apocrief / de analphabetische naam(1952)– Lucebert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] de ochtend in galop gingen de donkere bloemen de nacht op zijn aangezicht door hij hoorde de wolken noemen zag opbouwen de grote vogels betastte de lont in de gangen met een hand als een driftige monnik en dan verdwenen de dingen op witte zwevende ruggen en terug zag hij arglistig de dieren rondom mompelend trippelen er is een schaduw groter dan de bergen maar dwergen trekken hem diep in de dalen in de diepte lopen de smeltende mensen en riep in hun vechtende haren een 2 cm meisje hurken kunnen zij en blaffend woedende vlammen koelen sochtends kochten zij gladde kranten linten wringende snavels tussen wreed stekende korrels alleen kraken de lippen in de hemelregen lopend in de springende wind biddende spieren korrelen van de dode maar van de dode woont de deur open en op grote voeten schroeit hij dwars door de karige enge en zingt hij? hij zwijgt als een gat in zijn weinige ogen Vorige Volgende