meesters, daarbij soo van naarden, als van onse goijsche dorpen, om me de saken van 't afsetten te sien, ende na dat mr: van borsselen met mr. thomas en met mr: Clement t' samen raat gehouden hadden wegens het gevaar waar in den voornoemden pacient was, soo vonden sij goet, om met wille en begeerte van voorz pacient, sijn vrouw, kinderen | |
[p. 168] | |
en na bestaande vrienden, ende met de aanroepinge van godts naam, sijn been af te setten Hier op, soo knielde men voor den Hoogen godt en quam gerard: ploos predikant van blaricum eene kragtige voorbiddinge te doen, ende terwijl de snaren bij den voornoemden mr van borsselen wierden gespannen en wel onderbonden, soo quam den roomschen papa van blaricum, genaamt den ruijter veele troostelijke woorden aen den schout toe tespreken, ende na dat alles wat tot het afsetten dient, bij van borsselen gereet gemaakt was, soo nam de voorz van borsselen een krom mes, ende sneede daar meede ontrent drie vingerenbreet beneden sijn knie, het vel en vleesch rontom sijn been af, en doen nam hij een fijn stalen zaagje, en zaagje met korte sneejets voorsigtigh het been af en de ter wijl dit geschiede, soo bloede de wonde weijnigh, en den voorz pacient kermde terwijl dit geschiede wel wat, gelijk men dencken kan, maar hij houde hem geheel Hertigh, ende soude het in 't zagen noch minder zeer gedaan hebben, indien de peesen met het mes wat beter afgesneden waren geweest, voorts verbonde de voorz medicus+ sijn knie zubiet, en wel goet, Ja voort wiert den pacient sijn afgesette been, in een kleijn kisje gedaan, en den koster van blaricum mr: Cornelis adriaensz, die bragt het selve been in 't kisje, in de kerck, in den schouten grafs den voorz schout A:g: duijrkant was Juijst 42 Jaren out doen sijn been afgeset wierde, voorts Loefde en danckte men godt voor de geluckige Cencure, de eerste nagt hadde hij wat pijn, kon niet wel slapen: op den derden dagh begon de wonde te stincken, een goed teken voorts gaat het van tijt tot tijt seer wel met hem ende is jegenwoordigh den 25 Julij 1719 genoegsaam genesen, sal haast op een Houtenbeen gaan. | |
[p. 169] | |
Anno 1719, op den 20 Julijdoen vonde een man woonende na bij putten (hebbende des avonts te voeren sijne 13 koijen noch gemolcken) des morgens in 't Lant alle doot, 't welck mijn Buijrman Hubert Lambertsz kos, hebbende daar bij sijne vrienden geweest, op Heden den 31 Julij voor een waarheijt aen mij vertelt, seggende daar bij, dat het aldaar, en daar ontrent seer sterck stierf, gelijck ook op Over eem en Eemenes
op den 3 augustus doen sterft van aart Jacobsz vos, een koe, die wel dol, en rasende was, want hij woude ook menschen vernielen, ende hadde ontrent 10 dagen te voeren eenen dollen Hont onder de koijen geweest, waar van hij gebeten sal sijn
op den 17 augustus, doen vint Lambert Jansz prins in de morgenstont, in de Hooft sloot aen H: H: maat een, van sijn twee, gekoppelde koijen doot,
op dese voorz morgenstonts doen regende het een moije vlaagh, maar het was, of het op een gloijende steen viel, noijt heeft ijmant alhier sulcken Heeten endroogen zomer gekent, want alle slooten sonder water sijn, ende de welcke soo Leegh, dat de putten veele sonder water sijn en schoon men de putten en slooten, schoon maakt en uijtspit, sij blijven Echter genoegsaam sonder water,-----
Ja men segt ook voor een waarheijt, dat eenige koijen, hebbende de plage voor desen gehadt, nu door muggen en vliegen, soo in de oogen gebeten worden, daar aen blint worden, ende soude dit soo sijn in de Beemster purmer en aen de vechtkant,
op den 20 augustus, doen wiert Jan gerritsz backer en Jan Jacobsz man, om hare geweldenarijen gepleegt aen 't waarts Huijs van de Sterre Etc, van hier tot naarden gevangen gebragt, en na 16 dagen al daar op den stadt Huijse geseten te hebben sijn sij voor een goede somme gelts Los gelaten en wederom t'Huijs gekoemen | |
[p. 170] | |
In de maanden augustus, sebtember en october: 1719 doen koemen alhier, en op alle plaatsen in ons lieve vaderlant, gelijk als in den voorleden Jare wederom veele siecke menschen, dogh tot noch toe, sterven daar niet veele aen, de besmettinge, die is soo aenhanckelijck, waar door de meeste menschen, seer kragteloos gaan hangen, kunnen nauw Leven of sterven+ In den Jare 1585, volgens het Zijffergetal, uijtgehackt op den steenbalck leggende noch in onse moelen op den stander, doen wiert alhier door anx dircksz moelenaar, een nieuwe koornmoelen op dien bergh gebouwt, daar hij nu noch op staat, hebbende de voorgaande koorn moelen te voeren gestaan op anxen Hoogje, welcke voorz anxen Hoogje, ik noch gekent hebbe dat niet gebouwt wiert, en noch veel balck steenen daar op Lagen, doch Willem Eevertsz een nasaat van de voorz anx moelenaar, die heeft het voorz anx Hoogje beginnen te bouwen in den Jare 1685 na dat hij het selve ontrent drie voet verleegt hadde, ende om dat de voorsz anx dircksz moelenaar mijn moeders grootvader was, soo Lust het mij, omme noch meerder van dese voorz moelenaar en moelen te schrijven, de Laaste moelen op anxen Hoogje staande, die wiert ontrent den Jare 1584 door duc de albaas Volck de Sphanjaarden verbrant, om dat men seijde ('t welck niet waar was) dat de voorz moelenaar, eenigh desseijn, die de Sphanjaarden op noorthollant geformeert hadden, ontdeckt hadde, ende na dat men al eenigh Houtwerck om een nieuwe moelen te bouwen op anx hoogje hadde gebragt, soo was 't dat eenige Luijden seijden dat sij alle nagten een moelen sagen maken op dien bergh daar hij nu op staat, Ja dat anx moelenaar selve er met sijn Huijsvrouw Willemtje, woonende doen ter tijt in 't Huijs dat nu Cornelis Willemsz koopmans erven toebehoort, uijt sijn vouw venster een moe- | |
[p. 171] | |
moelen in schijn, sagh op dien voorz bergh malen, hierom, en meest om andere redenen van gerijf, soo voor de ingesetenen als backerijen, wiert goet gevonden en verstaan om met believen van onse magistraat, en Heeren van de graaffelijckheijt, al daar op dien bergh daar hij nu op staat een nieuwe moelen te bouwen, ende na dat men sulckx bij appointtemente van de graaffelijckheijt verkregen hadde, soo bouwde de voorz anx dircksz een nieuwe moelen op de plaats en bergh daar hij nu noch op staat, ende dat wel met sulcke previlegien en voorregten, dat niet alleen alhier niemant anders geen koorn moelen mogt bouwen, maar ook niemant als den koorn moelen, alhier eenigh koorn of zaat of granenbreken, dan den voorz moelen ende dat men van ijder gemalen mudde koorn graan of saat, voor maalloon soude moegen vorderen twee stuijvers en agt penn, welck Loop en Cours heeft gehadt tot ontrent den Jare 1600, als wanneer de voorz anx moelenaar klaagde dat hij daar geen moelen, geen Huijs noch geen kostwinninge op kon hebben, soo hadden die Huijsluijden, aen die moelenaar, vrij willigh noch een stuijver op 't mudde gemalen koorn meer gegeven, ende heeft dit Loop en Cours gehouden tot aen den Jare 1674 toe, als wanneer op den 1 augustus 1674, de voorz moelen door een geweldigen storm wint Orcaan, die uijt den zuijtwesten op quam, de welcke de voorz moelen niet alleen devaliseerde en verontrampponeerde, maar die deselve moelen soo waijede dat Ik gesien hebbe, dat die selve moelen geheel op een zijde hangende was, en scheen te sullen vallen, ende alsoo dat veel moeste kosten eer wederom de voorz moelen in staat was, om te konnen malen, soo klaagde rijck pietersz moelenaar seer dat de moelen | |
[p. 172] | |
niet alleen, seer veel van reparatie soude moeten kosten, maar dat ook albereijts twee grutters in ons dorp waren, die hem merckelijk in sijn regt voor maalloon quamen te verkorten, ende om dese voorz redenen meer, soo gaven hem de Huijs luijden wederom een Halve stuijver op Eijder gemalem mudde koorn meer ende houde dese vier stuijvers op 't mudde gemalen koorn, haren Loop en Cours, tot+ aen den jare 1688 toe, als wanneer de voorz rijck pietersz moelenaar, al wederom op nieuw begon te klagen, seggende, hoe dat hij in voerige Jaren noch Eijts hadde getrocken van de quaere moele, (die nu geheel wegh was) ende noch Eijts hadde getrocken van Hendrick boomen grutmoelen, ende dat het nu so verre gekoemen was, dat hij daar van niet en trock noch ook met een duijt van Jacob gerritsz grutmoelen, en dat dagelijkx veele van onse inwoonders, haar broot tot Emenes Laren en tot blaricum kogten en haalden, waar door sijn gemaal wel de helft vermindert was Zoo is 't, dat hij het koorn van taruw en rogge veel beter begon te breken en malen, als voor desen, waarom hem de reders en Huijsluijden van van ons dorp, noch een Stuijver van Eijder gemalen mudde taruw of rogge meer gaven ende is alsoo sedert het voorz Jaar 1585 van een Stooter opgeklommen tot vijff Stuijvers het mudde, en heeft van 't Jaar 1688 (doen Ik mede schepen deses dorps was) also Loop en Cours gehouden tot noch toe, en sal apperent, sonder merckelijk ongeluck wel soo in Lengte van dagen blijven, want een moelenaar daar nu wel soo kan van bestaan, Ja als heden ten dage den moelen een mudde koorn maalt, dat gesloeken wert, daar ontfangt hij 10 of 11 stuijvers voor, en andere voordelen op de taruw meer | |
[p. 173] | |
Item, Maria klaas de swarts, een gewesen schoutten dogter alhier wonagtigh en out 86 Jaren, noch met goeder memorie en verstant, hebbende van kints beenen af, seer lange Jaren bij den moelenbergh, (in 't Huijs daar mijn neef, en Ik sijn oom, aart gerritsz inwoont en nu in backt) heeft gewoont, de welcke aen mij heeft gesegt, noch twee moelenaars meer gekent te hebben, als Ik te weten, ontrent den Jare 1640 eenen gerrit moelenaar, die de voorz moelen en Huijsinge en met alle sijn geregtigheijt, en servituijt van dien heeft verkogt aen eenen gijsbert rijcksz van Emenes, welcke voorz gerrit moelenaar van hier op de Loosdregtse moelen trock, ende ontrent den Jare 1655, doen verkogt de voorz gijsbert rijcksz de voorz moelen Etc, aen sijn neef rijck pietersz van Emenes, (hebbende eenige tijt knegt bij sijn neef gijsbert rijcksz geweest) voor de eene Helft, ende de andere helft aen Jan meijnsen een nakomelingh van de voorz anx moelenaar welck voorz gijsbert rijcksz een trots en moedigh man, een moelen tot naarden kogt, en van hier trock, na naarden, daar het hem niet wel vergingh, ende alsoo de de voorz Jan meijnsz een moij goet man was, ende de voorz rijck pietersz een girigh mantje was, ende vrouwen van Jan meijnsz en rijck pietersz altemet malckanders kappen aftrockken, en niet konnen accorderen, soo gaf de voorz rijck moelenaar aen de voorz Jan meijnsz een somme van 50 Caroli guldens, hij soude de voorz moelen self kopen, ende de voorz Jan meijnsz deselve op een gesette prijs gestelt hebbende, soo nam rijck moelenaar de moelen daar voor, waar over de voorz Jan meijnsz seer verschrickte, hier op soo gaven sij veel france wijn tot de schouts Elbert Jan swarten voor dese en geene ten besten, ende wiert sij maria klaas de swarts, voorz daar ook op gehaalt ende terwijl sij daar mede wacker in 't danssen en springen was, soo viel een groote vonck viers uijt haren toebackx pijp in haar boesem, en sij dat gewaar wordende, en niet willende weten dat het ijmant sagh, soo wrongh sij het selve | |
[p. 174] | |
met haar handen op haren naakten borst uijt welck litteken, daar van behouden, sij op gisteren den 29 october deses Jaars 1719, sijnde ruijm soo groot als een dubbelde stuijver, aen mij eervaarlijk vertoont heeft, Edoch de voorn Jan Meijnsz die kogt wel wederom de buijten dijckxe koornmoelen op Emenes, maar het vergingh hem daar niet wel, en stierf aldaar weijnigh van sijn groote goet, agterlatende, in den Jare 1666, soo als de voorz rijck pietersz moelenaar uijt den Hage, met een gewonnen proces, tusschen hem, en Jacob gerritsz grutter na bij sijn moelen quam, soo viel de kop al molende bij moij weer van de asch af, en vielen beijde de roeden aenstucken, hier op kogt hij een Eijcken boom staande regt voor 't Huijs van gijsbert Jansz Lustigh, sijnde mijn vaders neef en Liet daar af een asch maken in sijne moelen# ende Leijde in dien nasomer daar meer als vijfhondert gulden aen den moelen te kost welcke voorz asch, na dat die 33 Jaren daar in gelegen hadde, en rijck moelenaar in 't Jaar 1695 gestorven was, en zijn zoon pieter rijcksz nu grutter tot Hilversum, in den Jare 1696, deselve+ moelen voor netto ruijm 32 Hondert gulden aen Harmen tijmonsz nu grutter alhier tot Huijsen, verkogt hadde, soo Liet de voorz Harmen tijmonsz in den Jare 1699, de voorz oude asch uijt sijn moelen Halen, ende een boom op Zoestdijk gekogt hebbende, Liet deselve daar een asch af maken, en in dat selve voorz jaar 1699 daar in Hijsen en draijen, in den Jare 1710, doen verkoopt+ de voorz Harmen tijmonsz de voorz koorn moelen aen Jan van gelder, een goet Cristelijck man, al voor een somme van vier duijsent gulden, welcke voorz Jan van gelder wederom na# gelderlant toe treckt in den Jare 1714, na alvoorens in denselve Jare 1714, de voorz moelen verkogt te hebben aen eenen geleerden Evert pietersz van Vreelant, al voor een somme van vier duijsen en een hondert gulden gereet gelt bij 't transport Ik was juijst schepen, over 't transport | |
