apocrief / de analphabetische naam(1952)– Lucebert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] horror voor z.h. gregorius VII savonds gaat heer horror uit (hij pienkt aan de ladies, hij pienkt aan de poem) waarom geeft het witte kappersruit heer horror niet de spiegels van een duit aan de ene zij de zee de 1 de dier aan de andre zij 1 kromme officier heer horror weet niet wat hem overkamt de bleke tanden van de ouwer maan, hij is gekaart en daar tikt hij van de blanke schoppen twee vergulde negerkroppen en zijn keel is schroever van de aas hij bezingt de boorbaan van de muis op een hoek bedekt hij met de kinderdoeken al de afgelapte bedelstoepen iemand komt hem roepen: eet u kaas? ja ik draag de korsten van een dwaas ja ik draag te korten van een maar koopbaar ben ik door mijn strooien haar dan vliegt (foei) 1 negerschedel door het raam de tondeuze doezelt aan zijn naam horror rorror razer raar ik ben zwaar belegen waar in mijn zak de moederkoeken dragen strakgetrokken broeken 1 en al is officier en mijn huid staat op een kier maar uit alles speelt een kruis horror rosser racer ruis horror jij komt niet meer thuis Vorige Volgende