De amsterdamse school(1952)– Lucebert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] aan de dichter j.g.e. iedre keel zijn eigen profeet een ieder kamme de gekleurde mannen van zijn dronkenschap de een roepend een rots de ander een toorts van water en koorts stapelt hij op tot een lichamelijk landschap zo laat hij al zijn vele handen vallen alsof verdriet een vet papier is schiep hij niet een bergachtige heup voor de dageraad en stichtte een hals blank voor de avond zo kan een man toch slapen als een pharao naast zijn schaduw? ook kan hij de tijdnood zijn tijd bieden want wie beschrijft een zwarte brief opnieuw met groeten aan de oogwenk of de sneeuwvlok ik ben morgen jarig jan en alleman mag komen hier is een put en hier is een zweepslag en zo loopt hij op een actetas trompettend pamfletten pamfletten pamfletten maar een vader van zijn hamerslagen schokschoudert de ruimte zijn vader is zijn lichtschip waar dan drukt de twijfel? veel lachen als rook omgeeft de krachtige zwemmer die tussen de dakens spartelt als een vervroegde vlag van de opstand waar dan drukt het neerslachtige? [pagina 131] [p. 131] tussen de vonken en vlammen vergaan de voortvluchtige wolken de voortvluchtige wolken heeft hij aangeroepen met vonken en vlammen daarom staat in zijn ruimte een haan uitbroedende slang aan de horizon die horen zij zingen en het gevaar zijn vader wijzen zij aan Vorige Volgende