[p. 175] | |
In de Jaren 1714: 1715 en tot maij 1716 toe, doen bemaalt, den voorz Evert pietersz sijn Eijgen moelen selver, maar van maij 1716: af, tot maij 1718 toe, doen bemaalt Jacob brantsz grutter de voorz moelen, hebbende deselve van de voorz Evert pietersz voor de 't twee voorz Jaren gehuijrt gehadt, Jaarlijx voor de somme van vier Hondert Caroli, ende dese twee voorz Jaren ge-Eijndigt sijnde, soo heeft de voorz Evert pietersz dese sijne koornmoelen wederom verhuijrt aen sijn neef pieter Etc: daar hij oom over staat, maar voor hoe veel gelt, dat weet ik niet,
In desen Jare 1719, ende dat wel beginnende met den maant sebtember, en Eijndigende met den 12 november des selven Jaars, doen haalt den moelen meester Jette een Vries met sijne drie knegts, voor eerst uijt den voorz moelen, de oude storm gebijnten met den voornaalde, ende brengt daar wederom nieuwe eijcken storm gebijnten en voornaalde in, ende dat gedaan sijnde, soo wort op sondagh den 15 october, na dat al voerens op den selven dagh den ouden asch daar uijt geligt was die 20 Jaar daar in geweest hadde, door den voorz moelenmr:= Jette, en met sijne knegts een nieuwe Eijcken gaven en swaren asch, in 't aensien van eenige Honderden van menschen door konstige stercke touwen en schijven, vast gemaakt aen een moelenroede, staande regt over eijnt, een weijnigh in den gront, daar in gehijst geworden en ingedraijet, alle het welcke ik mede met Eijgen oogen aensagh, ende op den 21 octob: doen wert een nieuwe plancken want voor aen de voorz moelen getimmert, ende op den 25 octob: wert de kap boeven stuckx wijs vernieuwt, ende op den 28 octob: doen wert de zuijderwant met goede nieuwe plancken vernieuwt den 31 october, doen wert een sware nieuwe moelensteen wegende ontrent 25 hondert pont van onderen, met de moelen op gemalen, en soo boven in de moelen op den steenbalck gebragt en men bevint albereijts dat het kamrat | |
[p. 176] | |
dat voor desen altijt scheef heeft gelopen, nu regt begint te Loopen, ende voorts, soo met de roeden wederom in te setten, als binnen en buijten hier en daar wat te verhanselen, soo Eijndigt den baas nu sijn werck met den 12 november 1719 - den voorz nieuwen moelen asch nu ingebragt, was op het Hoogelant gewassen soo men segt, ende heeft de voorz Evert Pietersz tot Amsterdam gekogt voor de somme ontrent Hondert gulden, en gegeven ontrent 50 gulden, van+ deselve, soo voor schepe vragt, als voor rollen van zee, tot op den moelenbergh toe, ende de storm gebijnten die voor in de moelen sijn gebragt, kosten hem ontrent in koop 80 gulden, en noch voor voor ontrent hondert gulden aen plancken gekogt, die voor, op, en besijden de moelen vertimmert sijn, ende ontrent aen ijserwerck daar aen gegaan 40 gulden, ende voorts, het arbeijtsloon, dat wel ontrent 250 gulden sal belopen makende alsoo t' samen 620 guld: Ja eenige seggen het heeft hem wel ontrent 1000 gulden gekost dat Ik niet en vertrouw Etc de moelen die plagt eertijts en voornaam in de Jaren 1640: 1650: en 1660, aen maal loon te konnn opbrengen Jaarlijckx ontrent 1200 gulden, want doen geen grutmoelens alhier waren, maar in de Jaren 1673: 1680, tot 1688 toe, doen bragt de moelen Jaarlijckx, ontrent niet meer aen maalloon op, als = 600 gulden, ende sedert het voorz jaar 1688, tot het Jaar 1696 toe, ook niet meer als 600 guld: Jaarlijckx, maar van den Jare 1696, toe dit Jaar 1719 toe, dan wel 800 guld: en dan wel 900 gulden, en soo voortsz de voorz onse koormoelen, die moet Jaarlijckx aen de rentt mr: van kennemerlant, als ontfangger van de graaffelijckheijt Inkoemen, volgens acte, voor Wintgelt betalen de somme van vier gul, en noch voor een ordinare verponding van de moelen en Huijsinge daar bij sijnde aen den staat van ons Lant de somme van vier guldens | |
[p. 177] | |
Anno 1719, soo op den 6 en 18 november doen sterven van mijn neef rijk Jansz Lustigh over de welcke Ik oom ben, drie schoone melck koijen af, dogh een Jonge koe, en een moij pinck, die genesen van de bekende plage
op den 11 en op den 19 en 20 novemb, doen sterven van Willem tijmonsz Jacobz ofte anders Willem Oom genaamt vijff moije koijen af, en hout geen koebeesten over
van onse schout Lambert J: keelwigh, daar sijn van hem (soo van de somer tot Eemnes, als van den Herfst en voorwinter alhier tot den 12 decemb: deses Jaars 1719 inkluijs) gestorven Circum 39 koebeesten soo Jonck als out ende ontrent 36 koebeesten, soo Jonck als out daarvan genesen
op den 22 november 1719 des avonts ontrent van 8 tot 12 uijren, doen siet men wederom alhier, eene wonderlijke beweginge aen de wolcken en streken des Lugts, Even gelijk men sagh, op den 30 december des verleden Jaars 1718
ontrent, en in de maanden van november en december 1719, doen sterven op veele plaatsen in ons vaderlant veele koebeesten aen de bekende plage, en wel voornaam in de Loosdregt, ende tot Laren en blaricum 't welck al daar noch Continueert
op sondagh den 26 november deses Jaars 1719, doen was het met een zuijtwestenwint seer laagh water ende alhoewel Ik dat op den middagh wel wist soo gingh Ik eerst op namiddagh ter kercken, ende de namiddags kercke uijt sijnde, doen noch de wint zuijtwest sijnde, doen resolveerde Ik bij mij selven om na de zeekant te gaan, en te sien hoe Laagh het water wel waar, ende gekoemen sijnde bij Eefven kamp, sagh Ik van daar, de oude fondamentele stad: naerden met sijn groote keijstenen Leggende, ende terwijl Ik daar een weijnigh stont te kijken, soo quam Jan de Vries al daar bij mij, ende na sterck aenporren van mij, soo gingh de voorz Jan de Vries, en met noch twee Jongens bij ons, na de voorz plaats toe, niet om den rooster daar nu op te soeken en te vinden want het na bij den avont was, maar om met hem eens op die plaats te gaan, op dat hij daar na kon seggen, dat hij de voorz plaats in sijn fondamentele grontwercken hadde geweest en gesien, maar na dat wij een stuck Heenwaren soo keerde hij met de twee Jongens wederom, en hij dorst niet verder, dogh Ik settede mijn reijs voort, en quam noch droegh voets op de voorz plaats, voorts soo quamen al daar noch drie Jongelingen bij mij de welcke mij hadden sien gaan na de voorz plaats want hare botpleijten, Leggende bij onse veerschepen, Lagen droogh, van de welcke sij bij mij quamen De plaats van de kerk | |
[p. 178] | |
de namen van dese drie Jongelingen waren Jacob Lubbertz Baas de Jonge, pieter Jacobz goijer en Swanink tijmenz, tegen de welcke Ik seijde+ zie daar heeft de kercke gestaan, zie daar van dat ribbetje met Leijden, daar hebbe Ik over ruijm seven Jaren, Leijen van 't huijs gebragt, zie daar in dien kerck muer ringh daar Leijt een koeperen kerck rooster in voorts, soo wees Ik aen haar noch eenige omgeslagen boomen, op de welcke sij liepen ende alsoo midderwijl de wint stilde, en na 't westen liep, en het aen koemende water onder onse voeten quam, ende het begon doncker te worden, soo konden wij op die plaats, met voordeel, niet meer doen waarom sij na hare botpleijten gingen en Ik na Lant, ende soo quam ik noch met koussen en schoenen droogh voets te lande, ende in 't wederom koemen besagh Ik den gront soodanigh, dat het regt boven den oudenaarder thuijn, tot aen de plaats out naerdinc toe een generaler Hooger gront was, dan oost, of westwaarts den 26 november# doen sterft een koe van mijn neef gijsbert Jacobz weduw: aaltje Hend:
den 29 novemb: en den 20 decemb: doen sterven van Lubbert Pieterz baas, twee schoone koebeesten af, soo dat hij geen koebeesten meer heeft
den 2 decemb: doen sterft van Cornelis keelwigh een koe af, de koe hadde eerst gekalft, en gaf door onversigtigheijt, de koe weijten meel te drincken, waar door hij verstopte
den 3 december, doen sterft een koe van wijgert Janz doorn, apperent aen de plage+
den 3 decemb: en 10 decemb: en den 17 decemb: en den 18 en 20 decemb: 1719, doen sterven van aart gerritsz mijn neef over welcke Ik oom ben 6 koebeesten af+ den 15 decemb: doen sterft van Lange gerrit den Heijn een schoone koe af, voorts sijn alle beesten zieck | |
[p. 179] | |
Anno 1719 van den 12 december tot den 28 Inkluijs, doen sterven van Jan Lambertz Bosch, wonende+ mede voor Boer op Craloo 11 koebeesten soo Jongh, als out af
den 30 december doen sterft van Heijndrick gerrit Louwen een koe af, maar drie pincken genesen van de plage Anno 1718 op Vrijdagh morgen# ontrent de klocke drie uren
doen ontstont in een Huijs van onse jegenwoordige schout Lambert J. keelwigh#, eene verschrickelijke en Erbarmelijke brant, ende dat met een stercke zuijt westen koude en vriesende wint soodanigh dat men niet anders dagt, ofte het beste en meeste van ons schoone en welvarenste dorp, ende met al datter in was soude verbranden, dogh op het klocke geklep, slaande op eene kant, gelijk men in soodanige droevige gevallen alhier gewoon is, den brantklock te doen kleppen soo quamen het meesten deel van onse ingesetenen ende ook onse precident Buijrmr Jacob Cornelisz keelwigh, niet alleen bij het voornoemde brandende Huijs te voorschijn, maar soo door het wacker commanderen van de voornoemde Jaap Ceesen als door eenige kragtige Jongelingen# die als getrouwe helden, op 't voorHuijs van Jannetje tijmons Witten met Leeren klommen, ende door anderen Jongelingen, ende vigilante maagden aen haar een krachtigh water toe bragten, waar mede de Jongelingen die op het gemelde Huijs waren soo sterck het dack en voormeur ende de deuren en vensteren, met water goeten, ende het Juijst op die tijt, terwijlhet voormelde Huijs afbrande, seer Hart vroer dat het water op dat huijs van Jannetje bevroor ende alschoon die voorgemelde Jongelingen, hare klederen aen hare Lijven versengden ende hare aengesigten en hare oogen, door 't brandende veur, van 't brandende Huijs, seer schadeloos wierden, soo hielden sij noch alle het volck niet op van water te gieten, ende met zant te goijen tot dat het voorz brandende huijs geheel tot polver verbrant was, Ja terwijl het voorz Huijs soo vel brande, v, soo vloegh den rook van dat selve brandende Huijs | |
[p. 180] | |
niet alleen over 't beste gedeelte van ons dorp heen maar verscheijdene brandende stroo, en riet dotten, die vloegen en vielen oock op eenige Huijsen ende Lagen daer op te verbranden eenige tijt tot dat sij uijt gingen, 't welck alle met schreijende oogen aenschouwt wierde, Ja indien op die selve tijt op onse Huijsen niet een weijnigh bevroeren sneeuw was geweest, ter dickte van ontrent een stroobreet ende soo hart op die tijt niet hadt gevroren, gelijck voorseijt is, soo soude sekerlijken, menschelijker wijse te spreken, het meeste en beste van 't dorp verbrant hebben, dogh de Heere sij van ons geloeft gedankt geEeert en Hoogelijk gepresen, dat hij ons noch niet in sijn toorn heeft geremieert, maar ons noch in sijne barmhertigheijt ontfermt heeft, Ja in het selve voorz afgebrande Huijs, daar sijn niet alleen in verbrant ontrent 100 mudde, soo gedorste als ongedorste rogge en boeckweijt van onse schout, maar daar is ook in verbrant alle het Linnen, wollen, bedde bolster, kas, weeftouw, ende allerhande Huijsraat van Lambert gerritz swem, van sijn vrouw peetje elberts, en van sijn soon gerrit L. swem, welcke personen in dit Huijs woonden, ende ter nauwernoot, bij na naakt uijt dit Huijs quaemen, ende alsoo het den voornoemden Lambert swem, mijn na neef, noch eerst gewaar wierde, van datter in 't agterhuijs brant was, soo weckte hij sijn zoon, sijn voorz vrouw, ende Janne goossens met haar dogter Stijntje, die in de kamer woonden, op, welcke ter nauwer noot haar kasken en mubeljes, daar uijt kreegh, vervolgens soo gingh Lambert swem met sijn siecke Lijf noch, en klopte de voorgemelde Jannetje Witten, met alle die daar in woonden, op, voorts Liep de soon gerrit swem na de klock, ende de koster opgeweckt hebbende roerde en klepte hij den brant klock Etc Hoe het voornoemde Huijs in brant is geraakt, weet Ik noch niet, de Heer onse godt die het weet, Ik sal het wel Ligt noijt weten, altijt daar vallen bij ons menschen veele discoursen over, want den eenen zustineert sus, ende den ander soo dogh van drie een is seecker, namentlijk, door een brant stigter, of door onversigtigheijt onnoselheijt of onwetentheijt van Lambert swem, zoon of vrouw, ofte door den Jongen Hont, die daar in verbrant is, dat die met sijn Haijrbrandende Lijf bij den rogge mijt is gekropen, daar hij doot lagh, altijt soo schijnt de brant aen den rogge mijt aengekoemen te sijn | |
