apocrief / de analphabetische naam(1952)– Lucebert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] simbad de luchtman nachtenlang bemediteerde hij (een schemermens) het woord schampscheut sinds het werd al langzamer laat met de maan haar bittere adem steeds blazend aan zijn slaap en koel koel boog de ochtend met haar zijden manieren voor de oververmoeide eindeloos muziek maakt vreesachtig herinner je je liefde alleen voor getekende gevechten simbad een blauwkind gebracht had hij bij de eenzame katten het smeulde maar wat maar werd groter en met klaterende pezen verscheen het eens tussen tractors op een akker boeren en paarden knielden evenwel de grote grond wierp die om en sissende bloemen gingen hen begroeien overal werd hij een wanhopige koning die torens en muren wegstromen hoorde in brood vond de beringde vingers van die die hij meesmuilend beminde op trams trok hij de aandacht omdat op zijn bevel men doorreed de stad uit greppels en heggen door de nacht in bellend in gefluister en scherven door de kersverse gezonde wonden worden de werkelijke wonden daarom ging hij opgeblazen trillend het laatste jaar in boven loodsen lorrige huizen en paleizen zweven en aan zijn zolen zagen de vele late zomerse wandelaars verbaasd hoe laat het was maar verward maar a-symmetrisch en men weet niet en men weet niet weet niet wie werd geboren wie niet werd geboren gegeten en niet gegeten [pagina 43] [p. 43] men weet niet de stoel staat thuis en de tafel de haan kraait zijn doos vol de treurbes wordt gewekt met hamerslagen taai water wapperde aan de knuppel en klare taal ojeenee werd meegenomen de 7de dag simbad zwom krachtig dwars door de zeebomen dwars door de wijdvertakte wrakken langs helderman en bruyvis die zojuist zitten te nippen en overleggen ver weg ver en ver weg en verder en verder verder weg en weg Vorige Volgende