zich elders vermaakte, sprak hij minzaam. Na het maal las hij de gazet, aan de tafel zaten Fideel en Fox naast hem, lachte hij geruststellend, en 's avonds ging hij eens tot in het café, waar hij een partijtje domino speelde.
‘Die goede, brave Adelar,’ dacht Suzanne, maar niettemin had zij wellicht liever klachten vernomen: het verheugt ons niet te hooren, dat degenen aan wie wij gelooven onontbeerlijk te zijn, zoo goed zonder ons voórt kunnen.
Nu sprak Charlotte; ‘Aan uw kind dacht gij zeker het meest? Moest ik acht dagen van Pierre verwijderd zijn, ik geloof, dat ik het zou besterven van verveling.’,
‘Dat kunt gij begrijpen,’ antwoordde Adelar, ‘maar zij dacht ook wel veel aan papa, niet waar Madeleine?’ haar liefderijk vastgrijpend, ‘zeg spraakt gij veel van hem tegen mama en nicht Charlotte?’
Het kind knikte.
‘Neen, toch niet,’ antwoordde Charlotte onbezonnen, en alsof zij dit nu eerst opmerkte. ‘neen niet waar, Suzanne?’
‘Och, zij hadden alle twee te veel te spelen om aan iets anders te denken,’ zei deze zacht.
Adelar keek naar den grond en liet zijn dochtertje los, dat dadelijk met Pierre langs de arduinen trap naar het strand nederliep.