[p. 181] | |
In 't jaar 1677 ontrent den maant april ende dat bij klaren dage, doen verbrande het Huijsje van Ysbrant Janz hebbende gestaan, daar nu in den verleden Jare 1718, het kleijn Huijsje toebehorende Lucas Loegen opgebouwt is, mijn seijde doen dat de brant aengekoemen was, aan 't stroo daar de kuijkens opliepen, ende aenmerckelijck was het, dat doen de voorn Ysbrant Janz sagh dat sijn Houtten schoorsteentje in brant raakte, hij om sijn potje dagt, dat met eenigh Eeten noch over 't veur hingh hij met Luijder stemme riep, Mannen de pot, Mannen de pot mijn pot hangt noch over 't veur, hierom soo is dit noch in veel voorvallen een Spreeckwoort onder ons, voornamentlijck wanneer men bij een veur sit, ende daar hangt een pot te koeken over 't veur en de pot Loopt over, dan roept men noch, mannen de pot seij Ys, de voorgenoemde Ysbrant Jansz die was kleijn van persoen, en manck gaande dese voorz ysbrant Janz die is ook eene van die geene die ook op den metalenrooster, die noch leijt op de plaats daar Out Naerden gestaan heeft, heeft gestaan, ende mede met sijn Eijgen oogen gesien
In 't Jaar 1692 op den 5 Januarij, doen verbrande het Huijsje van Jan Eevertz Hille, ter oirsaak dat sijn Jongen Jan, met een keers in de bedtstee, daar een Hoopje Los werck in was, soo aen brant raakte waar door het voorz Huijsje afbrande met vier fuijcken van klaas dirckz anders marien klaas genaamt
ontrent het Jaar 1696 in den maant Junij, doen was Ik seer vroegh in de morgen stont, uijt grasmaijen, ende mijn dolle brekende, gingh Ik wederom seer haastigh van de maat, en quam in 't smits Huijsje van Elbert Jacobz smit ende na dat Ik een weijnigje in 't voorz smit Huijs geweest hadde ende soo als den voorz smit sterck in 't smeden was, soo hoorde Ik aldaar een roesende brant waarom ik uijt het smits Huijs keeck, en sagh den roesende brant op het stroo n dack op den kap van den slijpmoelen ende seijde tegen den voorz smit, zie daar is brant op den kap van u meulen, voorts haalde Ik uijt sijn Huijs metter Haast een Leer, en een Emmer met | |
[p. 182] | |
water, klom daar mede op het dack van den voorz kap, ende andere aen mij meer water aenlangende kreegh Ik het brandende dack uijt, ende alsoo het noch vroegh in de morgenstont was en de warm weer was, ende de meeste Luijden noch niet op waren doen dese voorz brant ontstont, soo quamen verscheijdene menschen, bij na, naackt aenlopen, onder anderen Jan pietersz boor, Mr Lucas de Swart die daar bij woonden, dese brant, sal ongetwijffelt veroirsaakt sijn, door voncken van smitterije, want hij stoeckte en blies op die tijt in sijn smit Huijs seer sterck ----
Anno 1720, op den 6 Januarij doen sterft een swart koijetje van Cornelis lambertz Smit
op sondagh den 7 Januarij doen wert eene groote en niet prijsselijke resolutie van onse schout Buijrmrs: schepenen en raden van ons dorp Huijsen aengaande het nagtwaken alhier, op den kerckrooster door onsen koster afgelesen, gepubliceert ende daar in onder anderen gestatueert, dat een out man boeven de 60 Jaren, sijn zoon kan laten waken als sijn zoon boeven de 20 Jaren out is, ende soo een ongetrouwde soon niet hebbende, moet selver waken ofte een ander bequaam persoen daar toe Huijren die sijne wagt waarneemt, dogh veele oude, ende ook veele Jonge Lieden, die geen Huijs Etc, en aen de onvermoegentste kant sijn, sijn vrijgestelt Ja ook veele weduwen al hebben sij Huijs en Hof die sijn ook vrijgestelt, Ja selfs, soo sijn de meeste Luijden die botkarren hebben, ook om redenen vrijgestelt, maar alle nagt, beginnende met de klocke 10 uijren en Eijndigende met den morgen ten 5 uijren, sullen waken 12 personen, waar van elcke uijr sullen op de wagt gaan door het dorp 6 personen, in drie verdeelt, twee, bij twee, ende wie het sijn wagt sal sijn, en niet en compareert ten 10 uijren in 't school Huijs: die moet een schellingh geven en wie voor 11 uijren daar niet en is verbeurt een guld: 10 stuijv, ende na Ik Hoor, sijn noch veel+ meer reglementen in die voorz resolutie op desen avont en aenstaande nagt, sal het met de klocke geluij beginnen, en met het klocke geluij eijndigen | |
[p. 183] | |
Anno 1720 op den 14 en den 19 Januarij doen sterven van mijn buijrman Cornelis Lambertz smit twee koijen af dogh een geneest van die plage maar noch een pinck zieck
den 19 Januarij doen sterft een moije koe van mijn Buijrman Willem meijnz
de gestorven doode en gevilde koijen die laat men nu laat men, hier, en hier om heen, over al toe om dat krenge vleesch te moegen op vretsen, 't welck in menigte bij de geringste menschen dagelijkx opgevrest wort, waar door die menschen, geheelijck haar goede gesonde coleur verlijesen, en daar bij soo bleeck uijt sien dan of sij al gestorven waren ende wat plagen oordelen en gerigten daar noch op sullen volgen, dat sal den tijt doen sien
Na dat nu ontrent 14 dagen geleden in den dorpe van de Loosdregt wel drie a vier malen brant was gestigt, soo is 't dat op voorleden dijnsdaags snagts den 16 Januarij deses Jaars 1720, al wederom in een Huijs in, en door eenHondegat, daar wat ruijgte van de koijen geveegt, ommen 's Huijs voor lagh een brandende lont van brantstigters was ingestoken het welcke soo veel smeulinge maakte, dat de Luijden van 't Huijs, ende de wagt die patrollieerde een brandende Lugt roecken, ende het selve in 't eerst niet konnende sien of vinden buijtens Huijs soo sogt men neerstigh in het Huijs, ende doen vont een gebooren stomme en braaf goet en vroem persoen, al daer met sijne ouders in de Loosdregt wonagtigh, het beginnent brandent vier in die voorz ruijgte, ende het selve met alle voorsigtigheijt toegerolt hebbende, nam het selve soo voor sijn borst en bragt het in 't voor Huijs, op den Haartplaat ende doen vont men in het selve een brandende Lont van Linnen t'samen gewrogt, hier op hebben die van de Loosdregt, eenige mannen uijtgesonden, omme over al in 't velt alwaer Houtgewas en Houtmijtjes stonden te gaan besoecken, of daar geen brantstigters onthielden, ende na veele besogt te hebben soo koemen sij bij een Houtmijtje, alwaar sij in vonden drie polssen, alwaar men mede meede over de slooten springt | |
[p. 184] | |
Hierom soo schijnt het dat Luijden van buijten haar dorp, bij nagt met dese polssen over slooten van agteren inkoemen en soo meenen brant te stigten, waarom die van de Loosdregt, met eenige mannen, eenige nagten bij dese Hout mijt hebben gewaakt, ten eijnde ofte daar geen personen quamen om die geseijde polssen te halen, en soo deselve gevangen te krijgen, dogh tot noch toe, is bij nagt niemant gekoemen, apperent bij daagh wel geweest, ofte al bij de schelmen verstaan, dat die polssen daar gevonden sijn Etc
In 't Jaar 1686 op 0 den 20 Junius doen komt alhier een man van buijten, apperent van amsterdam en drinckt ten Huijse van Louwerens schout Wolf alhier een pintje bier, ende van daar het dorp doorgaande, ziet al te mets eens om Hoogh nade boomen, en koemende bij het klap Heckje staande in den Hardendijck als men na blaricum gaat alwaar hij hemselven, met een koussebant dubbelt om sijn Hals, VERHANGT, Leggende genoegsaam op sijn knijen#, ende het scheen soo als Ik hem soo doot sagh Hangen, dat hij met beijde sijn Handen hem selven, met het Heckje van hem af te douwen, den koussebant, des te stercker om sijn Hals heeft toegehaalt, want anders kon hij hem selve niet gewurgt hebben, ende men soude seggen als hij voelde dat sijn keel, soo toe genepen wierde, en soo benauwt wierde, hij moest opgehouden hebben maar neen, heeft het maar met de Zatan voorgeset, een Jongen van blaricum koemende sagh hem daar eerst hangen, ter ordonnantie van onsen drost marten fontain door 't geregt van Huijsen geschout sijnde, haalde men noch eenigh gelt Etc uijt sijn sack, en men bragt hem in den thoorn en men begroef hem in een kist voor den thoorn op 't kerckHof-------------
Ja in dese mijnen tijt sijn ook verscheijde drenckelingen voor onse kerck begraven, Ja den proffessoir Willem westerbergen die wiert in onse kercke eerlijk begraven, gelijck in dit boek beschreven staat----------- L: R: Lustigh | |
[p. 185] | |
In den Jare 1711 op woensdagh namiddagh den 11 febreuwaris doen gingen van Hier negen personen, te weten 8 personen uijt bot kloppen, Jan zijbrantz, wijgert, en Jan pietersz schaap, broeders, Heijndrick, en dirck mewisz, broeders, Lubbert Rutten, klaas ebbertsz, en bort pieterz ende dan noch een kleijne Jongelingh genaamt willem gerritsz Bouwmeester, die mij op Chaatsen was, en soo van mij wegh reede de welcke alle des avonts de klocke negen uijren met het ijs wegh dreven, ende hoe sij op 's anderen daghs avonts op donderdagh den 12 februwarij met sonnen ondergangh ses van de negen seer wonderbaar en behoudelijk noch aen 't Lant van den Hul in gelderlant quamen, ende hoe den eenen Hendrick mewisz ontrent 200 Hondert roeden van dat voorz lant af in het ijs quam te verdrincken ende hoe noch twee van de voorz negen personen, klaas ebbertsz en bort pieterz op donderdaags 's nagts met groot perijckel van haar leven, noch op 't ijs in 't Leven bleven, ende hoe die voornoemde twee personen noch op vrijdagh morgen met der zonnen opgangh, behouden over 't ijs boeven 't palmbosch met hulp van twee spieringvangers van daar op het lant sijn gekoemen, ende hoe sij dien dagh en volgende nagt haar verblijf aldaar namen bij den zaterdaagsen baer, alsoo genaamt, ende hoe mewis dircksz vader van de verdroncken Hendrick mewisz met noch 10 personen van Spakenborg sijn soon op saterdagh den 14 dito, op vischste, ende hoe ik op Spakenborg mewis dircksz met sijn verdroncken zoon in wagte, ende hoe daar klaas ebbertsz bij mij quam, en hoe die seijde, dat bort ook behouden was, en daar nu in de beurt Huijsen was bij sijne vrienden, ende hoe hij voorts aen mij vertelde sijn wedervaren, en hoe de voorz mewis dirckz met 10 Spakenborgers, sijn doode zoon Hendrick op een ijsslee hadde, ende hoe Ik met hem van daar sijn zoon hielp t'Huijs brengen, ende hoe onse schout L: J: keelwigh met twee schepen beschoude, en hoe hij met groote rouwe eerlijck wiert begraven ende hoe ons domene p:Wolffius op namiddagh den 15 eene dancksegginge in onse kerck quam te doen voor de behoudenisse van de voornoemde 8 personen ende voorts, hoe wonderbaar de Heere mijn godt, in dese geheele actie quam te bewercken, alles breder, als doen in een pertinent en waar verhaal beschreven 't welck Ik noch voor het merendeel in mijn Huijs hebbe O Heere mijn godt wat ben Ik, en wat was mijn vaders Huijs, dat gij aen mij sulcke groote weldaden doet Etc
op donderdagh den 25 Januarij deses Jaars 1720 doen sterven van Willem meijnsz een koe sijn varre pinck wort gesont en geneest van de plage | |
[p. 186] | |
In den Jare 1711, op woensdaags 's nagts tusschen den 20 en 21 maij, doen is het geschiet dat twee gauwe dieven, soo als onse domene petrus Wolffius, op sijn bedt Lagh en sliep, in sijn beste kamer inboorden en braken en stoelen uijt sijn beste kas veel gemunt en ongemut gout en zilver oock veel Linnen en ander goet wel ter waarde van vijf hondert guldens, sonder dat men als noch weet de dieven die het gedaan hebben, maar dit kon men aen de voetstappen en aen andere teekenen sien dat het twee dieven gedaan hadden | |
Memorie gehouden van eenen Harden # winter, dat het roggewas hier uijt vroer Etc, in 't Jaar 1709Op den 6 Januarius 1709 des morgens ten seeven uijren doen begon het alhier met een seer stercken oosten kouden regenwint, soo hart strangh bitter kout en wonderlijk te vriesen als bij menschen geheugen niet is geschiet, want dese felle koude al veel met een stercken suijtooste ooste, en noortooste winden ende seer dickwils met sneeuw en Jagt sneeuw vermengt deurde den tijt van netto 20 dagen, ende op den 26 Januarij een zuijtwesten wint, soo hart te doijen dat binnen den den tijt van 12 dagen het meeste ijs bij na gesmolten en bij onse wal van daan was, waarom alle de vissers alhier, ende van muijden marcken durgerdam bunschoeten spakenborg en voorts van alle noorthollantse zeeplaatsen hare fuijcken uijt setteden in dese zuijtzee, ende nadat sij daar twee dagen in gestaan hadden, soo begon het wederom seer schielijk en onverwagt uijt den zuijtoosten oosten noortoosten wederom seer hart, met een stercke verhevene wint te vriesen soo dat in den tijt van twee dagen de zee boeven gantsch toe bevroren lagh, ende vroer soo wederom noch 12 dagen waar door alle de vissers die hare fuijken uijtgeset hadden, altemaal quijt waren, ende verloren daar wel door twee duijsent fuijcken en wel vier duijsent staken, Ja in 't Lest van 't voorz doije weer doen voer mijn zoon rijck en mijn swager Cornelis met pieter willemsz westlant na marcken, om fuijken voor de twee Laaste te koopen, ende terwijl sij daar fuijcken kogten soo beweerden sij daar doen dese schielijke opkoemende vorst, ende in vier dagen vroer het veel, dat sij met groot gevaar van haar Leven, op den 15 februw over 't ijs van daar t'Huijs quamen | |
