kinderen; witgeschorte dienstmeiden; gewemel, genot, - genot, waar men het oog mocht wenden en over dit alles de schitterende Augustuszonne! O, ja, de zee was wel schoon, het verblijf aldaar wel hartverkwikkend! zei Suzanne nu, en Adelar was insgelijks verrukt en deed voortgaande, zijn badcostuum onder den eenen arm houdend, Madeleine met de vrije hand opspringen. Het was verwonderlijk, hoevele lieden Suzanne hier reeds van aanzien en bij name kende: zij wees hem de voorbijwandelenden op den dijk: ‘Adelar, gene oude heer met zijne hooge schouders en zijne roset van decoratiën is een russische diplomaat. Zie, gindsch komt de erfprins van Pruisen met zijn aide de camp; Adelar, Adelar, och gauw, zie omhoog die schoone dame met al hare kanten: ik weet niet, wie zij is, alle dagen draagt zij een ander toilet, zij trekt ieders oogen aan;’ en ‘och, kijk eens: daar komt zij weder aangereden in haar wagentje, het arme meisje, zij ziet zoo bleek en schijnt zoo zachtaardig; zij is lam, Adelar, het is het kind van een onzer ministers, twintig jaar, heeft men mij gezegd.’ Dan werden hem anderen getoond, hetzij om iets merkwaardigs in hun uiterlijk, hetzij om hunne in het oog vallende manieren.
‘Gij kent hier reeds iedereen,’ bemerkte Adelar. ‘Gij zijt zoo vroolijk vandaag, Suzanne.’
‘En nicht Charlotte zegt immer, dat mama niet spreekt en treurig is,’ maakte Madeleine de opmerking.