[p. 187] | |
waar voor de Heere onse godt, als doen, en als noch gedankt ge eert en gepresensen sij, voor sijne genade daar in bewesen, ende alsoo in de voorz 20, en 12 dagen vriesens, en noch naderhant door veel Harde winden met sneeuw en Jagtsneeuw vermengt ende noch daar na het sneeuwwater doijende soo wiert eijndelijk bevonden, dat door 't voorz Hart vriesen, stercke winden, Jagt sneeuw, en door 't smelten van 't koude sneeuw:water, de meeste winter granen van rogge, taruw, gerste, raapsaat en andere granenzaden en kruijden des velts waren soo bedorven en uijtgevroren, dat men wel te gemoet sagh eene dieren tijt, Ja de Hulst, klimmer, wijngaarden, appel, peere en andere fruijtboomen waren soo bedorven, dat voor eerst geen vrugten daar van te wagten waren, Ja linde, ijperen en andere boomen die barsteden met groote scheuren van de koude op, Ja veele menschen, en beesten vroeren doot, andere handen, voeten, neus en ooren af, andere armen beenen en vingers af, ende veele beesten hare ooren en sta(a)rten af Ja alle de droevige gevallen en gevolgen veroirsaakt door de onbeschrijffelijke koude vorst, dat is, met geen pen te beschrijven, alleenlijk sal Ik noch eenige gevolgen daar van beschrijven en seggen, daar is op gevolgt eene groote dierte in de granen kooren, zaaden, en in allerhande aart en boom vrugten ende generaalijken in alle Eetbare en dagelijckxe gebruijcken de waren, Ja soodanige gevolgen dat een mudde zomer taruw, om daar mede te saijen, tot utregt is verkogt voor 30 gulden, en een mudde somer rogge voor 20 gulden, ende hadde op 't Laast daar meer van geweest, het soude noch meer gegolden hebben, Ja de ellende die hier uijt ontstont, die was soo groot, dat de arme menschen niet wisten aen de kost te koemen, doch de gezaijde somer vrugten die slaagden hier wel want op mijne kleijne kamptje bij 't Huijs groot ontrent ½ schepel boulant, daar waste dien somer op 2 ½ mudde somer rogge het mudde was doen 13 guld: en elcke rogge bos stroo 2 stuijv: soo dat dit gewas van 't voorz kampje meer als 40 guld: afbragt | |
[p. 188] | |
Anno 1720 den 2 ffebreuw: doen sterft van mijn buijrvrouw Lijsje Jacobs een moije veers, den Hals afgesneden na sijn doot, ende voorts aen stucken gehakt om te zouten en om op te vretsen
In dese dagen genesen eenige zieke koijen en pinck van Heijndrick goossen ook een swart koetje van willem meijnsz maar verschiet sijn kalf een maant te vroegh
Ja het schijnt dat een zieke koe, die op een maant na aen sijn kalven is, door het verschieten van sijn kalf beter genesen dan andere ziecke koijen
Het sterft nu over alsoo hart niet, als Het in de voorwinter gedaan heeft oock vint men in 't sterven der beesten, een groot onderscheijt waar die geweijt sijn want die vlack op de zee het geheele Jaar geweijt sijn, die sterven niet gelijck op 't Eijlant marcken, en ook alhier die in de onderweij geweijt sijn
den 9 ffebruwarius doen sterft van Lambert willemsz pronck een koe af, een ander geneest doch noch verscheijdene zieck
den 11 ffebruw: sondagh avont van seven tot tien uren, doen was wederom, soo genaamt een noort ligt waar door het bij doncker weer, soo Extraord: aen de Lugt en op de gront, Ligt wiert, dat men sigh als den dagh kon sien, mijns bedunckens, niet anders, als dat de Lugt vol plagen van vierigheijt Ja vierige zeeren en sweeren, daar siet de menschen Jonck en out al mede geplaagt, dogh de meeste menschen, die Letten op de gerigten godts niet,
den 12 febreuw doen sterft van Hendrick goossen een goede koe af, sijne andere genesen
den 13: 14 en 15 februw: doen sterven van Lambert willemsz pronck drie pincken af, sijne andere koijen die genesen
van eenen zententie gewesen bij den Ed: Hoeve provinciael tot utrecht op den 22 december 1711, Jegens eenen onnateurlijken mensche genaamt Lubbert Hendricksz gewoont hebbende tot West broeck die sijn vader vermoort hadde Etc | |
[p. 189] | |
Copie Alsoo Lubbert Hendricksz out ontrent 40 Jaren gewoont hebbende in Westbroeck Jegenwoordigh gevangen op den Huijse van Hasenbergh voor den Hoeve van utrecht buijten pijn en banden van ijser bekent en beleden heeft dat hij gevangen op den 8 novemb: 1711 geweest is, aen het Huijs en bij sijn vader Hendrick reijrsz Craykamp woonende onder den geregte van agtienHoeven, dat deselve sijn vader als doen Jegens hem gevangen gesegt hadde, dat hij des daags daaraen weder aldaar bij hem soude koemen, om te samen na de blaauw kapel te gaan en koebeesten te kopen, dat hij gevangen ter bestemder tijt gekoemen sijnde, hij met sijn voorz vader derwaarts gegaan is, dat het aldaar erfHuijs van beesten was, ende sijn vader op het selve erfHuijs gekogt hadde twee koebeesten daar hij gevangen borgh voor was gebleven, dat hij gevangen vermeijnende dat sijn vader het eene beest wat te duer gekogt Hadde, daar over tusschen haar lieden eenige weijnige woorden vielen, dat hij gevangen tegen den avont wanneer het begon doncker te worden, het eerste gekogte beest van stal afleijde, en het tweede, dat een weijnigh krupel was, door de knegt van 't Huijs mede afgeleijt wierde, dat hij gevangen deselve beesten agter aen malckander heeft gestart, ende alsoo met sijn vader die het voorste beest, aen een touw dat om de Hoornen vast was, voor uijt leijde, ende hij gevangen agter aen quam, met een teentje in de Hant deselve beesten daarmeede voort dreef de wegh op omme deselve na sijn vaders stal te helpen brengen dat het als doen geheel doncker sijnde geworden, hij gevangen van nieuws woorden met sijn vader gemaakt heeft # Jegens hem, seggende, dat hij gevangen sijn moeders goet, of Erf, noch moeste hebben, dat sijn vader hem geantwoort hadde, niet te hebben om te geven, hij gevangen wederom seijde, gij kont mij so ledig niet afsetten, waar Jegens sijn vader hem wederom antwoorde, dat hij hem gevangen altemets wat hadde bij geset, en noch een kint van hem gevangen onderhielt, dat hij gevangen geduijrende deselve woorden voornam sijn vader den Hals te breeken, dat sij luijden met de beesten gekoemen sijnde op de karnemelckx dijk, wanneer hij gevangen seijde, vader wil Ik ook wat leijden, blijft dan stil staan, dat hij gevangen de koijen, voor bij schoet, ende het touw daar aen sijn vader het voorste beest was leijdende hem uijt de Hant greep en ruckte, seggende sta vast, dat hij gevangen als doen het selve touw, sijn vader om den Hals heeft gesmeeten, en hem daar mede agter over tegens de gront trock, ende het touw toeneep, ende daar mede alsoo sijnen vader den Hals gebroeken geworgt en vermoort heeft, dat hij gevangen het doot lighaam van sijn vader ter plaatse alwaar hij hem vermoort hadde, heeft laten leggen, ende de voorseijde koijen op sijn vaders stal gebragt heeft, seggende tegens sijn suster geertje, (die haar vaders huijs was op Houdende) dat hem gevangen het eene beest toe quam, dat deselve suster hem | |
[p. 190] | |
gevangen vraagde, waar haar vader was, hij gevangen antwoorde die sal wel wesen, hij magh te rugh gegaan sijn daar is geen swarigheijt, dat deselve sijn suster uijt wilde gaan om haar vader te soecken, hij gevangen weijgerde mede te willen gaan pretexerende, dat het duijster was, en sij luijden geen Lantaarn hadden, dat hij gevangen de geseijde, en bij hem gepleegde moort, soo veel hij konde heeft getragt te verbergen in allen schijn, of sijn vader een Hert Vanck ofte flaauwte hadde gekregen, ende wanneer hij des anderen daags bij 't vermoort lichaam van sijn vader gekoemen was, ende eenige van de gebueren daar meede bij gekoemen, ende hem gevangen aengewesen de roode streep om sijn vaders Hals, Ax daar op geseijt hadde, die streep of kneep bij gekoemen te sijn, door de klier van sijn vaders Hembt dat hij gevangen ook getragt heeft het doode lighaam van sijn voorz vader te doen begraven, sonder te worden geschouwen, het welcke hem door de gebueren wierde afgeraden, hij als doen noch de stoutheijt gehadt heeft de voorz moort, eerst aen den schout van agtienHoeven, en op het selve moment met denselve schout aen den procureur generaal van desen Hoeve voor een geval of sijn vader verongeluckt was heeft aengebragt ende bekent gemaakt, het welck is een Horribele en vervloeckte moort gepleegt bij een zoon aen sijn eijgen vader; en mitsdien in een lant daar Justitie vigeert op het alderrigoreuste ende na mirite behoorde te worden gestraft, soo is 't, dat het voorz Hof doende regt den voornoemde Lubbert Hendricksz gecondemneert heeft, ende Condemneren hem mits desen, gebragt te worden ter plaatse daar men gewoonlijk is Criminele Justitie te doen, ende aldaar op een rat gelegt en vast gebonden door den scherpregter beijde sijn Handen daarmeede hij de voorz vadermoort bedreven heeft, met een bijl te worden afgehackt, voorts Levendigh van onderen op sijne Leden gebroecken te worden, datter de doot na volgt, ende 't selve gedaan sijnde, dat sijn doot lighaam sal werden gevoert naar het Zeijster Zant, al daar op een rat geleijt, ende de afgekapte handen aen twee palen gehecht te worden, anderen te Exempel gedaan t'utrecht bij mijn Heeren Cornelis van der Niepoort Etc: gepronuncieert, en geExcicuteert op den 22 decemb: 1711, in kennisse van mij, ende was ondertekent W: pesters
Notabene, op den 9 november doen heeft dese Lubbert Hendricksz de voorz vadermoort gedaan ontrent den 20 novemb: doen wert hij gevangen, den 17 decemb: doen belede hij Eiets van dese moort tegens den Cipier den 18 decemb: doen moest en quam hij voor den regter sijn voorz vadermoort te belijden, soo als mij dit van goeder mont gesegt is, dit voorz schrift hadde Ik al doen, alsoo uijt gecopieert, en de schrijver dit nu hier in, tot een afschrick van sulcke en diergelijcke moorderijden, die te verfoijen sijn Etc: Anno 1720 2/18 Lambert Rijckxz Lustigh | |
[p. 191] | |
Anno 1720 den 15 febreuw: doen verhaalt Cornelis Jan floren wonagtigh in den dorpe van Hilversum Hoe waar is, dat aldaar tot Hilversum op den 5 febreuw deses Jaars 1720 een moeder met hare hare wilde dogter te kijken was, welcke wilde dogter op den 5 maij 1700, en 16 maanden out sijnde, binnen antwerpen van haar moeder ontstoelen wiert, ende hoe dese Jonge wilde dogter in den Jare 1718, van den Heer van kranenburg met een wolfspant in de gebergten en bosschen nabij de stadt Swoll in 't Lant van overijssel gevangen heeft gekregen, dese wilde mensche, die wiert eerste altemet eens gesien van de weijmannen en jagers, op 't Laast van den voorz Heer en vrouw: die een komme met zoetemelk en bisschuijt, daar ontrent dagelijkx nedersettende daar van quam eeten, ende met Hulp der boeren een wolfspant in bosch schoeren, dese wilde mensche daar eerst overspronck, dogh den tweede maal wat de wolfspanden wat hooger geschoeren hebbende, verwarrede sij daar in, en soo vingen sij haar, ende doen mense kreegh, doen hadde sij niet anders om, en aen haar Lijf als van basten van boomen, een Instrument gevlogten, waar meede sij haar schamelheijt bedeckt hadde, en soor voor en agter door, om haar middel vast makende welck gevlogten Instrument sij met haar noch meede quamen te voeren, ende aen de kijkers vertoonden ende alsoo dit gevangen krijgen van dese Jonge wilde mensche, seer verre gehoort en geseijt wierde, soo verhoorde dit hare moeder to antwerpen ook, dewelcke seijde, dat magh mijn kint wel wesen dat mij ontstoelen is, mijn kint heeft sulcken teijken aldaar aen haar Lijf, reijst daar na toe, komt in overijssel alwaar hare wilde dogter bij een vrouw te bewaren was, Ja doen de moeder bij hare dogter quam, doen vielen sij beijde in onmagt ende na dat sij Herkoemen waren, beschouwde men dese wilde dogter ende men bevonde dat sij sulcken teijcken aen haar lijf hadde als hare moeder geseijt hadde, Ja men kon aen haar Hayr, dat seer grof en grys opgewassen was, en aen haar aengesigt en Handen wel sien, dat sij in 't wilt geloopen hadde, Ja sij was ook seer doof, dese wilde dogter segt, dat sij ontrent seeven Jaaren in de wilde weijden, haar selven onthouden hadde niet anders eetende dan wilde vrugten, en bladeren en basten van Boomen, ende dat de Lantloopende Heijdenen haar in een bosch gejaagt hadden, sal dan apparent van de Heijdenen gestoelen sijn geweest | |
[p. 192] | |
dese voornoemde kornelis Jan floren, ende meijndert wouterz van gog, sijn susters zoon, die verhalen ook aen mij, Hoe dat hij Cornelis Jan floren met hare sessen volle broeders en zusters, noch in 't Leven waren, namentlijck, klaas Jan floren out 76 Jaren, Lambert Jan floren out 73 Jaren Lambertje Jan floren out 71 Jaren, fijtje Jan floren out 69 Jaren, annetje Jan floren out 67 Jaren ende dese kornelis Jan floren out 55 Jaren sij hadde noch een broeder meijndert Jan floren en een suster marritje Jan floren gehadt ende haar lieder vader was genaamt geweest Jan ffloren, en haar moeder was genaamt geweest Huijbertje klaas, Ja haar vader was een erfgoijer van afkomste, en haar moeders vader ook, alle de voorz ses broederen en susteren, die hebben alle kinderen en kints kinderen, Ja Lambertje Jan floren die heeft 10 kinderen noch in 't Leven hare eene Zoon meijndert woutersz van gog die verhaalt selver aen mij Hoe dat hij bij sijn Huijsvrouw trijntje kornelis Hoeck, staande in haren Huwelijkenstaat, te samen Jegenwoordigh al hebben gehadt 16 kinderen, waar van negen doot, en noch seven in 't Leven sijn, sijnde het Jongste van dien, maar drie maanden out Ja hebben veele oude Luijden in haar dorp, ende onder anderen een teunis Bastiaensz out 98 Jaren de welcke noch vette wolle roffelen kan en gaan staan in redelijke kragten
op maandagh den 12 febreuwarij 1720 doen steeckt een quaat mensche# tot brukelveen in een Herbergh seer verradelijk, eenen anderen mensche#, soo hij met sijn Hooft tegen de meur aen sit en slaapt, met een mes+ door sijn Hals, soo dat het mes door sijn Hals tegen de meur aen stiet, ende den andere dat voelende rees op, waar op dien verrader seijde, nu ter in is moet het daar ook door, voorts, rockte hij met sijn mes den anderen sijn keel af, soo dat den anderen mensche, voor over doot ter aarden nederviel maar des anderen daags, doen wiert dese moordenaar door de schout van de Loosdregt, in de Loosdregt, ten Huijse van sijne toekoemende bruijt, gevangen genoemen, op den 17 dito, doen wort met verlof, dese moordenaar van de Loosdregt met een koetswagen en dienaar van utrecht tot uijtregt gevangen gevoert, en sal Loon na Wercken aldaar ontfangen | |
[p. 193] | |
Anno 1720 den 25 en 26 febreuwarij doen sterven van mijn buijrvrouw Lijsje Jacobs twee moije koebeesten af aen de plage van pestilentie
op den voorz 26 ffebreuw doen vangt mijn swager kornelis kornelisz kuijper in een van sijne fuijcken, een groote zalm wegende 30 pont die hij verkoopt aen Jan gerritsen backer voor de somme van 9 negen gulden, soude meer gelt daarvoor van mijn zoon rijck gekregen hebben, Hadde die bij hem geweest, want die hadden voor een weeck te voeren tot utrecht sien verkopen een zalm van 28 pont in den afslagh voor de somme van 22 gulden, soo dat apperent den voorz Jan: die daar meede na utrecht gereden is, wel 24 gulden# daar voor sal maken dese voorz Jan goossen in de wandelinge genaamt, die rijt meede met een viskarre op utrecht Etc:
Op den 29 febreuw, doen sterft een koe van de weduw: van gijsbert Jacobz
den 1 maart doen sterft een koe van Jan Jan tijmonsz doorn, aen het geele water, soo men segt
den 3 maart doen trouwt tijmon tijmensz met reijntje gerrits
den 17 maart doen sterft van Jacob Melsen boor een koe hebbende sijn lijf eerst uijt geparst, en door Jacob de Smit van blaricum niet wel ingedaan sijnde sterft die koe daar aen
In den Jare 1646, dat in 't Laast van de somer, doen gaat peter keesen hebbende in Huwelijk Jaapje Cornelis, de moeder van gijsbert Jansz Lustigh welcke mijn vaders meutje was, met een emmer uijt melcken, hebbende een zackje met Hoij bij hem, om het selve sijne koijen te Eeten te geven, alsoo de koijen dagelijkx Honger leden op de gemeente, ende koemende in rijsebergen nabij kalis kamp, geeft sijne koijen het Hoij en krijgt middeler wijle een Hert Vanck, en blijft daar doot leggen, hij niet Huijs koemende, vont men hem aldaar doot Leggen, ende eenige steentjes bij hem, en één in sijn Hant, en de Leege emmer bij hem, 't welck een teeken was, dat hij andere koijen van sijn Hoij woude keeren, terwijl het sijne opaten,---- 't was mijn vaders neef gijsbert Jansz Lustigh, sijn stiegvader, dese peter Ceesen die alsoo aldaar doot bleef, hij woonde en hoorde doen het Huijs, daar nu in woont en toebehoort Lambert pieterz staande dit Huijs en kampje annex, aen de noort sij van Lambert Lambertsz prins, actum dit bij mij geschreven den 21 maart 1720 Lambert rijckxz Lustigh: out 63 Jaren elf maanden en vijff dagen | |
[p. 194] | |
Item, noch is waar, hoe dat een wolf ontrent den Jare 1565, in de wolfskamer was, ende hoe dat die wolf, met sijn beck, aen een paart sijn start soo langh vast houde, tot dat het paart omviel en doen beet hij het paart sijn Hals af
Item, naderhant doen quam noch een wolf op een nagt in 't Huijs daar nu rut Jansz perck woont, en beet een pinck of twee doot
Item noch is waar, soo twee oude Luijden Lubbert Jacobz out 88 Jaren en tijmen pietersz out 80 Jaren, aen mij verhalen, Hoe dat alhier op 't Huijse eijnt in den dorp quam een weerwolf, sijnde een mans persoen ende hoe dat Cornelis Jacobz een boer woonende in 't Huijs daar nu inwoont Cornelis gerbertz rebel, met een veenschoffel, denselven weerwolf, na 't Lijf goijde, dat maar even mis was ende hoe dat tijmon pee grootvader Jan Lambertz Swart sijnen wintHont, bij aalsveen daar agter settede, maar den weerwolf die dede soo Lelijck, dat sijn Hont weeromkeerde, ende voort aen mij verhaalt, Hoe die amersfoorders hem gevangen kregen, en hoe hij aldaar sijn toverijen hadde beleden, ende ook aldaar hadde gesegt, dat hij noijt in grooter gevaar van sijn Leeven te verliesen hadde geweest als wanneer tot Huijsen den boer met een veenschoffel na sijn Lijf goijde, ende hoe hij eijndelijk door uijtspraak van Zententie op den Swarten amersfoordenbergh tot pulver wiert verbrant
Tot en in de Loosdregt, ende noch op eenige andere plaatsen, sterven aan de bekende plage, noch ossen en koebeesten, dogh soo sterck niet als in de voorleden somer
1720 op donderdagh middagh den 18 Julij doen verbrande tot oostZanen 13 Huijz ter oirsaak dat de wasser met riet een ketel water te Hart hadde gestookt, waar door de brant was ontstaan ende soude meer Huijsen verbrant hebben, (want het waijede seer sterck) ten ware men deselve brant, met brant sputen niet hadde geblust ende verbrande in dese brant, noch wel 25 manden met Linnenklederen, die van amsterdam aldaar gesonden waren om te wasschen Etc: | |
[p. 195] | |
Anno 1720 op den 16 Julij doen vielen bij petten en bij Wijck op Zee, in een onweder seer veele groote Hagelstenen, ende bij rotterdam donderden eenige koijen doot
op sondagh namidd: de klocke 6 uijren den 21 Julij doen wiert tot Eemnes binnendijk op het erff van Willem Evertz een koebeest door den Blixem en donderslagh dootgeslagen
tot dese tijt toe, heeft het van dese zomer dan geheel kout, en dan geheel Heet, met droogh weder alhier geweest, waardoor de Boeckweijt seer slegt is, maar het Hoij en de rogge wel gewonnen
In 't Jaar 1666 in mijn tijt, doen wiert, doen wiert door den Heer Voorst op Venus bergh, ook genaamt Scholff Hoorn, gelegen in Venus nengh, ook genaamt in den duijnen, eene Hooge piramiede van blauwe zarcken, met een uijtgehackte Blauwe Leeuw daar op, daar op gemaakt ende op een blauwe zarck steen even beneden den Leeuw, staat dit volgende Zijffer getal en Letteren M.D:CLXVI, (J.S.: 1666) aen de zitplaats van de Leeuw staan dese Letteren AND GRAAff op het bort voor de Leeuw: staat dit wapen Volgt nu op den Blauwen zarck - steen
Ick ben door Last van die op Venus bergh verheven
die eerst aen Venus nengh+ de Boomen heeft gegeven en graaffelijkheijt gesagh+ verliet tot dienst van 't Y
soo slaaft men niet voor sigh maar voor sijn Burgerij | |
[p. 196] | |
Anno 1720, op donderdagh avont den 29 augustus, doen krijgt Jaap Heijn de Boers zoon genaamt kornelis # oudt 19 Jaren een wonderbare pijn in 't Hooft soodanigh dat sijn verstant doorliep, ende ontrent 24 uren met toe oogen woelende en in dien tijt niet anders doende, als te spreeken en te vloeken op sijn vaders Jonge paart, 't welck seer bedroeft om aente Hooren was, dogh de voornoemde vader op 't Laast tegens hem seggende dat hij dat Jonge paart soude verkopen, of weggeven en een ander van hondert daalders in de plaats koopen, ende dat selve, en meer andere zaken na sijn sin pratende, ende den barbier op elcke been even beneden sijn knie, binnens Beens, een treckplaijetster geleijt hebbende soo behaagde het godt, dat hij wederom tot sijn verstant quam, Ja dat aentemercken staat, dat was, dat hij wel vier dagen te voeren aen malckanderen, met sulcken Honger att als of hij niet te verzadigen was, hij wiert wel gelaten in sijn arm doen hij het al 10 uren gehadt hadde, maar dat scheen niet te helpen, voorts att hij wat duijn gartengort in karnemelck, en quam soo in sijn voorgaande gesontheijt, scheen dat sijn bloet stil stont ter oirsaak dat sijn maagh verstopt was
Op den 16 en 17 Julij 1720 doen waeijde 't alhier soo sterck dat veel rogge uijt hare Halmen uijtwaijede en hadde men dese wint niet gehadt, de rogge soude doorgaans de Vum 6 schepel geschoeten hebben, den boer heeft veel van sijn rogge stoppelen omgeploegt, en komt de rogge seer dich op, dogh men sal moeten afwagten wat daar van worden sal
Op zaterdagh den 10 augustus deses Jaars 1720 des morgens ontrent ten 6 uren, doen sagh Ik en anderen, met moij weer, hebbende sterck+ gedouwt, eene afgesonderde morgenwolck, die regt boeven het palmbos in gelderlant, op de aerde toe hinch en allenskens wat opwaarts trock, en soo tot niet wierde, dat noijt bij menschen gehuegen hier soo gesien was | |
[p. 197] | |
Anno 1720 op vrijdag nagt tusschen den 23 en 24 augustus doen wert Jan gerritsen backer alias Jan goossen door den schoutten van naarden Laren & Huijsen geassisteert met hare dienaren tot Huijsen in sijn Huijs gevangen, ende van daar tot onse schouten gebragt, ende na dat den schout gerhardus tengnagel den voorz gevangenen aldaar hadde in presentie van twee Huijser schepenen verhoort, soo wiert den voorz gevangen op een wagen van Huijsen tot naarden op den stadtHuijse in de gijselkamer gevangen geset ende na dat den voornoemden Heer schout van naarden uijt Last van mr pieter bailluw van goijlant, eenige malen den voorz gevangen op sijne beschuldingen was verhoort, ende den voorz gevangen al tweemalen in Jan duijmen gat, hadde geseten, ende den voorz gevangen nu al volmondigh hadde beleden dat hij, beneffens dirck pieterz reijn, die sij ook doen meenden te vangen en nu veltvlugtigh is, te samen uijt de Bunschoeter marckt een paart hadden gestoelen toebehorende vreeck knol tot Hilversum, welck paart, sij start, manen, 't Hair van de Hasens al hadden afgesneden, ende het paart sijn kol voor 't Hooft verdonckert, gepresenteert te verkopen, paart gedraaft, ende al op twee gulden na verkogt, en soo sij soo doende waren bij de Steenen kamer om het paart te verkopen soo komt den voornoemde Eijgenaar bij 't paart, dogh sijn paart ten eersten niet kennende, sagh eijndelijk dat het sijn paart was, seggende wat wil je doen, wil je mijn paart verkopen, dat hoort mijn toe, waar op sij geseijt hadden dat paart Liep ons agter aen, Hoort het u toe, soo neemt het na u, ende dese dieffstal daar den Hals op staat ende noch een dieffstal op den 21 augustus 1720 alhier gedaan genoegsaam mede beleden hebbende, soo scheen daar nu niet anders | |
[p. 198] | |
voorhanden te sijn, dan binnen weijnig dagen een sware sentientie tot sijnen laste te krijgen, ende daar op de Excicutie te ontfangen soo is 't, dat de vrienden van den voorz gevangen, eenige goede mannen, tot den voornoemden schout van naarden afsenden, om voor een goede somme gelts middelen te beramen om te maken dat den voorz gevangen niet geschavotteert wierde, maar uijt de gevanckenisse door wijse van uijt breken geraakte, ende dit Laaste, dat is, soo verre geavanceert, dat den voorz gevangen op sonnendag nagt tusschen den 22 & 23 Sebtemb: deses Jaars 1720, uijt de voorz gijselkamer, is uijtgebroken, ende met het openen van de poort, des morgens met zonnen opgangh alhier in sijn Huijs gekoemen, ende sijne slegte klederen afgetoegen, en sijne beste klederen aengetoegen hebbende, is van Huijs gegaan, ten Huijse van den bandijt Hubert roos, ende aldaar een Halffje 2 a 3 met Jacob van putten en anderen gedroncken hebbende, is van daar te paarde gereden na Eemnes, en van eemnes na putterdijk, daar hij den voorz dirck pieterz reijn, sijn macker heeft gevonden sijn uijtbrekinge soude aldus geschiet sijn daar stont een paal aen de koij daar gevangen kon op rusten, die daar uijt gehaalt, de paal met stroo bewonden, daar mede de ijsere roeden die ontrent 10 voet Hoogh in een glas stonden een gebroken en een soo verre geboegen, dat hij daar door kon, voorts sijn Hempje en een Laken geschuert, en twee ijsertjes in de muer gekregen, en soo opgeklommen, en sijn klederen voor af door 't gat gedaan en soo met sijn naakte Lijf doorgekropen, het Linnen om sijn lijf gedaan en soo neergelaten op 't Huijs van een Joodt die daar aen de oostsijde van 't stadt Huijs woont, die gult opgelopen, en soo aen de Straat afgekomen
verder | |
[p. 199] | |
Anno 1720, op den 25 sebtember
doen hebben zchepenen van naerden op 't voorstel van gerardus tengnagel schout tot naarden, die uijt de naam van mr pieter drost van muijden en de Bailliuw van goijlant Etc: het selve begeert Hadde, een mandament penael van indaginge toegestaan, om den persoen van Jan gerritz Backer alias Jan goossen, die drie dagen van te voeren uijt gebroecken was, wederom bij klocke geslagh in te dagen, tenEijnde, om wederom op den StadtHuijse in gevanckenisse te koemen om aen te Hooren den Crimelen Eijsch en Concluijsie, die ten dage dienende tegen hem sal werden gedaan en genoemen, ende bij nalatigheijt van dien, sal ter regter tijt, een zententie Crimineel, tegen hem bij schepenen voornoemt uijtgesproecken worden, voorts soo is den voorz Jan gerritz backer alias Jan goossen, wel tot vier malen toe, bij openbare Edictie van den voorz stadt Huijse en bij aenplackinge ingedaagt, sijnde de Laaste indaginge gedaen en gepubliceert op donderdagh den 5 desemb: deses Jaars 1720 -------- voorts, soo den voorz ontkoemene, in korte dage niet en compareert, ende in de voorz gevanckenisse hem selven begeeft ('t welck hij apperent niet doen sal) zoo sullen de voorz Heeren schepenen van naerden, op 't versoeck, van welgemelde schout van naerden ende van Hooggemelde Bailliuw van goijlant, eene Criminele zententie tegen den voorz ontkoemene, pronuncieren en publiceren, ende als Ik dat bekoemen hebbe sal het selve dan ook hier in beschrijven
Alsoo in desen najare 1720, eene wonderbare woelinge ende een genoegsame verderffelijcke en schadelijcke Handelinge, onder seer veele groote ende kleijne personagien in Hollant zeelant ende in westvrieslant gelderlant, als ook in vrieslant, uijtrecht, ende in meer andere omleggende Landen, is ontstaan, ende bij der Hant genoemen, genaamt een Commercie asseurantie Compagnien, Ja oock wel zuijt zee Companjen genaamt, waar van men acties kogt en verkogt, streckende alles tot nadeel van godtsdienst ende van alle | |
[p. 200] | |
eerlijke neringen Hantteringen en koopmanschappen, ende daar mede in voerende allerleije Liegen en bedrijgen Etc ende na dat ontrent, dese dulle uijtsinnigen Handel twee maanden hadde geduert, ende eenigen rijck, en meest rijke Luijden, arm hadden gemaakt, soo Liep dese actie koperije genoeghsaam doot en te niet, ende konde geen gelt meer gelden ende om hier van eijts van te melden, wegens de uijtschrijvingen die meest alle steden van ons Lant hebben gedaan dogh de eene met sulcke, ende de andere met andere conditien en voorwaarden, soo sal Ik Ieijts melden van de Conditien van Utrecht Conditien volgens welcke d'Ed: mog: Heeren staten 's Lants van utrecht den 9 sebtember 1720, octroij hebben verleent tot het opregten van een provinciale Compagnie van Commercie Asseurantie Etc: bestaande in 14 articulen In 't slot staan dese volgende woorden
de Compagnie sal de vaart van utrecht na de eem lopende langh sijnde 4644 roeden ten spoedigsten navigabel maken en onder houden mits makende 15 voeten water diep, en 200 voeten breet in den boedem, en boeven na proportie voorts sal de Companie de eem tot in de zuijder zee mede 15 voet water diep maken, om alsoo met de zeeschepen tot voor de stadt utrecht te kunnen opkoemen, de Landerijen waar door dese vaart volgens het gemaakt, of nader te maken besteck Lopen sal, t'samen uijtmakende 232 morgen of soo veel meer of minder als bevonden sal werden nodigh te sijn, willen haar Ed: mog: naar den tegenwoordigen prijs der selver tauxeren naar verhoor der geregten waaronder derselven gelegen sijn, de welcke de Compangnie aen de eijgenaars sal vergoeden ende daar tegens genieten, alles wat uijt de voorz vaart sal proveneren, ook geven haar Ed: mog: in Eijgendom over aen de Compagnie alle de Landerijen langs de voorz te maken vaart op 1600 roeden naleggende soo wel ter regter als ter Linckerkant tot de domeijnen der provintie behorende om deselve te cultiveren, te beplanten, veenen, uijt te grave, soo als de Compangnie sal te rade vinden, sullen die landen 30 Jaren genieten vrijheijt van alle Impositien | |
[p. 201] | |
de vaart geperffeccioneert ende vaarbaar gemaakt sijnde, sal de Compangnie genieten 30 Jaren de reveunuen van den tol op gedagte vaart te Leggen als mede het prophijt van de visscherije in dito vaart, voorts Haven sluijs en bruggegelt, veergelt, of wat voor belastingh andersins met toestemminge van haar Ed: mog: daar op mogten geleijt worden, sullen de Compangnie mede de magt hebben de nodige bediendens als mede de beurtschippers op dese vaart aen te stellen voor gelijke tijt van 30 Jaren Oock geven haar Ed: mog: aen de Compagnie voor 30 Jaren de tollen van dese provintie t'utrecht aen de vaart en te wijk, onder conditie, niet meer tol sal genoemen werden als in usantie is voor welcke overlatinge de Compagnie, aen haar Ed: mog: Jaarlijckx bij anticipatie sal betalen agt duijsent guld: ook sal de Compagnie alle 's Lants middelen moegen pagten of in admodiatie nemen Adminitie Huijs op de nieuwe graft, sal de Comp: tot hare Comptoiren voor den tijt van 30 Jaren moegen hebben, ook sullen haar Ed: mog: aen de portugeesse Joodtse natie, hare protexie ten platte Lande verleenen, 't welck de Heeren Burgermeesteren en vroetschappe der Stadt utrecht in haar Stadt en Jurisdictie mede sullen doen
de briefjes van intekeninge sullen op maandagh den 16 september 1720 ontfangen worden ter kamer van haar Ed: mog
Het kapitaal van dese Compagnie sal bestaan in 10 millionen guld: verdeelt in 10 duijsent actien, a 1000 guld: eijder actie
dese 10 millionen sullen door de participianten aen de Compagnie betaelt worden, in groff gelt ten minsten in guld: niemant meer in te tekenen dan 15 actien
dese stadt van utrecht, die hadde in 't eerste begin, noch wel de meeste Hoop, om haar Compagnie op te regten, maar daar is nu niet veel meer op te Hoopen, want haar acties, konnen niet Langer gelt gelden
Het is met geen pennen te beschrijven de menigvuldige pasquillen, die tot amsterdam op de actie kooppers gemaakt worden | |
[p. 202] | |
Tusschen den 18 en 19 octob: deses Jaars 1720 doen liep de wint noortwest, waardoor het zeewater over onse kade liep, ende waar door niet alleen alle onse koijen en paarden op stal moesten maar men haalde ook met paarden, 2 paarden van Jan Swartenkamp die in 't water stonden ende men haalde met een visschers schuijt 7 paarden van agter op de kade van Hilversummer maat, ende men liet se van daar, over de maatlanden door 't water swemmen ende men quam daar mede alhier in de Lantackeren aen, ende Ik sagh ook ter selver tijt dat men met paarden, noch ontrent 10 paarden van agter kampen Hoeven af haalde, 't welck raar om sien was Etc
Tusschen den 22 & 23 octob: deses Jaars 1720 doen verbrande tot Loosdrecht in het Zijp eijnt door het aensteken van brantstigters, een Hoij scheur, waar in niet alleen Hoij was, maar ook wel 60 vumme rogge en gerst was, dese scheur Hoij en koorn die hoorde toe, Jacob de strontboer aldaar met sijn Huijs aen woonende
In dese maant novemb: deses Jaars 1720 doen stierven van kornelis keelwigh aen de bekende plage noch 4 koebessten
In dese maant novemb: deses Jaars 1720 doen sterven van Lambert willemsz koijen aen de bekende plage van pestilentie noch 5 koebeesten
Op den 8 novemb: deses Jaars 1720 doen quam seer schielijk een stercke noortoostenwint waar door groote schade aen Huijsen moelens schepen, en andere dingen geschiede
Op den 1 decemb: deses Jaars 1720 ter middernagt doen wasser in Hollant en westvrieslant een Harde storm wint uijt den zuijtwesten en westen, waar door niet alleen aen Huijsen moelens en aen schepen groote schade geschiede, maar waar door alle de ffuijcke visschers in onse zuijderzee seer groote schade aen hare ffuijcken en schuijten hebben gehadt, Ja wel twee duijsent ffuijcken en meer als vier duijsent staken sijn daar door aen stucke en weggeraakt | |
[p. 203] | |
Anno 1720, in de maant decemb: doen sterven alhier van Rut Jansen timmer negen koebeesten, aen de plage van pestilentie aff
den 29 decemb: doen verbrande in de Oude Loosdrecht een schuer van de grutter aff, all de brant ontrent dese tijt aldaar gestigt, vertrouwt men dat aldaar door een stomme wert gedaan
Ontrent Nieuwjaar in 1721 doen hebben schepenen tot naarden op 't voorstel en Eijsch van gerardus gansneb genaamt tengnagel schout tot naarden en stadtHouder van goijlant, die uijt de naam van Mr: pieter drost van muijden en Bailliuw: van goijlant Etc: een sententie ten Laste van Jan gerritz backer, alias Jan goossen gepronuncieert waar in hij wort gecondemneert dat soo wanneer hij aldaar in Hegtenisse geraakt omme op de albereijts beledene ffauten aldaar te werden gegeesselt gebrantmerckt ende gebannen voor den tijt van Jaren
Ja: ontrent dese nieuwe Jare 1721, doen quiteert Lambert Jacobsz keelwigh schout tot Huijsen ende Anthoni L: keelwigh schout tot Laren hare schoutampten, Ja hadden sij dat selve niet gedaan, sij soude seekerlijk in 't kort van haar voorz ampten afgeset geworden hebben--- Ja die van ons dorp Huijsen en die van Laren die sijn maar blijde dat sij van dese Haastige en quaataardige menschen verlost sijn
ontrent den 1 ffebruwarius 1721 doen krijgen wij alhier een nieuwe schout sijnde een Jongelingh van ontrent 25 Jaren oudt, geboortigh van amersfoort, maar eenige Jaren voor mr: Barbier tot amsterdam gerecideert ende hij is genaamt Arnoldus Spil, paulus tiedeman tot naarden die is sijn Oom, wij wenschen het beste van hem te Hooren en te sien
Op den 13 november des Jaars 1721, doen was een man tot Laren door Zatans aenradinge soo stout, dat hij sijn Huijsvrouw: met rottekruijt vergeeft, dat sij daaraan sterft, het welck aldus als volgt heeft toegedragen, hij hadde ontrent 8 Jaren met dese sijne Egte vrouwe getrout geweest, ende sij en kreegh geen kinderen, waarom hij altemet geen goet Huijs met haar Houde, ender een ander Liever kreegh, dan haar, soo dat hij bij Hoeren en sloeren Liep en | |
[p. 204] | |
Hoereerde voornaam met een bejaarde vrijster die doen inwoonde bij een vrouw die van haar man was, welcke vrijster of Hoer, dit boose Stuck te doen, oock aen hem geraden hadde, ontrent 7 weeken te voeren eer hij sijn vrouw met rottekruijt vergeeft soo hadde hij hadde hij alhier tot Huijsen ten Huijse van Jannetje klaas weduw: van Ebbe Willemsz koij voor seven stuvers aen rottekruijt gekogt Ja alvoerens eer hij van dit rottekruijt haar ingaf, soo hadde hij haar al meer als eenmaal haar met een braan appel kleijn gebroecken spelden en naalden ingekregen, maar hier door tot sijn voor nemen niet koemende koemen, soo is't dat op den 10 novenb: 1720 des avonts sijn vrouw, éen potje zuemelck gekookt hadde, hij sijn boose aenslagh waar nam, ende dede wat rottekruijt in haar potje met zuemelck, ende nadien sijn vrouw ontrent vier Lepels vol hier van gegeten hadde, soo wiert sij seer qualijk, ende settede het potje met zuemelck voort neer, en begon te braken en van agteren wel veel dreck quijt te worden, maar dat en bevrijde haar niet van de kragt van dat verderf soo dat sij buijten haar verstant raakte ende stierf aen dit verderf op woensdagh den 13 novemb: sijnde bede dagh, hij en die voorseijde Hoer, en die vrouw die van haar man is, dit al samen wel wetende soo gingh hij dese vrouw die van haar man af is, klederen en gelt geven, sij moest beloven, en soude swijgen maar nadien dit feijt ontrent weecken was verleden soo verweet sij hem dat in sijn aengesigt daar meer menschen bij waren, waar door alle het voorz en noch meer van dese zaak in 't openbaar quam waarom hij hemselven voor t' verbergde, en daarop is gaan vlugten, soo dat men Jegenwoordigh+ niet en weet waar hij is, dese man, die dit boose stuck aen sijn gedaan heeft die is genaamt kornelis pietersen alias pieter keessens kees, ende sijn vrouw was genaamt Botje klaas, sijnde beijde Larens van afkomste
Op woensdagh den 5 maart deses Jaars 1721 doen geschiet tot eemnes binnendijk, op de plaats van den Heer george Roeters een groot ongeluck, te weten men soude den kap van den Hoij bargh wat neerlaten ende die valt neer, en doot twee menschen daaronder ________________ in de maanden Januarij ffebreuwarij en maart 1721 doen hoort men bij na alhier in Hollant van geen pestilentie onder het runtvee, maar wort gesegt dat het selve noch grasseert in vrieslant ende alhier in Hollant noch tot muijden: dogh schijnen noch eenige koebeesten te sterven aen de Longeschennes | |
[p. 205] | |
Anno 1721 op dijnsdagh en woensdagh den 1 en 2 april doen vangen onse vissers voor onse wal, in hare ffuijcken veel schoone pan Haringh, Ja Jan zijbrantz en met sijn macker pieter willemsz westlant, die vingen t' samen op een schuijt, op den 2 april, 300 tallen Haringh, ende de prijs van eijder tal, was 3 stuijvers, dat is f 45 guld: Wij hebben van dese winter weijnigh vorst gehadt, alleen dat het wat gevroeren heeft van den 12 ffebruw: af tot den 24 maart toe
1721, ontrent den 1 ffebr: doen sterft een schamele vrouw: aen geene sijde het Craloose Hout in Lare banne op de Heijde die van laren geven haar een kist, en wort aldaar begraven
1721 ontrent den 25 ffebr: doen sterft een braaf voornaam man, ende van ontrent Nimwegen van daan, even aen dese sijde van de Hilversummer nenge in Hilversummerbanne, op de Heijde, hij wierde aldaar doot sijnde van Lubbert BosHuijsen (die te paarde sat) in de sneeuw gevonden, die het aenstonts bekent maakte aen de magistraat van Hilversum, ende na dat den voorz dooden man, door den schout gerardus tengnagel in kennisse van 2 Schepenen van Hilversum was beschouwen, soo bragt men dese doode man voor eerst tot Hilversum, ende op de begeerte van den voornoemden schout van naarden, soo bragt men het Lijk op donderdagh den 27 ffebr tot naarden, ende nadien men bij dese doode man, niet alleen, een goede somme gelts hadde bevonden, maar ook veele goede brieven, soo Liet men dese droevige saak weten aen sijn vrouwe, die ook tot naarden quam, ende alsoo men hem aldaar eerlijk hadde doen begraven, soo betaalde sij de onkosten over 't eene, en over ander gevallen, Ja dese voorname man die hadde op de sneeuw apperent Lang gedwaalt eer hij aldaar gestorven, want eenige inwoonders van Hilversum getuijgen, dat sij in den avont geweldigh op 't velt hadden Hooren roepen
Anno 1721 den 11 maij doen wert op Schravelant een dienstknegt, genaamt Loegh kornelisz geboortigh van Zoest door den schout aldaar gevangen genoemen ende van daar gevoert, en op den stadtHuijse tot naerden gevangen geset, op welcke voorz sonnendagh hij noch door den schout gerardus tengnagel wiert geExamineert en verhoort, als aen welcke hij belede waar te wesen, dat hij op vrijdagh tot amersfoort een koe verkogt hadde, ende op zaterdagh tot utrecht op de marckt noch een koe meende te verkoopen, die hij op seeker voorval aldaar Liet staan maar seijde dat hij die koijen niet gestoelen, maar op de Heijde na bij Hilversum van een man gekogt hadde, 't welck hij naderhant geheel anders belede als dat hij de koe die hij tot amersfoort verkogt hadde, op donderdaags nagts te voeren uijt het Lant tot korteHouf gestoelen hadde, dit was het | |
[p. 206] | |
stuck waarop hij geapprehendeert wiert, want die korteHoufje man die sijn koe ontstoelen was, die was op dien zaterdagh tot utrecht op de marckt om na sijn koe te sien, ende daar sijnde soo sagh hij sijn koe op de marckt te koop staan, ende vragende+ dien man na de koe, ende seijde dat hem die koe op donderdagh nagt ontnoemen was, dien man seijde dat hij die daags te voeren op de marckt tot amersfoort van een persoon gekogt hadde, welcke hij wel soude kennen als hij hem sagh, ende opsiende sagh hij die persoen met een andere koe op de marckt staan, daar na toe gaande, vraagde hij dese persoon, in presentie van de korteHoufse man, of hij die koe niet aen hem tot amersfoort verkogt hadde, hij seijt Ja: dogh de korte Houfse man seijde dat het sijn koe waar, ende een weijnigh daar na, doen Eschappeerde dese persoen en liet dien andere koe staan, welcke blijvende koe door de Justitie van utrecht in versekeringe wiert genoemen, waar op de korte Houfse man dien voorz persoen kennende en soo als voor seijt is, gevangen liet nemen, vorder soo heeft den gevangen buijten pijn en banden beleden, dat hij vijf koijen en een pinck in korte tijt gestoelen hadde, welcke hij alle pertinent heeft aengewesen, daar gestoelen daar voor soo veel gelt verkogt, daar sijn kist, daar sijn gelt, ende alles in handen van Justitie gekoemen, ende nadien bij den gemelden officier uijt den naam van den Heer drost Eijssch was gedaan en de schepenen van naarden alles rijpelijk overwoegen hebbende, wijsen sij voor regt dat den voormelden gevangen op donderdagh voormiddagh sal worden aen een galge andere ten Exempel, sal worden opgehangen Welcke zententie op donderdagh den 29 maij deses Jaars 1721 aen den voormelden persoen is uijtgevoert, ter aenschouwinge van meer dan duijsent menschen, hij gingh resoluijt ter doot maar stierf Langsaam Wij Hoepen dat hij noch een zalige uijtganck heeft gehadt Bij mij ondergez metter Haast geschreven Lambert Rijckz Lustigh Anno 1721 doen was alhier in 't voorjaar op onse weijde gemeente, en voornaam in blaricummer weijde de velt wormen soo sterck en magtigh veele, dat sij bij na al graswortels in de gront op aten waar door de voorz meent met weijnigh gras schuetkens is, Ja voor op de maatlanden het selve verderf | |
[p. 207] | |
Anno 1721 in 't voorjaar, ende als noch in 't midden van de somer, verneemt men geen pestilentie onder het runt vee, wij hoepen dat godt dese verdervende plage sal doen ophouden
ontrent dese tijt doen wint men niet alleen veel goet en droogh Hoij, maar men kan ook met waar heijt seggen, dat dergelijke veelheijt van Hoij in geen 25 Jaren alhier is geweest, Ja gesien te hebben dat van de 16 voet middelmaat op bussemermaat gelegen 8 groote voeren Hoijs door volcken Isackz tijmon gehaalt wiert waar door het Hoij soo hier tot eemnes: en elder in merckelijke afslagh quam
op sondagh avont den 17 Augustus doen sag men alhier op 't nieuwe Huijs eene Ligte brant ontstaan waarom wij alhier met onse groote klock klepten, te kennen gevende dat daar brant was Hier op soo Liepen veel inwoonders van hier, om den brant, die in den schelft Hoij was, te helpen blusschen, dogh na dat kap van den Hoij bargh genoegsaam verbrant was, ende den roeden en het Hoij noch sterck brandende waren ende genoegh te doen hadden om het groote Huijs voor verbranden te bewaren, soo kreegh men Eijndelijk een Brantspuijt, ende Brant emmeren, en met alle dat daar toe behoort, van naarden ende die met het water uijt de pomp, en uijt de vijver versien sijnde, doen duerde het niet Langh, of de brant was haast daar meede geblust, ende het was een groot wonder, dewijl daar vrij veel wint uijt den noorden was, dat het groote Huijs Etc niet af en brande, doch voor in den avont terwijl daar brant was, soo wierden door den stal knegt van out naarden drie maats betrapt die doende waren om het Heeren (aanvulling: Huijs) op outnaarden te bestelen, want den voorz stalknegt rijdende met een paart van 't oude Huijs na 't nieuwe Huijs ende wederom koemende van nieuwe Huijs bij 't oude Huijs, sagh drie maats uijt de duer van 't voorz Heeren Huijs koemen, en seijde wat soeckt gij Hier sij swegen stil, doch den eenen gaf hem een snee in de klederen van sijn arm, hij stalknegt haalt sijn ques af, en veegt ook toe, en voelde wel dat het ook raak was, maar Liep en wegh, sonder dat hij haar kende, voorts wort gesegt, dat sedert dit geschiet sij, een persoen hem tot mr. Lucassen alhier heeft laten verbinden die al swaar gequest was, 't sullen apperent Huijsers geweest hebben | |
[p. 208] | |
Anno 1721 den 7 Sebtemb:
+ doen onstont tot Eemnes bij 't Huijs van goossen is doot....... die getrout is met dickers neel, in een Hoijbergh een vreesselijke brant waar door, soo in de roomse, als in de gerefformeerde, preeck Huijs, en kercken op voorniet geleert wiert, dogh de brant de bleef daarbij -------- In dese nasomer soo bevint men dat weijnig brummelen, slee bessen en weijnigh spille koorens gewassen, ook weijnigh peeren gewassen sijn, maar veel Hoppe
Anno 1721 den 16 sebtember des avonts ontrent 8 uren doen ontstont op het noort Eijnt van anckeveen, in een Hoijbergh staande op de Hofstede van mevrouwe van Ancke veen eene vehemente brant, waar door niet alleen die voorz Hoijbergh daar over de 100 voer in was verbrande, maar de schuijr en het Huijs mede op de voorz Hofstede staande, die verbrandeden ook tot polver, welcke brant wij hier ook soo sagen dat drie percelen brandeden, den bewoonder van het Huijs schuer en Hoijbergh, die is genaamt guvert vasterden, men segt, dat hij noch van die van Weesp bekuert is, van wegen die brant op een boete van 300 guld: noijt heeft men hier en hier om Heen, meer van Hoijbrant gehoort als van dese Somer: noch Hoort men dat in de rijke waver, en op noch andere plaatsen de pestilentie onder het runtvee is Ja de rogge & boeckweijt ende andere granen sijn redelijk wel gewassen en in gesamelt
Anno 1721 in 't Laast van de maant sebtember doen Hoort men alhier dat 8 Lantloopers eene groote dieverije hadden begaan na bij den stede Weesp, even aen dese kant de rivier de vecht, in 't Huijs van Aart tijmonsz tegen het Huijs de klomp over welcke dieven in een gehuerde koets van muijden met het gestoelen goet hadden begeven om haar selven en het goet tot amsterdam te doen verbergen, maar de knegt van de voorz aart tijmonsz te paart haar vervolgende, die rede in de diemermeer dese koets daar sij in saten, voorbij, ende gaf kennis tot amsterdam aen de wagters in de muijder en weesperpoorten om den voorz koets met volck aen te houden ende de koets met volck en goet nabij de muijderpoort koemende, doen sagen die dieven, dat daar | |
[p. 209] | |
meer volckx bij de poort waren als wel ordinaar waar uijt die dieven vermoeden, dat die op haar pasten waarom sij den voerman dwongen, om niet door de muijderpoort, maar buijten om te rijden na den weeseperpoort dogh dat kon haar niet helpen, want bij na alle de wagters van beijde de poorten, die omcingelden de koets soo nauw dat sij de paarden vast hielden, ende de dieven nu siende dat het om haar te doen was, sprongen met groote bloote messen in haar kant uijt den koets, ende verweerden haar soo wacker, dat 2 van haar daar van ontsnapten ende alhoewel men op die voorz plaats daar drie van gevangen kreegh, soo hadde men het geheel quaat om noch de andre drie te krijgen, want die Lipen de stadt waart in, ende hadden de burgers de wagters niet bijgestaan, sij souden die drie niet gekregen hebben maar met behulp van deselve soo kreeg men dese drie ook gevangen, Ja de Laste van dese drie die kreegh men met behulp van de schippers knegtsen bij de oude brugh gevangen, welcke 6 dieven men tot amsterdam op den stadthuijse gevangen bragt, alwaar deselve sijn gehoort en verhoort ende na ontrent een maant aldaar gevangen geseten te hebben, soo is haare ffouten en dieverijen aldaar na gewoonte bepleijt ende schuldig bevonden aen veele geweldenarijen en dieverijen waarom schepenen tot amsterdam een vonnisse hebben gevelt, dat alle de voorz 6 gauwe dieven met de koorde tot weesp souden werden gestraft, datter de doot na volgt, alle het welcke door schepenen van weesp en weesper karspel is goet gekuert en geapprobeert waar op de voorz 6 gauwe dieven op donderdagh den 30 octob: 1721 van amsterdam in koetsen tot weesp wierden gevoert om aldaer haar regt beneffens andere gevangenen die aldaar gevangen saten, op zaterdag den 1 november te ontfangen Etc
Op zaterdagh den eersten november 1721 doen wierde tot weesp op den stadtHuijse, door den zecretaris aldaar+ de belijdenis en zententien van 12 gevangenen gelesen ende dat gedaan sijnde, ende de gebeden voor de gevangen ook gedaan sijnde, ende het Schavot, en den scherpregter met sijne dienaars gereet sijnde om de Excicutie te volbrengen, soo quam eerstelijk op het Schavot een out gauwe dief met Langh swart Haijr op sijn hooft ende die wiert eerst opgehangen, ende doen sijn zoon daar nevens, ende doen wederom een ander ende doen quam de vierde, seer vrijmoedigh op het Schavot, ende na dat die noch eenige goede aenspraak aen de burgers ende het geloof en het vader onse gebeden hadde soo wiert hij ook bij de andere opgehangen, ende doen noch twee daar nevens gehangen, soo dat alle de voorz 6 gauwe dieven nevens malckanderen aen eene galge wierden opgehangen, ende doen geesseelde men noch vijff vrouw: Luij: die scheenen op haar Heijdens gekleet te sijn, ende doen noch een jongen van 14 Jaare seer swaar gegeesselt hebbende, die wiert doen van de schout noch sterck vermaant en gewaarschout het soude het quaat laten en buijten 's Lants gaan, of hij soude mede gehangen worden, gelijk hij sijn vader en broeder hier kon sien Hangen, wijsende op deselve dit geschreven den 3 november 1721: L: R: Lustigh | |
[p. 210] | |
Anno 1721 den 3 november des avonts ontrent ten 5 uijren doen ontstont in den dorpe Hilversum eene Brant 't welck wij alhier sagen, ende des anderen daags doen hoorde wij seggen, dat in 't zuijden van dat dorp eene brant was ontstaan, veroirsaakt door een Jongetje van ontrent 6 Jaren out, dat in 't agterhuijs kacken soude ende hoe wel de moeder de kaars op de middeldorpel geset hadde, en sij de gekoemene Luijden kramerijes waren gedaan hebbende, soo gaat sij na agteren, om te sien ofte het Jongetje al gekackt hadde, ende agter koemende, soo sagh sij de kaars op den agterdeel staan, ende de brant was in een rogge mijt, waar uijt sij vermoede dat het voorz Jongetje, met de kaars bij de roggemijt was geweest, ende de brant daar apperent uijt ontstaan was ende alhoel de wint uijt den zuijtoosten seer hart opkoelde, soo was men wel in groote vrees dat een goet gedeelte van het dorp soude afgebrant hebben, maar door behulp van 2 brantspruijten, soo bluste men de brant seer subiet, waar door het bij het eene voorz Huijs bleeff--------------
Op maandagh den 24 novemb deses Jaars 1721 doen wert door onse mr. Aart Hendricksz koppen een groot placcaet bij den kerckrooster alhier afgelesen, waar in onse Ed: groot mog: van Hollant & westvrieslant specialijk daar in koemen te verbieden dat geene van die gespecificieerde goederen uijt vranckrijk koemende, hier niet in moegen koemen, op peene van Lijf & Leven, overmits de pestilentie in vranckrijk is ------------- ontrent dese tijt doen sterven noch koebeesten alhier te lande aen de pestilentie, soo tot weesp muijden ende op andere plaatsen daar ontrent+ ende ook noch bij geerlof tot eemnes tusschen den 21 & 22 novemb: 1721 doen wiert een Burgerman van Brueckelen#, nabij brueckelen vermoort, ende wiert na een dagh & nagt vermist geweest te sijn, in 't water doot gevonden ende dit wiert men gewaar, om dat sijn Hont op de kant van 't water stont te Huijlen, ende na dat men hem opgevist hadde, soo bevont men, dat sijn Hooft met een swaar Hout van agteren was ingeslagen en soo vermoort in het water was geworpen men presumeerde, dat het sijn macker hadde gedaan, met de welcke hij des avonts hadde sitten speelen, waar van men noch wel meer kon Hooren op saterdagh den 22 novemb: 1721 doen verdronck een man in een sloot tot Loosdregt, in Zijp men segt dat hij droncken was, doen hij over een draij woude gaan | |
[p. 211] | |
Op maandagh namiddagh den 24 novemb: 1721 doen rijt een voorman, na bij de paapse kerck tot laren sijn wagen om, op welcke wagen sat een swangere vrouw van Eemnes, genaamt vrouwtje gerrits welcke swangere vrouw, door het vallen van de wagen, soo seer in haar buijck beschadigt was dat sij daar noch aen stierf, eer sij met die wagen tot eemnes t'Huijs was, Ja sij hadde met haar suster ende met haren vader, en met meer andere tot Hilversum geweest, op den bruloft van haar broeder Barent gerritsz decker die tot Hilversum getrouwt was met Jannetje reijrs boelhouwer, welcke bruloft gehouden was tot reijn klaaz boelHouwer
In dit Jaar 1721 in 't Laast van meij, doen verhangt klaas jan klaasz geboortigh van naarden hem selve in 't midden van een perck Hout gewas, in 't suijden van de Ontfangers bosch: ende dat wel aen een Eijckenboom die met twee gavels gewasschen was die hij apperent daar toe uijtverkoren hadde, want het schijnt dat hij op de leegste gavel geseten heeft terwijl hij hem selven met een brosagtigh touwetje aen de bovenste gavel vast gemaakt hadde, op de onderste gavel was gaan sitten apperent noch in bedenchen sijnde, wat hij doen soude, verhangen, ofte het touwetje Los maken, maar men siet dat den ondersten gavel gebroeken afgeschuert daar bij Hingh, ende alsoo sijn raat ontnoemen is, ende daarom, te eer, en te meer hem selven alsoo heeft verhangen, hij hadde eenige Jaren de knegt geweest, bij mijn Heer Hendrick Hooft de oude drost van muijden en bailliuw van goijlant die na dat hij de tienden van goijlant met noch een ander heer, van de Edele Heeren van Nieuroeden met toestemminge van de abdisse van Elten gekogt hadde, hem tot ontfanger van die tienden van goijlant hadde aengestelt, soo wasset dat hij een weijnigh te protogaal daar van leefde, waar door hij ten eenemaal sonder gelt raakte, Ja soodanigh, dat hij in de mant maij tot Jan bitters schout tot Hilversum al 19 gulden te quaat bleef die hij niet kon betalen, ende van daar raakte hij tot de blaricummer schoutten, ende, na dat hij daar ontrent 14 dagen geweest, en verteert hadde de somme van 9 guldens, soo dede de schouttin, op 't aenraden van andere, hem vertrecken, ende van daar gaande, soo quam hij noch een man van naarden, die in bussemer nenghe was ploegende, met een goeden dagh voorbij te gaan, Ja wort vertrouwt, dat hij doen door mismoedigheijt in 't voorz bosch is gegaan ende hemselven alsoo als voorseijt is, heeft een Eijnt van sijn Leven heeft gemaakt Want | |
[p. 212] | |
Want dat hij doen een Eijnt van sijn leven heeft gemaakt, dat sal wel waar sijn, want sijn broeder die koddebeijer tot muijderbergh is, die sogt hem 's anderendaags tot naarden Hilversum en blaricum, ende die seijde ook, dat hij ook tot muijderbergh niet en was, Ja niemant sagh hem voort meer, en men wist niet waar hij voort gebleven waar, tot dat den koddebeijer van Hilversum hem op den 17 novemb: deses Jaars 1721 in 't voorz Bosch van den boom afgevallen quam te vinden, ende dat tot naarden bekent gemaakt sijnde soo Liepen eenige Honderden van menschen uijt, om hem te sien, ende alsoo hij aen sijn leerenbroeck en aen sijn kamisoel, en aen andere klederen bekent wierde, ende sijn lighaam bij na verrot was, en wanneer men sijn Hoet van sijn Hooft woude Ligten, soo ging sijn Hooft van sijn Hals af soo vont den Heer gerardus schout tot naarden goet, om sijn doot Lighaam aldaar in 't voorz bosch, in een kuijl te doen begraven, 't welck op den 20 novemb: 1721 van den dienaar Jan boelHouwer wiert gedaan
Ja het Huegt mij noch seer wel dat op een Sondagh ontrent het Jaar 1666, een silver smits soon van naarden, hem selven in den duijnen aen een boom na bij den ouden galgenbergh verhingh, ende dat om een vrouw mensch die hij niet krijgen kon
In 't Jaar 1720, doen is in Engelant een boer gestorven die out was 106 Jaren, nalatende een zoon out 77 Jaren ende een dogter van 56 Jaren, en een kleijn dogter van 37 Jaren, ende doen hij 95 Jaren out was doen trouwt hij met een Jongh meijsje, waar van hij een soon van 2 Jaren nalaat, welcke jonge vrouw in sijn 105 Jaar in de kraam bevallende van 2 kinderen is gestorven
In 't Jaar 1721 op den 3 febr doen is in de bekende stadt nimes in vranckrijk getrout een persoen out 112 Jaar welck persoen als hem de pastoor de ongelijkheijt van Jaren voorstelde, vraagde waarom een Jongelingh van 12 Jaren (settende de 100 Jaren aen een sij) niet soude moegen trouwen met een dogter van gelijke Jaren waar naar het Huwelijk voltrocken sijnde, sijn Jonger broeder out 108 Jaren, welcke in sijn 106 Jaar getrouwt was met een dogter van 23 Jaar, doen op dese sijn broeders bruloft, met de brudegom te samen, noch seer vaardigh hebben gedanst gelijk ons de Hollantse kronijck vermelt L: R: Lustigh | |
[p. 213] | |
In 't Jaar 1720 doen stierf tot Zutveen een vrouw: out 107 Jaar genaamt magarita guers, doch op haar 101 Jaar doen trouwde sij een manhooft van 28 Jaar, die doen van haar verbetert was een somme van 1500 guld: den paap # van Blaricum sijn meijt Elisabet genaamt, daar was sij = out moeijtje over: die van dese oude vrouw, noch een goede somme tot erffenisse gebuert heeft
Op den 21 decemb: 1721 doen verbrande tot Laren een Huijs af, staande zuijtwaarts van de kerck besijden den smits Huijs: ter oirsaak dat een ffonck van de Lamp in 't werck en in 't stof viel
Op den 4 Januarij 1722 op Sondagh morgen ontrent de klocke negen uijren doen sterft arnoldus Spil schout tot Huijsen na dat hij ontrent 6 weecken aen een uijtterende sieckte hadde gelegen, hij was bruijdegom geworden op den 16 novemb: 1721 en stierf bruijdegom, ende wort op vrijdagh den 9 Januarij 1722 alhier eerlijk begraven
Op den 4 Januarij 1722 doen vint gerritje Jansz pottekaes genaamt op den over van de zee t' eijnde Bussemermaat een drenckelingh ende dit aen onse magistraat bekent gemaakt sijnde, soo halen sij van daar dien man, met Ebbe dircksz wagen ende nadat die twee schepenen kornelis aartsz en Jan broer hem hadden beschouwt, (vermits den schout 's morgens gestorven was) ende uijt sijn sacken gehaalt hadden een koeperen doos, een zijden nuesdoek en 23 Stu: aen gelt, ende noch drie brieven, soo hebben sij dien man alhier in onse toorn gebragt, ende ontkleet sijnde, hebben sij hem in een kist geleijt en op dijnsdagh voor onse toorn eerlijk begraven de voorz brieven opgedroogt sijnde, hebben bevonden, dat een brief helder te Lesen was, waar uijt men bevonde, dat die brieven na oostindien moesten bestelt worden, ende dat die eene brief van marritje Jans quam wonende tot amsterdam op 't ffransepat en de brief was geschreven op den 11 november 1721 uijt alle het welck blijken en kentekenen sijn, dat het apperent een Schipper sal sijn, van een tesselse kaagh van amsterdam die na texel soude varen, ende van daar afgevallen is, al 't welcke Jan koemin op maandagh den 12 Januar: 1722, tot amsterdam, nader sal naspueren.
Op den 6 of op den 7 Januarij 1722 doen wert Hendrick van Weerlandt geboortigh van Naarden bij een acte van mijn Heer den drost onse schout tot Huijsen, wij wenschen hem veel geluck met dit schout ampt, Ja soo, dat hij wel regeren magh
Met het begin van dit Jaar 1722 krijgt Jan Willemsz boer 5 siecke koebeesten waarvan een hem afsterft op den 6 Januarij 1722 -------- de andere genesen
op den 9 december 1721 doen steeckt men tot amsterdam, op den Amstel in de stadt, door Ordre van den Heer Brants ambassaduer van den grootvorst van moscovien keijser van Groot Ruslant een groot vierwerck aen, ter oirsaak van de Vreede tusschen den keijser voornoemt en den koninck van sweeden onlangs gesloeten | |
[p. 214] | |
Anno 1722 op sondagh morgen de klocke ontrent ten vier uijren op den 4 Januarij, doen steeckt met een mes vegtenderhant, een moff, wort genaamt Hendrik kust mijn eens, een snijders knegt eenen peter Jan Sijmonsz van laren, in sijn lincker sijde, soodanigh, dat hij daar aen sterft op dijnsdagh morgen ten 9 uren, ende wort noch op dien dagh beschouwen, door gerardus tengnagel schout van naarden, ende door twee barbiers, en 2 schepenen van naarden ende door 2 barbiers en 2 schepenen en schout van Huijsen, ende bevonden dat desen peter van desen Hendrick was gestoeken door sijn Lever heen, en soo in sijn Longe, dat hij daar sekerlijk aen was gestorven, men gaf ordre om hem in een ongeschaafde kist, sonder eeniger zolemniteijten voor onse kerck te begraven gelijk ook sulckx op Heden den 14 Janu: 1722 wiert gedaan,
een waar en waragtighe beschrijvinge uijt de stadt Leijden wegens het wonderlijk misgebooren kint datter op den 1 ffeb: 1722 is geboren: dogh een uer voor de geboorte gestorven is, ende de volgende gedaante heeft, het is sonder Hooft en bij een agste minder als een half el Hoogh en heeft het onderste gedeelte van 't Lichaam tot aen de navel toe volkoemen als een wel geschapen mensch, de buijck is dicagtigh en opgeblasen in het opperste van 't Lichaam tusschen de schouderen in, is een gladde rootagtige ronte, aen welcker sijden op eijder schouder eenigsins agterwaarts twee specren van ooren gesien worden waar ontrent ook eenigh Hair gegegroijt is, even onder desen gladde rootagtige ronte van voeren in het opperste van de borst of boeven op 't Lichaam, is een openingh als een montje, waar in de tongh gesien wort, ende de gladde rontte selfs, vertoont sich eeven als een paar billen waar onder sich na de agterste sijde volgensz de proportie, schoon het ter behoorlijker plaatse een meijsje is, een seer groot mannelijk Lit vertoont, even onder 't welcke in een selve openingh, gelijk het oogh van een welgestelt mensch, twee gantsch klaar en ruijm van den ander gescheijden oogappels sijn: waar onder eenige vleesagtigheijt als of het van de longe was, op de rugh hangt, en uijt een gat pruelt, wijl de ruggegraat gebroecken is: ende het geheele Lighaam heeft verders alle teeckenen van seer sterck en robust geweest te sijn, gelijk ons de Leijtse Courant van den 4 en den 6 febr: 1722 vermelden, breder te Lesen of zingen, Ja op die tijt, doen was anthoni keelwigh self tot Leijden doen dit voorz kint aldaar geboren wiert, de welcke ons eerst die tijdingh mede bragt, Ja een stigtelijk en eerbaar Lietje was hier nu bij gemaakt de vrouwe die het voornoemde kint gebaart heeft, die woont tot Leijden in de uttrechtse Straat
volgt noch een waare geschiedenisse in dese maant febr 1722 in onse steede naarden voorgevallen, van een paapse vrouwe, die ontrent 6 maanden voor haar kramen onder de galgh (daar een koedief aen hingh diens toonen van den dicke been en diens hooft boven al een gat in was:) nogh staen bidden welcke paapse vrouw in de ############### |
|